ECLI:NL:RBLIM:2025:938

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
ROE 24 / 5158
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand wegens aantreffen lachgas

Op 5 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Beekdaelen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de sluiting van het bedrijfspand van verzoeker, een sauna/spa, voor de duur van zes maanden. De burgemeester had op 11 december 2024 besloten tot sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er lachgas was aangetroffen tijdens een politieonderzoek. Verzoeker betwistte de sluiting en voerde aan dat de burgemeester niet bevoegd was om deze maatregel te nemen, en dat er geen bewijs was van drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester wel degelijk bevoegd was om het lokaal te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid lachgas die ver boven de gebruikelijke hoeveelheid lag. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de sluiting van het bedrijfspand gehandhaafd blijft. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, gezien de ernst van de overtredingen en de risico's voor de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/5158

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de burgemeester van de gemeente Beekdaelen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. J.J. Pieters-Janssen en P. Lemans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege het sluiten van zijn bedrijfspand (het lokaal) voor de duur van zes maanden.
1.1.
In het besluit van 11 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting gelast van het lokaal van verzoeker met ingang van 20 december 2024 voor de duur van zes maanden.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De burgemeester heeft toegezegd niet over te gaan tot sluiting van het lokaal totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker exploiteert in het lokaal een sauna/spa, genaamd [naam spa] , samen met zijn broer, [naam broer] . Tot de spa behoort een tuin met zwembad en whirlpool jacuzzi. Op de website van verzoekers bedrijf staat te lezen dat de spa door iedereen (privé) kan worden afgehuurd voor 2 ½ tot 5 uur, een overnachting (van 20:00 uur tot 10:00 uur) of een privé feest (van 10:00 uur tot 1:00 uur).
2.1.
Op 24 juni 2024 is de politie ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding over geluidsoverlast. De politie hoorde harde muziek vanuit de tuin van de spa. In de tuin werd op dat moment een feestje gehouden, waarbij verzoeker en zijn broer aanwezig waren. De politie zag overal lege flessen en lege ballonnen. Ook werden twee grote en één kleine fles lachgas aangetroffen. Deze flessen werden door de politie in beslag genomen. De broer van verzoeker vertelde dat er een verjaardagsfeestje gaande was dat net was afgelopen. Ook vertelde hij dat de lachgasflessen van hem waren. Verder heeft de politie gezien dat de broer van verzoeker een ballon vulde met lachgas en het lachgas tot zich nam. De politie is daarna op 27 juni 2024 op huisbezoek geweest bij de broer van verzoeker, die in een woning naast het lokaal woont. De broer van verzoeker heeft de politie vervolgens een rondleiding gegeven in de spa, zowel binnen als in de tuin. Tijdens deze rondleiding heeft de politie opnieuw lachgasflessen aangetroffen. Er lagen zeven lachgasflessen buiten onder een overkapping, naast de parkeerplaats. Zowel de overkapping als de parkeerplaats behoren tot het perceel van het lokaal. De broer van verzoeker heeft onder meer ten overstaan van de politie verklaard dat hij op 24 juni 2024 een feestje had gehouden, dat de grote lachgasflessen van hem waren, dat de kleine lachgasflessen van bezoekers zijn geweest, dat iedereen zelf het lachgas had meegenomen, dat alleen hijzelf het lachgas tot zich had genomen en dat hij de andere aanwezigen niet erbij wilde betrekken. Over de aangetroffen lachgasflessen op 27 juni 2024 verklaarde de broer van verzoeker dat het daarbij ging om wegwerpafval afkomstig van het feestje van 24 juni 2024. De politie heeft de op 24 en 27 juni 2024 aangetroffen lachgasflessen op het perceel van het lokaal gewogen en nader onderzocht. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in totaal 46,4 kilogram bruto (wat neerkomt op 11,7 kilogram netto) lachgas aanwezig was in de tuin en in en rondom verzoekers lokaal. Lachgas is een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet (softdrugs). Uit de politiesystemen blijkt dat er meermaals geklaagd is over geluidsoverlast op het adres van het lokaal. De politie heeft drie keer geluidsoverlast geconstateerd. Verder blijkt uit een antecedentenoverzicht dat de broer van verzoeker is veroordeeld voor bezit van softdrugs in 2018 en verdacht is van handel in softdrugs in 2019. Verzoeker heeft in het verleden ook antecedenten met betrekking tot verdovende middelen en bezit van pepperspray gehad en is volgens het politiesysteem op 12 oktober 2024 aangehouden in zijn auto met harddrugs (sealtjes met een totaal aan bruto gewicht van 1,4 gram), softdrugs (onder meer 1 kilo hennep), pepperspray, drie mobieltjes en € 1.135,- aan cashgeld. Al deze informatie is opgenomen in een bestuurlijke rapportage van 18 oktober 2024.
2.2.
Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester op 13 november 2024 zowel aan verzoeker als aan zijn broer laten weten voornemens te zijn het lokaal voor de duur van zes maanden te sluiten. Daarbij zijn verzoeker en zijn broer in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3.
Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit van 11 december 2024 besloten om het lokaal voor de duur van zes maanden te sluiten met ingang van 20 december 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond: verzoeker kan namelijk zijn bedrijf zes maanden niet uitoefenen.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 3 van de Opiumwet is het verboden om een middel dat op lijst II behorende bij de Opiumwet staat (voor zover hier van belang) te verkopen, af te leveren, te verstrekken of aanwezig te hebben.
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien (voor zover hier van belang) in een lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Ingevolge de artikelen II en III van het besluit van 17 november 2022, houdende wijziging van het Opiumbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Lachgasbesluit), is per 1 januari 2023 distikstofmonoxide (lachgas) opgenomen in lijst II bij de Opiumwet (softdrugs) [1] .
4.3.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in [plaatsnaam] tegen te gaan. Dit beleid staat in de “Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria 2020 [naam gemeente] ” (het beleid), zoals vastgesteld op 29 september 2020 en in werking is getreden op 9 oktober 2020. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester overgaat tot sluiting van een lokaal. In het beleid is onder meer bepaald dat de burgemeester overgaat tot sluiting van het lokaal en bijbehorend erf voor zes maanden, bij een eerste constatering van een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet ten aanzien van softdrugs. [2]
Is de burgemeester bevoegd het lokaal te sluiten?
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting van het lokaal over te gaan. Verzoeker trekt de bevindingen van de politie in de bestuurlijke rapportage in twijfel. Zo is er volgens verzoeker geen sprake geweest van het aantreffen van verdovende middelen in het lokaal of op een daarbij behorend erf. Verzoeker vraagt zich af hoe de burgemeester tot de conclusie komt dat de tuin behoort tot de onderneming. Verzoeker betwist dat de tuin behoort tot zijn bedrijf. Wat er door de politie is aangetroffen in de tuin kan dan ook niet worden gelieerd aan het bedrijf en biedt dan ook geen grond voor het sluiten van het lokaal van zijn bedrijf. Verder meent verzoeker dat niet duidelijk is hoe de politie de aangetroffen middelen heeft onderzocht en op welke wijze de resultaten hiervan tot stand zijn gekomen. Verzoeker betwist dan ook dat er een hoeveelheid van 11,7 kilogram netto lachgas is aangetroffen.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestuurlijke rapportage van 18 oktober 2024 naar waarheid is opgemaakt op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [3] mag het bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dat uitgangspunt. [4] Dit geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor een naar waarheid opgemaakte bestuurlijke rapportage op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal en politie-mutaties. Niet is gebleken dat de bestuurlijke rapportage op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat deze onjuistheden bevat. Verzoeker stelt weliswaar dat de tuin niet behoort tot zijn bedrijf, maar zij heeft die stelling niet met nader bewijs onderbouwd. Bovendien blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat het lachgas is aangetroffen in de tuin aangrenzend aan de spa. Op foto’s op de website is duidelijk te zien dat de tuin met zwembad en tuinhuis onderdeel uitmaken van het lokaal. Ook ziet de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage, voor zover die betrekking heeft op de aangetroffen hoeveelheid lachgas op 24 juni 2024. De betreffende twee grote lachgasflessen zijn gewogen door de politie en waren deels vol. Verzoeker heeft ook niet betwist dat in deze twee grote aangetroffen flessen lachgas heeft gezeten en dat deze flessen deels vol waren. De ene fles, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage, bevatte 21,9 kilogram bruto lachgas, terwijl de andere lachgasfles 24,5 kilogram bruto woog. Het gewicht van een lege lachgasfles bedroeg 17,35 kilogram. In de bestuurlijke rapportage heeft de politie op basis van deze cijfers de volgende berekening kunnen maken: (24,5 kilogram + 21,9 kilogram = 46,4 kilogram) minus (2 x 17,35 kilogram = 34,7 kilogram) = 11,65 kilogram, afgerond naar boven 11,7 kilogram. Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter de burgemeester dan ook in zijn standpunt dat op het erf (de tuin) van verzoekers lokaal 11,7 kilogram netto lachgas is gevonden.
5.3.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat het beleid van de burgemeester geen mogelijkheid biedt om bij een eerste overtreding te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere, minder vergaande maatregelen dan de sluiting van de woning of het lokaal. Het door de burgemeester gevoerde beleid geeft daarmee onvoldoende inhoud aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van de woning of het lokaal kan worden volstaan met een waarschuwing of een andere maatregel, die minder verstrekkend is dan sluiting van de woning of het lokaal. Volgens verzoeker is het beleid van de burgemeester daarom onredelijk en onrechtmatig.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet [5] in algemene zin is vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de
woningdient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. De voorzieningenrechter is van oordeel, omdat het hier gaat om een lokaal en niet een woning, dat een beroep op de wetsgeschiedenis niet opgaat. Het beleid voor zover dat ziet op de situatie van verzoeker is dan ook niet onredelijk of onrechtmatig, zoals verzoeker stelt.
5.5.
Vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs en 5 gram bij softdrugs, wordt overschreden. [6] In de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het Openbaar Ministerie wordt 1 ampul (die 8 gram lachgas bevat) aangemerkt als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat dan aannemelijk moeten maken.
5.6.
In de tuin (op het erf) van het lokaal is op 24 juni 2024 11,7 kilogram netto lachgas aangetroffen in twee grote flessen. Dit is een ruime overschrijding van de grens voor eigen gebruik van 8 gram lachgas. Gelet op deze aangetroffen hoeveelheid kan worden aangenomen dat het lachgas in, dan wel vanuit het lokaal en/of het daarbij behorend erf, werd verhandeld, afgeleverd en/of verstrekt. Het betoog van verzoeker dat het lachgas van zijn broer was, dat alleen hij het lachgas gebruikte (wat door de politie ook is waargenomen) en dat er geen sprake is geweest van handel, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. De voorzieningenrechter acht het niet realistisch dat op het feest alleen de broer van verzoeker lachgas heeft gebruikt, omdat er overal ballonnen in de tuin lagen en gelet op de grote hoeveelheid lachgas, die aanwezig was. Dit is duidelijk een handelindicatie.
5.7.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester zich niet aan zijn beleid houdt, omdat daarin is aangegeven dat slechts sprake is van een handelshoeveelheid van 5 gram softdrugs als dit
in het gebouwaanwezig is. Het beleid biedt daarom geen grondslag om de bevoegdheid tot sluiting toe te passen als de drugs aanwezig zijn op het bijbehorende erf. De voorzieningenrechter overweegt dat – wat hier verder ook van zij – in artikel 1 van het beleid is aangegeven dat het beleid onder andere van toepassing is op niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven. In dit geval is de tuin, waar de drugs zich bevonden, een bij het lokaal behorende erf en valt daarmee onder de reikwijdte van het beleid. Dat in het beleid niet inzichtelijk is gemaakt wanneer ten aanzien van lachgas aangenomen wordt dat er sprake is van een handelshoeveelheid en dus van een ernstige situatie, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Omdat de burgemeester mocht uitgaan van de juistheid van de bevindingen van de politie is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester in beginsel bevoegd was het lokaal te sluiten op grond van wat er in de tuin bij verzoekers lokaal is aangetroffen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat in dit geval geen hoeveelheid is aangetroffen die dicht bij de hoeveelheid voor eigen gebruik ligt. Er kan geen twijfel over bestaan dat 11,65 kilo lachgas geen geringe hoeveelheid is die is bedoeld voor eigen gebruik.
Is er een noodzaak om het lokaal te sluiten?
6. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het lokaal noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het lokaal en het herstel van de openbare orde.
6.1.
De burgemeester heeft in dit kader erop gewezen dat er een ruime handelshoeveelheid van netto 11,7 kilogram lachgas is aangetroffen, dat sprake is geweest van gevaarzetting, in die zin dat de lachgasflessen bij verwarming kunnen ontploffen en er bij een spa sprake is van hogere temperaturen en dat er meerdere overlastmeldingen zijn gedaan bij politie en de gemeente over verzoekers lokaal. De burgemeester stelt verder dat de sluiting is gericht op het herstel van de rust in de directe omgeving en het weren en terugdringen van drugshandel. Door de sluiting wil de burgemeester een signaal afgeven aan de betrokkenen in het drugscircuit en ook een gevoel van veiligheid waarborgen naar omwonenden door de bekendheid van het pand als drugsadres teniet te doen. De mate van gevaar voor de omgeving hangt volgens de burgemeester samen met het gevaar dat nu eenmaal inherent is aan georganiseerde drugshandel, zoals een verhoogd risico dat ruzies met geweld worden uitgevochten en overvallen en liquidaties in het drugscircuit vaak voorkomen. Verder is het pand volgens de burgemeester gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, wat de noodzaak tot sluiting groter maakt. Ook de aanzuigende werking van het buitenland maakt de [naam gemeente] vatbaar voor drugsproblematiek. De burgemeester komt dan ook tot de conclusie dat in verzoekers geval sprake is van een ernstige situatie, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de handelshoeveelheid lachgas en de bekendheid van het pand in het drugscircuit.
6.2.
Verzoeker bestrijdt de noodzaak tot sluiting van het lokaal vanwege het tijdsverloop van meer dan een half jaar tussen het politieonderzoek op 24 en 27 juni 2024 en het bestreden besluit, terwijl er tussentijds niets is gebeurd dat duidt op drugshandel of drugsoverlast. Ook is niet gebleken van ‘loop’ of feitelijke verhandeling van drugs. Als de openbare orde al in geding zou zijn geweest, hadden er volgens verzoeker meer incidenten moeten zijn geweest en had de politie daartegen moeten optreden. Het verhoogde risico op ruzies met geweld, overvallen of liquidaties, waar de burgemeester het over heeft, doet zich volgens verzoeker hier niet voor. Ook betwist verzoeker dat het bedrijfspand gelegen is in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de tuin van het bedrijfspand van verzoeker er een handelshoeveelheid lachgas is aangetroffen. Het betreft hier namelijk een hoeveelheid softdrugs die de gebruikershoeveelheid ver overschrijdt. Dat is een aanwijzing dat de aangetroffen softdrugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en aangenomen mag worden dat verzoekers lokaal een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op. [7] Dat het lachgas ook werd verstrekt, blijkt uit het feit dat op het moment van het politieonderzoek naast verzoeker en zijn broer ook anderen aanwezig waren in de tuin en daar overal lege ballonnen lagen. Die ballonnen worden met name gebruikt voor het gebruiken van lachgas. De burgemeester heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het lokaal van verzoeker zich bevindt in een kwetsbare wijk. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om de burgemeester niet te volgen in zijn standpunt. Bovendien kan de burgemeester in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar nader motiveren waarop hij baseert dat het lokaal is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Verder is er op 24 juni 2024, de dag van het politieonderzoek, een melding van geluidsoverlast gedaan door omwonenden. Hoewel op zichzelf geluidsoverlast niet voldoende is om tot sluiting over te gaan, is gebleken dat er ook een melding is geweest waarbij is aangegeven dat knallende ballonnen en het sissen van lachgascilinders zijn gehoord. Uit de vele binnengekomen overlastmeldingen kan worden afgeleid dat er geregeld groepen mensen aanwezig waren in de spa. De spa biedt ook de mogelijkheid om feesten te organiseren. De voorzieningenrechter kan de burgmeester daarom volgen in zijn betoog dat er aanwijzingen zijn voor loop naar het lokaal. Gebleken is verder dat ook na het politieonderzoek op 24 juni 2024 meldingen van overlast zijn gedaan. Ook hebben verzoeker en zijn broer antecedenten met betrekking tot verdovende middelen en is verzoeker op 12 oktober 2024 aangehouden met een grote hoeveelheid drugs in zijn auto. De burgemeester heeft dit laatste feit mee mogen nemen in zijn besluitvorming, omdat dit laat zien dat de kans op herhaling van een overtreding van de Opiumwet door verzoeker nog steeds reëel is. Aangezien verzoeker het bedrijf in het lokaal exploiteert, vormt dit ook voor dit lokaal een risico.
6.4.
Gelet op het voorgaande vindt de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoekers lokaal in verband kan worden gebracht met feitelijke drugshandel en dus een rol speelt in het criminele drugscircuit. Dit brengt, zoals de burgemeester terecht stelt, risico’s met zich mee voor de directe omgeving.
6.5.
Anders dan verzoeker betoogt, heeft de burgemeester zich, gelet op de aangetroffen situatie, op het standpunt mogen stellen dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat en met het oog op het herstel van de openbare orde in dit geval noodzakelijk was om het lokaal te sluiten en dat hij in zoverre niet heeft kunnen volstaan met een waarschuwing.
6.6.
De voorzieningenrechter ziet in het tijdsverloop sinds het politieonderzoek op 24 juni 2024 niet alsnog reden om te oordelen dat er geen noodzaak (meer) is om het lokaal te sluiten. Er is weliswaar enige tijd over heen gegaan, maar niet zoveel dat in dit ernstige geval een sluiting niet meer noodzakelijk is, zeker nu verzoeker, zoals hiervoor is vermeld, op 12 oktober 2024 nogmaals is aangehouden met een grote hoeveelheid softdrugs.
Is de sluiting van het lokaal evenwichtig?
7. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het lokaal noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
7.1.
Verzoeker stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van drugshandel. In tegenstelling tot zijn broer is verzoeker niet strafrechtelijk als verdachte gehoord en is er geen sprake geweest van handel. Verder voert verzoeker aan dat de sluiting van het lokaal betekent dat zijn onderneming lam wordt gelegd voor zes maanden en heeft hij geen inkomsten gedurende deze periode. Dit heeft gevolgen voor zijn financiële positie en maakt dat de sluiting van het lokaal veeleer een bestraffend karakter dan een herstellend karakter heeft. Verzoeker meent dan ook dat het bestreden besluit onevenwichtig is.
7.2.
De vraag of verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om het pand te sluiten gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld verzoeker geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen middelen. [8] Deze situatie doet zich hier niet voor, omdat verzoeker aanwezig was bij het feest op 24 juni 2024, waarbij op grote schaal lachgas aanwezig was en werd gebruikt en dus wel kennis had van de aanwezigheid van softdrugs. Bovendien is verzoeker als huurder van het lokaal verantwoordelijk voor de ontstane situatie. Hij heeft toegestaan dat het lokaal en het daarbij behorend erf werden gebruikt om lachgas te gebruiken. Aan het sluiten van het bedrijfspand is inherent dat verzoeker het pand moet verlaten en zijn bedrijf (de spa) tijdelijk niet meer kan exploiteren. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat de sluiting financiële gevolgen heeft voor verzoekers bedrijf, maar afgezet tegen de ernst van de situatie maakt dit het bestreden besluit daarmee niet onevenwichtig. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij financieel in de problemen zou komen. Ook het feit dat verzoeker niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn zienwijze naar voren te brengen, leidt er niet toe dat sprake is van een onevenwichtig besluit. Als er al sprake is van een gebrek in de besluitvorming, dan heeft verzoeker in deze voorzieningenprocedure zijn zienswijze en gronden naar voren kunnen brengen. De burgemeester kan een eventueel gebrek verder in de bezwaarschriftenprocedure herstellen.
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester meer gewicht kunnen en mogen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om het lokaal te sluiten. De verwachting is dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. De burgemeester hoeft dus niet af te zien van de sluiting van het bedrijfspand. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Staatsblad 2022, 461.
2.Zie de matrix, die is opgenomen in artikel 7, tweede lid, van het beleid.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222, en 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383.
5.Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4612.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2204.