In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2011 tot en met 21 april 2011 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van het slachtoffer, die aangaf dat haar dochter seksueel was misbruikt door een overbuurman. Na een aangifte door het slachtoffer en het verhoor van verschillende getuigen, werd de verdachte op 13 februari 2012 aangehouden.
Tijdens de rechtszitting heeft de rechtbank de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet de mogelijkheid heeft gekregen om een advocaat te consulteren, waardoor dit verhoor van het bewijs werd uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat de overige handelingen, zoals het knijpen in en likken van de borsten van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat bepaalde handelingen, zoals het masseren en zoenen, niet als ontuchtig konden worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor een zedenmisdrijf was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde handelingen en de impact daarvan op het slachtoffer.