ECLI:NL:RBLIM:2025:887

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 240
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing sluitingsbesluit kapsalon na explosies en geweldsincidenten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 3 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, eigenaar van een kapsalon, behandeld. De burgemeester van Venlo had op 15 januari 2025 besloten om de kapsalon te sluiten voor de duur van drie maanden, na een reeks van geweldsincidenten, waaronder schietincidenten en explosies. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat zijn belang voornamelijk financieel van aard is en niet is aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Desondanks oordeelt de voorzieningenrechter dat de sluiting van de kapsalon evident onrechtmatig is, gezien de onduidelijke motivering van de burgemeester voor de sluitingsduur van drie maanden. De voorzieningenrechter schorst het sluitingsbesluit met ingang van 12 februari 2025, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaar van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij ingrijpende besluiten zoals sluitingen van panden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/240

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.C.H. Rutjens),
en

de Burgemeester van de gemeente Venlo

(gemachtigde: mr. E.P.B. Moors).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit tot sluiting van zijn pand voor het deel waarin een kapsalon is gevestigd met ingang van 15 januari 2025, 18.00 uur, voor de duur van drie maanden (het sluitingsbesluit).
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 januari 2025 op zitting behandeld, samen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer
ROE 25/194. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. G.G.J. Geerlings als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker, [naam tolk] als tolk en de gemachtigde van de burgemeester.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen het spoedeisend belang (nader) te onderbouwen. Verzoeker heeft op 23 januari 2025 aanvullende stukken ingediend en de burgemeester heeft daar op
24 januari 2025 schriftelijk op gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter sluit het onderzoek en doet uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is samen met zijn echtgenote eigenaar van een pand in [plaatsnaam] . De benedenverdieping (begane grond) bestaat uit twee delen, met ieder een eigen toegangsdeur. In één deel is een supermarkt gevestigd en in het andere deel is een kapsalon gevestigd. Boven de supermarkt en kapsalon is een woning gelegen.
3. Op 12 mei 2024 is het deel van het pand waar de kapsalon is gevestigd beschoten. Op 20 juni 2024 heeft er een explosie bij de kapsalon plaatsgevonden waarbij de voordeur van de kapsalon is beschadigd. Op 14 januari 2025 heeft er een explosie plaatsgevonden voor de kapsalon, waardoor de rolpoort van de kapsalon is beschadigd.
3.1.
De burgemeester heeft vervolgens op 15 januari 2025 besloten om het gehele pand met ingang van die dag, 18.00 uur, te sluiten voor de duur van drie maanden. De burgemeester heeft daartoe drie afzonderlijke besluiten genomen, één gericht op het deel van het pand waarin de supermarkt is gevestigd, één gericht op het deel van het pand waarin de kapsalon is gevestigd en één gericht op de woning [1] . Deze zaak gaat over het besluit gericht op het deel van het pand waarin de kapsalon is gevestigd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
6. Verzoeker is vennoot in de VOF die de kapsalon exploiteert. Ter zitting is besproken dat het verzoek om voorlopige voorziening niet is ingediend namens de VOF maar namens verzoeker. Verzoeker moet daarom een persoonlijk spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
6.1.
Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij met de sluiting van het deel van het pand waarin de kapsalon is gevestigd zijn (huur)inkomsten verliest en in de financiële problemen zal raken. De voorzieningenrechter overweegt daarover dat een financieel belang in beginsel onvoldoende is om spoedeisend belang aan te nemen. Er moet sprake zijn van een acute (financiële) noodsituatie of een onomkeerbaar nadeel. Anders gezegd: verzoeker moet aannemelijk maken dat hij de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan afwachten omdat hij voor die tijd in ernstige (onomkeerbare) financiële problemen raakt.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker er niet in geslaagd om dit met stukken te onderbouwen. Uit de door de boekhouder opgestelde en door verzoeker overgelegde stukken blijkt dit namelijk niet. Dat verzoeker en zijn echtgenote ‘geen stabiel inkomen hebben voor de vaste betalingsverplichtingen’, zoals de boekhouder schrijft, is daarvoor onvoldoende. Verzoeker heeft ook onvoldoende inzicht gegeven in zijn inkomen en vermogen. Zo heeft verzoeker geen bankafschriften of afschriften van zijn belastingaangifte overgelegd. Het getoonde saldo van de betaalrekeningrekening op
31 december 2024 betreft een momentopname en het overzicht van privé-onttrekkingen is niet te herleiden tot de overgelegde stukken. Er worden verder (zeer) uiteenlopende bedragen genoemd bij de huurinkomsten vanuit de supermarkt en kapsalon en er is niet onderbouwd waarom die huurinkomsten niet (enige tijd) zouden doorlopen. In een eerder overgelegd document van de boekhouder staat namelijk dat de VOF verplicht is om huur te blijven betalen aan verzoeker en zijn echtgenote. Ook de (vaste) kosten zijn onvoldoende inzichtelijk gemaakt, doordat er zowel privékosten als zakelijke kosten van de VOF tegenover het privé-inkomen worden gesteld. De gestelde grootste kostenpost, de hypotheek, is niet met stukken onderbouwd.
6.3.
De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat de financiën van een privépersoon en de VOF waarin hij vennoot is tot op zekere hoogte verweven kunnen zijn, maar dat neemt niet weg dat er onvoldoende inzicht is geboden in de financiële positie van verzoeker en dus niet aannemelijk is gemaakt dat hij de bezwaarprocedure niet kan afwachten zonder in onoverkomelijke financiële problemen te komen.
Evidente onrechtmatigheid
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het sluitingsbesluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het sluitingsbesluit in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de burgemeester na de explosie op 14 januari 2025 snel mocht en moest ingrijpen om de openbare orde te herstellen. Verzoeker stelt zich echter op het standpunt dat daarmee geen sluiting voor de duur van drie maanden kan worden gerechtvaardigd. In hetgeen verzoeker hieromtrent heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter grond voor het oordeel dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
8.1.
De burgemeester dient, mede gelet op de ingrijpendheid van het sluitingsbesluit, concreet te motiveren waarom het pand voor de duur van drie maanden gesloten zou moeten worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt deze motivering. De burgemeester verwijst naar de Beleidsregel sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen. Voor zover dat beleid al bedoeld is voor gevallen als de onderhavige, staat in het beleid dat wordt uitgegaan van een sluiting van maximaal 6 maanden. Dat de burgemeester de helft van het maximum heeft genomen is geen op de concrete situatie toegespitste motivering van de sluitingsduur. De voorzieningenrechter is verder niet gebleken dat de politie de burgemeester (onderbouwd) heeft gemotiveerd om het pand voor drie maanden gesloten te houden. De voorzieningenrechter wijst er op dat uit rechtspraak naar voren komt dat in soortgelijke spoedsituaties woningen of panden voor een kortere duur werden gesloten, bijvoorbeeld voor de duur van twee, vier of zes weken. [2] In een dergelijke periode heeft de burgemeester doorgaans voldoende mogelijkheid om eventuele bevindingen in een strafrechtelijke procedure te monitoren, te onderzoeken of de sluiting (gelet daarop) moet worden verlengd of welke andere maatregelen getroffen zouden kunnen worden en om de steeds zwaarder wegende belangen van verzoeker in dat geheel mee te wegen. Er zijn geen omstandigheden naar voren gebracht die in het onderhavige geval een (veel) langere sluitingstermijn rechtvaardigen. De burgemeester heeft het sluitingsbesluit voor wat betreft de sluitingsduur derhalve evident onvoldoende gemotiveerd.
8.2.
Een motiveringsgebrek kan in sommige gevallen in de beslissing op bezwaar worden hersteld. De voorzieningenrechter ziet daarin in dit specifieke geval echter geen aanleiding om de gevraagde voorziening af te wijzen. Daarbij speelt voor de voorzieningenrechter mee dat ter zitting is bevestigd dat de burgemeester op het moment van de zitting niet over meer informatie beschikte dan in deze procedure is overgelegd. De voorzieningenrechter maakt daaruit op dat de burgemeester op dit moment in elk geval niet in staat is om de sluitingsduur van drie maanden te onderbouwen. De voorzieningenrechter ziet in dit specifieke geval geen aanleiding om af te wachten of de burgemeester dat in bezwaar, nadat de sluiting van drie maanden (of een wezenlijk deel daarvan) voorbij is, wel kan.
9. De voorzieningenrechter acht een sluitingsduur van vier weken niet bij voorbaat onevenredig. De voorzieningenrechter zal daarom het sluitingsbesluit schorsen vanaf vier weken nadat het is genomen. Indien de burgemeester voor het einde van die vier weken beschikt over meer informatie zoals hiervoor bedoeld en op grond daarvan een langere sluiting dan vier weken noodzakelijk acht, kan de burgemeester de voorzieningenrechter gemotiveerd verzoeken om een wijziging of opheffing van de in deze uitspraak getroffen voorziening.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het sluitingsbesluit van 15 januari 2025 is geschorst met ingang van
12 februari 2025 18.00 uur, tot en met zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar dat verzoeker tegen het sluitingsbesluit heeft gemaakt.
10.1.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een (aanvullende) proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft namelijk in de onderhavige zaak en de zaak met nummer ROE 24/194 één verzoek ingediend en de zaken zijn gelijktijdig op zitting behandeld. In de zaak met zaaknummer ROE 24/194 heeft de voorzieningenrechter reeds bepaald dat de burgemeester de proceskosten voor rechtsbijstand van verzoeker (1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) moet vergoeden.
10.2.
Gelet op de samenhang tussen de zaak met nummer ROE 24/194 en de onderhavige zaak, is in de onderhavige zaak géén griffierecht geheven. Het vergoeden van het griffierecht door de burgemeester is in deze zaak daarom niet aan de orde.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst het sluitingsbesluit met ingang van 12 februari 2025 18.00 uur tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaar dat verzoeker tegen het sluitingsbesluit heeft gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer ROE 25/194 gaat over de woning. In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 22 januari 2025 mondeling uitspraak gedaan.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3966, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2688 en uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3085.