200904799/1/H3.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 juni 2009 in zaak nr. 08/2163 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 1 september 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van [appellante] om de tenaamstelling voor het voertuig met het kenteken `[..-..-..] hierna: het voertuig) te doen vervallen, afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2009.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 17 december 2009.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover thans van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
a. krachtens artikel 26, derde lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B zijn afgegeven;
b. krachtens artikel 27, vierde lid, een formulier is afgegeven;
c. de gegevens als bedoeld in artikel 27, achtste lid, onderdeel b, aan het erkende bedrijf ter beschikking zijn gesteld;
d. krachtens artikel 28, derde lid, of artikel 28a, vijfde lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B zijn afgegeven;
e. krachtens artikel 29, tweede lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B zijn afgegeven;
f. krachtens artikel 30 een kentekenbewijs is afgegeven;
g. krachtens de artikelen 31, derde lid, 32, derde lid, onderdeel c, of 33, tweede en vierde lid, op het kentekenbewijs een aantekening is geplaatst;
h. de Dienst Wegverkeer het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid;
i. de Dienst Wegverkeer het handelaarskentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 45, eerste lid;
j. een erkend bedrijf een melding als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel c of d, heeft gedaan;
k. de Dienst Wegverkeer een certificaat van vernietiging, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269), heeft ontvangen dat door een daartoe bevoegde verwerker, zoals bedoeld in deze richtlijn, in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen is afgegeven;
l. de Dienst Wegverkeer de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat de RDW op goede gronden heeft besloten de tenaamstelling van het voertuig niet te doen vervallen, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij het bezit of het houderschap van het voertuig op enig moment heeft verloren, heeft miskend dat zij na de inbeslagname van het voertuig in 2005 enkele jaren geen houder van het voertuig is geweest.
2.2.1. Artikel 40, tweede lid, van het Kr strekt ertoe te voorzien in uitzonderingssituaties waarin het niet mogelijk is één van de in artikel 40, eerste lid, van het Kr vermelde procedures te volgen. Bij de uitoefening van de in deze bepaling opgenomen bevoegdheid komt aan de RDW beoordelingsvrijheid toe. Het is aan degene die een beroep op deze bepaling doet daarvoor gronden aan te voeren en die aannemelijk te maken.
2.2.2. De RDW heeft zich in het besluit van 31 oktober 2008 met het oog op de zuiverheid van het kentekenregister als basisregistratie en de rechtszekerheid omtrent de tenaamstelling van voertuigen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in geval van inbeslagname van een voertuig een verzoek tot wijziging van het kentekenregister niet eerder in behandeling wordt genomen dan na het onherroepelijk worden van de beslissing van de rechter over die inbeslagname en dat tot dat moment de in het register vermelde tenaamstelling gehandhaafd blijft. [appellante] heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het besluit van 31 oktober 2008 over de eigendom of buitengebruikstelling van het voertuig onherroepelijk was beslist. Voorts heeft zij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet met bewijsstukken of anderszins aangetoond dat zij ten tijde van dit besluit de eigendom van het voertuig had verloren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de RDW op goede gronden heeft geweigerd aan het verzoek van [appellante] om verval van de tenaamstelling te voldoen. Dat [appellante] in de periode dat het voertuig in beslag was genomen daarover niet vrijelijk kon beschikken, maakt dit niet anders. Zoals de RDW in de besluiten van 1 september 2008 en 31 oktober 2008 kenbaar heeft gemaakt, had [appellante] de mogelijkheid het voertuig voor de voertuigverplichtingen, zoals APK, belastingplicht en verzekeringsplicht, te laten schorsen. In het besluit van 31 oktober 2008 is voorts toegelicht dat de omstandigheid dat het bij het voertuig behorende kentekenbewijs was ingenomen aan die mogelijkheid niet in de weg stond, aangezien [appellante] een vervangend kentekenbewijs bij de RDW had kunnen aanvragen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010