ECLI:NL:RBMNE:2013:2827

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
UTR 13-3418, 3419, 3421, 3422, 3513 en 3530
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing van gymzaal en plaatsing van dakkapellen ten behoeve van basisschool De Wilge

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend voor het verbouwen van de gymzaal en het plaatsen van twee dakkapellen ten behoeve van basisschool De Wilge in Hilversum. De vergunninghouder, de Stichting Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm Primair Onderwijs, had op 3 juli 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum was verleend. Verzoekers, waaronder de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex dr. P.J.H. Cuypersplein, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 juli 2013 zijn de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en de vergunninghouder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verschenen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers en de verweerder afgewogen. De verzoekers stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het trapportaal meer dan 30 cm boven de scheidingsconstructie van het hoofdgebouw uitsteekt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het trapportaal als een bijbehorend bouwwerk moet worden aangemerkt en dat het hoofdgebouw slechts één bouwlaag heeft, waardoor er geen beperking in bouwhoogte van toepassing is.

Verder werd er gediscussieerd over de welstandseisen. De Commissie voor Welstand en Monumenten had positief geadviseerd over het bouwplan, nadat het was aangepast op basis van eerdere opmerkingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de welstandscommissie onjuiste criteria had gehanteerd. Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de omgevingsvergunning terecht was verleend, omdat er geen strijd was met de weigeringsgronden van de Wabo. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/3418, UTR 13/3419, UTR 13/3421, UTR 13/3422, UTR 13/3513 en UTR 13/3530
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2013 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[A],

[B],
[C],
[D],
[E],
de Vereniging van Eigenaren Appartementencomplex dr. P.J.H. Cuypersplein(VVE)
,allen te Hilversum, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder,
(gemachtigde: G.A. van ’t Hof)
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
de Stichting Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm Primair Onderwijs
(gemachtigde: A. van der Wiel)

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de gymzaal en het plaatsen van twee dakkapellen ten behoeve van basisschool De Wilge op het adres Cornelis Drebbelstraat 64 te Hilversum (verder: het perceel).
Verzoekers hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Verzoekers zijn verschenen. Verzoekster [B] is bijgestaan door mr. drs. E.D.M. Knegt, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, terwijl de VVE zich eveneens heeft laten vertegenwoordigen door mr. Knegt voornoemd en H. van der Vliet, voorzitter van de VVE. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en derde-partij die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
3.
Vergunninghouder heeft op 6 mei 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van de gymzaal en het plaatsen van twee dakkapellen op het dak van de gymzaal van basisschool De Wilge op het perceel. Bij besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
4.
Verzoekers hebben als meest verstrekkende grond voor hun verzoek om een voorlopige voorziening aangevoerd dat zij zich niet kunnen verenigen met het standpunt van verweerder dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Verzoekers zijn van mening dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 13.2.2 van de bestemmingsregels van het bestemmingsplan Over ’t Spoor, nu de hoogte van het trapportaal meer dan 30 cm uitsteekt boven de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
5.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald in welke gevallen de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt geweigerd; dat is het geval als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening of de redelijke eisen van welstand.
De in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde toetsingsgronden (weigeringsgronden) zijn dwingend van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend als de bouwactiviteit in overeenstemming is met deze toetsingsgronden.
6.
Van toepassing is het bestemmingsplan Over ’t Spoor en op het perceel rust de bestemming ‘Maatschappelijk’ en ‘Waarde-Archeologie’.
Ingevolge artikel 13.1 van de bestemmingsregels zijn de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke activiteiten; (…)
met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 13.2 in samenhang met artikel 13.2.2 van de bestemmingsregels mogen op de in artikel 13.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat ten aanzien van bijbehorend bouwwerk:
de bouwhoogte van aan het (hoofd)gebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het (hoofd)gebouw bedraagt;
(…)
Ingevolge artikel 1.13 van de bestemmingsregels wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan de uitbreiding van een (hoofd)gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge artikel 1.16 van de bestemmingsregels wordt onder bouwlaag verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
7.
De eerste vraag die de voorzieningenrechter dient te beantwoorden, is of de gevelopbouw waarin het trapportaal is gevestigd, moet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1.13 van de bestemmingsregels. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend, nu evident is dat het trapportaal als een uitbreiding van het (hoofd)gebouw moet worden aangemerkt, dat voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1.13 van de bestemmingsregels. Vorenstaande betekent dat ter bepaling van de bouwhoogte het bepaalde in artikel 13.2.2 van de bestemmingsregels van toepassing is. Dat het trapportaal ook als een gebouw als bedoeld in artikel 1.25 van de bestemmingsregels kan worden aangemerkt, kan aan het vorenstaande niet afdoen, nu de status van het bouwwerk beoordeeld dient te worden aan de hand van de ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. Uit de aanvraag blijkt dat sprake is van een uitbreiding van het (hoofd)gebouw, waarmee deze uitbreiding gekwalificeerd dient te worden als een bijbehorend bouwwerk.
8.
De vraag die de voorzieningenrechter vervolgens moet beantwoorden, is of het bijbehorend bouwwerk voldoet aan de bouwregels, zoals die met name zijn neergelegd in artikel 13.2.2, onder a, van de bestemmingsregels. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in het geval het trapportaal moet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk, er evenmin sprake is van strijd met het bestemmingsplan, aangezien het hoofdgebouw, zijnde het gebouw waarin de gymzalen zijn gelegen, niet is voorzien van een tweede bouwlaag, zodat het bepaalde in artikel 13.2.2, onder a, toepassing mist. De voorzieningenrechter kan zich met dit standpunt van verweerder verenigen en overweegt daartoe als volgt.
9.
In artikel 1.16 van de bestemmingsregels is weergegeven wat onder een bouwlaag moet worden verstaan. Uit die bepaling blijkt dat met name een zolder wordt uitgesloten van het begrip bouwlaag. Hoewel het begrip zolder in de bestemmingsregels niet nader is gedefinieerd, moet daaronder in het normale spraakgebruik worden verstaan de verdieping onder de kap van een gebouw. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het gebouw waarin de gymzaal is gevestigd en waartegen het trapportaal is geprojecteerd, slechts één bouwlaag kent, namelijk de begane grond. De zolder boven de gymzaal kan immers niet als bouwlaag in de zin van artikel 1.16 van de bestemmingsregels worden aangemerkt.
Dit betekent dat er in deze specifieke situatie volgens de bestemmingsregels geen sprake is van een beperking in bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk. Het betreffende hoofdgebouw is immers slechts voorzien van één bouwlaag, waardoor het bepaalde in artikel 13.2.2, onder a, van de bestemmingsregels toepassing mist.
Geoordeeld moet dan ook worden dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De door verzoekers in deze aangevoerde gronden slagen daarom niet.
10.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het nog maar de vraag is of het bouwplan voldoet aan de welstandseisen. Zij hebben daartoe onder meer aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de sneltoetscriteria, zoals die zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Hilversum en dat ten onrechte niet is getoetst aan hoofdstuk 6 van de welstandsnota die gaat over cultureel erfgoed waaronder de school als gemeentelijke monument valt. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
11.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (de Commissie) zich op 29 mei 2013 heeft uitgelaten over het bouwplan. Uit het advies blijkt dat de Commissie het bouwplan heeft getoetst aan de welstandsnota en met name aan de gebiedsgerichte criteria, gebied 2, Tuinwijk, bijzonder welstandsniveau, en de redengevende omschrijving van het monument. De Commissie heeft daarbij positief geoordeeld over de aanpassing van het tussenlid en de plaatsing van het trappenhuisvolume. De Commissie heeft echter verder geoordeeld dat de hoogte van de dakkapellen niet past bij de architectuur. De Commissie heeft gevraagd de dakkapellen te verlagen en het trappenhuis beter op de dakkapel te laten aansluitend. Naar aanleiding van dit advies van de Commissie is het bouwplan aangepast en is het op 27 juni 2013 wederom aan de Commissie voorgelegd.
Uit het verslag van 27 juni 2013 blijkt dat de Commissie negatief heeft geadviseerd. Door de te grote hoogtemaat en niet bij de bestaande bouw aansluitende detaillering van de aan te brengen dakkapellen ontstaat naar de mening van de Commissie een te grote inbreuk op het architectonisch belangrijke dakvlak en onaanvaardbare aantasting van de architectuur en aantasting van de in het geding zijnde cultuurhistorische waarden. Ten slotte meldt de Commissie dat positief zal worden geadviseerd indien vorenstaande wordt aangepast, namelijk de dakkapel 20 cm lager en 30 cm overstek. Naar aanleiding van dit advies is de bouwtekening aangepast en vervolgens voorgelegd aan de Commissie die daarna in het verslag van de vergadering van 27 juni 2013 en door middel van een op de bouwtekening geplaatste stempel positief heeft geadviseerd.
12.
Verweerder heeft dit advies van de Commissie overgenomen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Ook indien een aanvrager of derdebelanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, kan dit aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van verweerder in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 mei 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI2952) en 28 december 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU9468).
13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het bouwplan, nadat dit was aangepast op basis van de eerder door de Commissie gegeven aanwijzingen. Uit het advies van de Commissie blijkt dat deze het bouwplan heeft getoetst aan de in de welstandsnota opgenomen criteria. De voorzieningenrechter heeft vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de commissie daarbij onjuiste criteria van de welstandsnota in beschouwing heeft genomen, dan wel ten onrechte niet aan hoofdstuk 6 van de welstandsnota heeft getoetst. De enkele door verzoekers ingenomen stelling is daartoe op dit moment onvoldoende. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om het besluit om die reden te schorsen, temeer nu in het kader van de heroverweging in bezwaar door de Commissie dan wel verweerder nog een nadere toelichting kan worden gegeven op de gehanteerde beoordelingscriteria.
14.
Ten slotte is door H. van der Vliet (de voorzitter van de VVE) ter zitting nog aangevoerd dat hij zich afvraagt of het bouwplan wel voldoet aan enkele bepalingen uit het Bouwbesluit. Hij heeft daarbij met name de vraag opgeworpen of de hoogte van de lokalen wel voldoen aan de gestelde eisen in het Bouwbesluit en of de veiligheid van de leerlingen wel voldoende is gegarandeerd, gelet op de naar zijn mening beperkte uitgangen. De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding hiervan dat het bouwplan is beoordeeld door de brandweer Gooi en Vechtstreek. In het advies van 3 juli 2013 heeft deze geoordeeld dat tegen het verlenen van de gevraagde vergunning vanuit brandveiligheidsoogpunt geen bezwaren bestaan. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot schorsing van het besluit over te gaan, temeer nu verzoeker zijn standpunt in deze niet nader heeft onderbouwd.
15.
Al het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de volgende conclusie. Het imperatief-limitatieve stelsel van artikel 2.10 van de Wabo brengt met zich dat de omgevingsvergunning alleen geweigerd mag en moet worden indien één van de daarin genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Nu hiervoor is gebleken dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen strijd is met één van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo was verweerder gehouden de omgevingsvergunning te verlenen.
16.
Nu verweerder gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de overige door verzoekers aangevoerde gronden met betrekking tot onder meer geluidsoverlast, lichtoverlast, aantasting van privacy en waardevermindering van de woning. Die aspecten zouden wel aan de orde zijn gekomen indien het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, maar dat is niet het geval. In het hiervoor genoemde toetsingskader van artikel 2.10 van de Wabo bestaat geen ruimte voor een belangenafweging. Daarnaast hebben verzoekers zich beklaagd over het feit dat verweerder dan wel het schoolbestuur niet althans pas in een laat stadium met omwonenden in gesprek is gegaan over de bouwplannen. Dit kan evenmin leiden tot schorsing van het besluit, nu in de Algemene wet bestuursrecht en in de Wabo geen inspraakmogelijkheden zijn voorgeschreven waar verweerder aan moet voldoen als op grond van het dwingendrechtelijk karakter de vergunning verleend dient te worden.
17.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure en, in het verlengde daarvan na een eventuele toetsing in beroep, niet in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.