In deze zaak verzoekt eiser om verval van de tenaamstelling van zijn voertuigen, die door het Openbaar Ministerie in beslag zijn genomen. Eiser beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en verwijst naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Romet tegen Nederland. De rechtbank oordeelt dat de tenaamstelling van een voertuig in het Kentekenregister onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM valt, maar dat in dit geval geen sprake is van een schending van dit artikel. De rechtbank stelt vast dat de bescherming van persoonsgegevens ook onder artikel 8 valt, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn recht op respect voor zijn privéleven is geschonden door de weigering van de Dienst Wegverkeer om de tenaamstelling aan te passen. Eiser had de mogelijkheid om de voertuigverplichtingen te schorsen, maar heeft dit pas meer dan een jaar na de inbeslagname gedaan. De rechtbank concludeert dat eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, maar dat de Dienst Wegverkeer in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek tot verval van de tenaamstelling af te wijzen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.