ECLI:NL:RBLIM:2025:939

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
ROE 24 / 5093
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting van woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 5 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die zijn woning huurt van Stichting Wonen Zuid, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Roermond om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd na een politieonderzoek op 6 november 2024, waarbij in de woning harddrugs en drugsgerelateerde attributen werden aangetroffen. De burgemeester had besloten om de woning voor drie maanden te sluiten, te beginnen op 12 december 2024.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk is voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Ondanks het verweer van verzoeker, die stelde dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning en dat de aangetroffen hoeveelheid niet correct was, concludeert de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan. De voorzieningenrechter wijst erop dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de bijbehorende attributen duiden op een handelshoeveelheid, wat de sluiting rechtvaardigt.

Verder wordt in de uitspraak ingegaan op de evenwichtigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester de belangen van verzoeker bij het voortgezet gebruik van de woning niet zwaarder had mogen wegen dan de belangen van de openbare orde. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/5093

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond (de burgemeester)

(gemachtigden: mr. I.X.B Berends en mr. M.C. Kisters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 5 december 2024 (het bestreden besluit) om vanaf 12 december 2024 op grond van artikel 13b van de Opiumwet zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van dit besluit.
1.2.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker huurt de woning van Stichting Wonen Zuid.
2.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van 28 november 2024 blijkt dat op 6 november 2024 een onderzoek van de politie heeft plaatsgevonden in de woning. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn de volgende zaken aangetroffen: (i) bij benadering 49,4 gram wit poeder, positief getest op cocaïne (harddrugs), (ii) lege sealtjes, een weegschaaltje en envelopjes, (iii) een BB-gun en (iv) een op een automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp. Door een wapenexpert bij de politie is vastgesteld dat beide op vuurwapens gelijkende voorwerpen nepvuurwapens betreffen, die zo echt lijken dat zij voor afdreiging geschikt zijn. Verzoeker was op het moment van het politieonderzoek niet in de woning aanwezig.
2.2.
Op 21 november 2024 heeft de burgemeester een voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang gestuurd en verzoeker in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoeker heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.3.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende sluiting van de woning voor de duur van drie maanden, tot 12 maart 2025.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in [woonplaats] tegen te gaan. Dit beleid staat in het “Damocles woningen en lokalen Roermond 2021” (het beleid), zoals vastgesteld op 13 oktober 2021 en in werking is getreden op 27 oktober 2021. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het beleid volgt dat bij een eerste constatering van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, dan wel van strafbare voorbereidingshandelingen gerelateerd aan harddrugs, de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden. [1]
Is er sprake van schending van artikel 6 van het EVRM [2] ?
5. De burgemeester heeft een geanonimiseerde versie van de bestuurlijke rapportage aan de voorzieningenrechter doen toekomen. Volgens de burgemeester ziet al wat is zwartgelakt op de aanleiding voor de politie om de woning te betreden. Deze informatie is onleesbaar gemaakt met het oog op het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van de melder. Verder heeft deze informatie volgens de burgemeester geen rol gespeeld bij het bestreden besluit om de woning te sluiten.
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij hierdoor in zijn belangen wordt geschaad. Verzoeker meent dat hij het recht heeft op de volledige bestuurlijke rapportage. De aard en zwaarte van de woningsluiting rechtvaardigen zijn verzoek. In de zwartgelakte gedeelten bevinden zich mogelijkerwijs cruciale informatie, die meegenomen had moeten worden in de belangenafweging, aldus verzoeker.
5.2.
De voorzieningenrechter kan verzoeker volgen in het standpunt, dat het beter was geweest als verweerder de bestuurlijke rapportage met een verzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht aan de rechtbank had overgelegd. Verweerder kan dit alsnog doen, mocht de zaak tot een beroep leiden. Gelet op de spoedeisendheid van deze zaak en het beperkte deel dat is weggelakt, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening aan te houden vanwege de weggelakte passages. Bovendien ziet de voorzieningenrechter vooralsnog niet in dat verzoeker in zijn belangen wordt geschaad als de aanleiding voor de politie om de woning te betreden en namen in de bestuurlijke rapportage zijn weggelakt.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet bekend was met de drugs in zijn woning. Hij was tijdens het politieonderzoek ook niet aanwezig. De aangetroffen vermeende drugs en alle attributen, die zouden kunnen duiden op handel, zijn van een vriend van hem, die in het bezit was van een sleutel van de woning, aldus verzoeker. Deze vriend kan dit bevestigen. Verder is in de bestuurlijke rapportage ten onrechte uitgegaan van 49,4 gram harddrugs. Uit deze rapportage blijkt namelijk dat een nettogewicht van 25,2 gram is aangetroffen en een brutogewicht van 24 gram. Dit kan volgens verzoeker dus nooit tot een totaal gewicht van 49,4 gram harddrugs leiden. Verzoeker heeft verder verwezen naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet, waaruit blijkt dat de Wet Damocles onder meer tot doel heeft om de loop naar een pand eruit te halen en overlast en verloedering van de omgeving bij de locatie tegen te gaan. Volgens verzoeker is in zijn geval geen sprake van loop naar de woning en van overlast en verloedering, waardoor de bevoegdheid tot sluiting van de woning ook op deze grond ontbreekt.
6.1.
In de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [3] is als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs, het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [4] Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in verzoekers woning bij benadering 49,4 gram cocaïne is aangetroffen. Gelet op de woorden “bij benadering” is de burgemeester niet uitgegaan van exact 49,4 gram harddrugs, zoals verzoeker stelt, maar van een gewicht dat om en nabij deze hoeveelheid ligt. Voor zover verzoeker heeft gesteld – bij gebrek aan wetenschap – dat het aangetroffen witte poeder geen cocaïne is, overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportage, die naar waarheid is opgemaakt op basis van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, politie-mutaties en openbare bronnen, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het witte poeder positief is getest op cocaïne. Verzoeker heef niet met (een begin van) bewijs onderbouwd waarom deze in de bestuurlijke rapportage openomen informatie onjuist zou zijn. Het feit dat er geen foto’s van de gevonden drugs zijn bijgevoegd bij de bestuurlijke rapportage acht de voorzieningenrechter onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen van de testuitslag. Gelet op het voorgaande, gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat het aangetroffen witte poeder cocaïne is. Daarnaast zijn er drugsgerelateerde attributen aangetroffen in de woning. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs is een hoeveelheid waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder duiden de aangetroffen attributen (weegschaaltje, sealtjes en envelopjes) op handel. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De burgemeester is dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Is de woningsluiting noodzakelijk?
7. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is tot sluiten. Volgens verzoeker hebben er gaan drugsgerelateerde activiteiten plaatsgevonden in en rondom de woning en is niet gebleken van een loop naar de woning. Er zijn verder geen meldingen gedaan van overlast of verloedering. Verzoeker vindt dan ook dat de burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing.
7.2.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarin in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
7.3.
De voorzieningenrechter ziet zich dan ook gesteld voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een ernstig geval. Uit de vast rechtspraak van de Afdeling [5] blijkt dat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of er sprake is van een ernstig geval. Zo is de noodzaak tot sluiting groter als er sprake is van een grote hoeveelheid drugs. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen, die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van het pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
7.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting van de woning voor drie maanden noodzakelijk is voor de bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs een zeer ruime overschrijding van de grens voor eigen gebruik van 0,5 gram is. Daarmee is sprake van een handelshoeveelheid. Verder zijn in de woning attributen (weegschaaltje, sealtjes en envelopjes) aangetroffen, die duiden op handel in drugs. Daarnaast zijn ook een BB-gun en een (verboden) nepvuurwapen (gelijkend aan een echt wapen en voor afdreiging geschikt) in de woning aangetroffen. De burgmeester heeft – gelet op het voorgaande – aannemelijk mogen achten dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Dat er geen feitelijke handel in of vanuit de woning is waargenomen en ook geen sprake is van overlastmeldingen en verloedering is hierbij niet van belang. De burgemeester mag in dit geval aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel. De aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen, de drugsgerelateerde attributen, de BB-gun en het nepwapen maken op zichzelf al dat sprake is van een ernstig geval. De burgemeester heeft daarbij ook mee mogen wegen dat bij verzoeker in maart 2024 (bij een controle naar aanleiding van een verkeersongeval) in zijn auto € 3050,- en vier mobiele telefoons zijn aangetroffen. Dat één telefoon voor het luisteren naar muziek was, twee telefoons van een vriendin waren en het geld afkomstig was van gokken, zoals verzoeker stelt, wordt vooralsnog niet aannemelijk geacht. Alles overziend heeft de burgemeester in het geval van verzoeker niet met een waarschuwing hoeven te volstaan.
Is de sluiting evenwichtig?
8. Als de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt, moet hij nog wel nagaan of de sluiting van de woning evenwichtig is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [6]
8.1.
Verzoeker heeft betoogd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Verzoeker stelt dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de overtreding. Een vriend van hem heeft een sleutel van de woning en heeft toegegeven dat alle middelen en attributen van hem zijn. Verzoeker geeft aan dat hij op het moment van het politieonderzoek ook niet in de woning aanwezig was.
8.2.
Verzoeker heeft zijn betoog dat hij geen enkele wetenschap had van de aangetroffen goederen in zijn woning op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzieningenrechter acht dit betoog ook niet geloofwaardig. Verzoeker blijft bij afwezigheid verantwoordelijk voor wat er in zijn woning gebeurt. Hij had zich ervan moeten vergewissen of de sleutels van zijn woning bij die vriend wel in goede handen waren. Ook was verzoeker gehouden ervoor te zorgen dat zijn woning tijdens zijn afwezigheid niet (door die vriend) voor strafbare feiten wordt gebruikt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester kunnen stellen dat er ten aanzien van verzoeker geen sprake is van een situatie waarin verwijtbaarheid ontbreekt.
8.3.
Verzoeker heeft verder gesteld dat de sluiting nadelige (onevenredige) gevolgen voor hem heeft. Zo zal zijn huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 van het Burgerlijk Wetboek worden ontbonden en kan hij niet meer terugvallen op de sociale huursector in de regio, terwijl hij daar wel afhankelijk van is, omdat hij moet rondkomen van een uitkering. Verder meent verzoeker dat rekening moet worden gehouden met zijn medische gesteldheid. Hij heeft een half jaar geleden een auto-ongeluk gehad en heeft daar een klapvoet aan overgehouden, waardoor hij minder mobiel is en afhankelijk is van de hulp van anderen. Ook is hij hierdoor aangewezen op zoveel mogelijk rust en regelmaat. Het moeten verlaten van de woning heeft een nadelige werking op zijn gezondheid. Verzoeker heeft daarnaast aangevoerd dat hij zijn woning heeft aangepast aan zijn wensen en een comfortabele tegelvloer heeft laten leggen. Verder heeft verzoeker gesteld dat hij als gevolg van de woningsluiting zijn kinderen niet meer kan ontvangen, omdat hij niet over andere huisvesting beschikt. Verzoeker is dan ook de mening toegedaan dat hij een bijzondere binding met de woning heeft. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende in kaart is gebracht wat de gevolgen van de sluiting voor hem zijn. Verzoeker is van mening dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve huisvestingsmogelijkheden in het licht van zijn bijzondere omstandigheden. Een verwijzing naar het Sociaal Domein dient volgens verzoeker niet als afdoende beschouwd te worden.
8.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet maken dat sluiting voor drie maanden volgens het uitgangspunt van het beleid niet evenwichtig is. Het gedwongen moeten verlaten van de woning, het moeten zoeken naar vervangende woonruimte en de door de verhuurder daaraan verbonden uitsluiting voor een sociale huurwoning, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [7] Dat Stichting Wonen Zuid (de verhuurder) in de woningsluiting aanleiding kan zien om de huurovereenkomst voor de woning te ontbinden en hem de komende jaren te verbieden zich opnieuw voor een sociale huurwoning in te schrijven, is gezien de ernst van de aangetroffen situatie en het feit dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt. [8]
8.5.
Daarnaast is niet door verzoeker aannemelijk gemaakt dat hij een bijzondere binding met de woning had om medische redenen. Dit is weliswaar door hem gesteld, maar niet onderbouwd. Dat verzoeker een comfortabele tegelvloer in de woning heeft laten legen, betekent ook niet dat hij zo’n bijzondere binding had met de woning dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien.
8.6.
Voor zover verzoeker stelt dat hij als gevolg van de woningsluiting zijn kinderen niet meer kan ontvangen, onderkent de voorzieningenrechter dat dit lastig voor hem is, maar de omgang met zijn kinderen kan ook ergens anders plaatsvinden. Bovendien hebben de kinderen niet hun hoofdverblijf bij verzoeker maar bij hun moeder, dus zij komen niet op straat te staan.
8.7.
Verzoeker wordt verder niet gevolgd in zijn standpunt dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve huisvestingsmogelijkheden in het licht van zijn bijzondere omstandigheden. Het is in de eerste plaats aan verzoeker om een vervangende verblijfplaats te vinden. Verzoeker heeft niet onderbouwd welke pogingen hij heeft ondernomen om vervangende woonruimte te regelen en dat hij ook niet zelf in staat is iets te regelen. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd dat hij na de woningsluiting niet tijdelijk elders kan worden opgevangen. Verder heeft de burgemeester verzoeker verwezen naar een instantie (ketenregisseur het Sociaal Domein), die eventueel hulp kan bieden bij het zoeken naar vervangende woonruimte. De burgemeester heeft zich daarmee op dit moment voldoende ingespannen om te voorkomen dat verzoeker dakloos wordt.
8.8.
Gelet op het voorgaande, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden zwaarder mogen wegen dan de belangen van verzoeker bij het voortgezet gebruik van de woning. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig of onevenwichtig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter heeft de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en ziet geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 4, vierde lid, van het beleid.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4117).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243 en 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719