ECLI:NL:RBLIM:2025:5761

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROE 24/1777
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat voor vergoeding achteraf van reeds betaalde lokale belastingaanslagen in het algemeen geen taak is weggelegd voor verweerder in het kader van de brede ondersteuning. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat vergoeding van deze belastingaanslagen noodzakelijk is voor het maken van een nieuwe start. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om aannemelijk te maken dat de kosten voor verschillende therapieën en reiskosten naar medische behandelingen noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres en draagt hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1777

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A. Otte).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van haar aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 augustus 2023 (het primaire besluit) gedeeltelijk afgewezen. Met het besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en een ruimere ondersteuning toegekend.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam] .

Totstandkoming van het besluit

2. Een onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de brede ondersteuning door gemeenten. De brede ondersteuning is bedoeld voor het maken van een nieuwe start voor (potentieel) gedupeerden, na de problemen die zijn ervaren als gevolg van de toeslagenaffaire. De brede ondersteuning richt zich op vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg.
2.1.
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire en komt in aanmerking voor brede ondersteuning. Naar aanleiding van de aanmelding van eiseres in april 2023 hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres en een medewerker van de gemeente. Eiseres heeft verschillende facturen overgelegd waarvoor zij een vergoeding wenst te krijgen.
2.2.
Vervolgens is een plan van aanpak opgesteld. Dit is bij brieven van 19 juli 2023 en 23 augustus 2023 aan eiseres toegestuurd. Die laatste brief is het primaire besluit. In het plan van aanpak is de aangevraagde ondersteuning beoordeeld en aangegeven welke ondersteuning wel en niet wordt geboden. Hieruit volgt dat eiseres een vergoeding voor deze spullen krijgt:
  • koel-vriescombinatie € 500,-
  • oven € 350,-
Verder worden de kosten voor de oedeem/fysiotherapie (na aftrek vergoeding door de zorgverzekering) vergoed voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. Deze medische kosten worden bij wijze van hoge uitzondering uit coulance met beperkte terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023 vergoed op basis van bijzondere omstandigheden en omdat het een lopende behandeling betreft. De reeds gemaakte alsook de aankomende kosten voor therapie zijn voor eiseres noodzakelijke kosten om te kunnen blijven functioneren als gevolg van haar fysieke gezondheidssituatie. Dit betekent dat het tijdelijk financieel ontzorgen op het gebied van deze specifieke medische kosten door verweerder als noodzakelijk wordt gezien voor het faciliteren van een nieuwe start voor eiseres.
Verweerder heeft verder aangegeven dat een groot aantal facturen voor verschillende diensten niet wordt vergoed. Dit nu facturen uit het verleden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Brede ondersteuning is gericht op de toekomst. Vanaf het moment dat de gedupeerde zich meldt bij de gemeente, worden de op dat moment bestaande hulpvragen vastgesteld. Aan de hand van die hulpvragen wordt een plan van aanpak opgesteld dat gericht is op het faciliteren van een nieuwe start. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om brede ondersteuning op 18 april 2023 ontvangen. De door eiseres ingediende facturen van de hieraan voorafgaande perioden zijn geen noodzakelijke voorzieningen voor het faciliteren van een nieuwe start, maar algemeen gebruikelijke kosten, aldus verweerder.
2.3.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten om de reeds toegekende bedragen (vergoeding voor de koel-vriescombinatie en de oven) aan te passen aan de inmiddels geldende regels, namelijk het prijspeil van de Nibud Prijzengids 2023/2024 en de werkafspraak om 130% van de geldende Nibudnorm als richtprijs te hanteren. Dit betekent het volgende:
  • koel-vriescombinatie € 692,- (was € 500,-)
  • oven € 493,- (was € 350,-)
Verweerder heeft verder de volgende motivering gegeven voor de afwijzingsonderdelen die hij in het bestreden besluit handhaaft:
  • Ten aanzien van de kosten voor een nieuwe vloer in de woonkamer en de hal heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet noodzakelijk (“nice to have”) zijn. Nu eiseres geen toestemming heeft gegeven voor een huisbezoek, heeft verweerder zijn standpunt moeten baseren op de door eiseres overgelegde foto’s. Op die foto’s is volgens verweerder niet te zien dat de oude vloer in zo’n slechte staat verkeert dat vervanging in het belang van de veiligheid of gezondheid van eiseres dringend noodzakelijk is. Verweerder ziet geen acuut valgevaar. De scheuren in het zeil zitten niet in de loop, maar vlak langs de muur. De bolling in het zeil bij de bank schat verweerder ook niet in als gevaarlijk.
  • Ten aanzien van de kwijtschelding van lokale belastingen is verweerder van mening dat eiseres hier niet voor in aanmerking komt, omdat deze regeling alleen geldt voor belastingschulden die op 31 december 2020 open stonden. De gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW) is hiervoor verantwoordelijk. Uit navraag bij BsGW is gebleken dat eiseres nooit betalingsachterstanden bij BsGW heeft gehad. Verweerder is bovendien zelf niet bevoegd om te besluiten op verzoeken om kwijtschelding van waterschapsbelasting. Verweerder heeft het verzoek om kwijtschelding daarom doorgestuurd naar BsGW. Voor zover eiseres met haar verzoek om kwijtschelding heeft bedoeld te vragen om vergoeding vanuit de brede ondersteuning (artikel 2.21 van de Wht) van de door haar over de jaren 2021 tot en met 2023 betaalde gemeentelijke en waterschapsbelasting, heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het achteraf vergoeden van reeds betaalde kosten is volgens verweerder niet noodzakelijk voor het maken van een nieuwe start.
  • Ten aanzien van de vergoeding van facturen uit de periode medio 2021 tot april 2023 heeft verweerder besloten om deze kosten niet te vergoeden. Facturen uit het verleden worden niet vergoed. Volgens verweerder is de brede ondersteuning geen declaratieloket. Eiseres heeft zich nooit eerder tot de gemeente gewend voor brede ondersteuning bij de kosten waarvoor ze nu een vergoeding vraagt. Dit terwijl eiseres daar wel twee keer eerder op is gewezen (eerst met een telefoontje op 14 april 2021 en daarna met de brief van 9 juni 2021). Verweerder vindt het achteraf vergoeden van kosten die eiseres al heeft gemaakt niet noodzakelijk voor het maken van een nieuwe start. Het is ook moeilijk voor verweerder om achteraf nog te beoordelen of bepaalde kosten nodig en passend zijn. Daarom vergoedt verweerder de facturen voor rechtsbijstand, energienota’s, gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen, meubels, openbaar vervoer, tandarts, oedeemtherapie, hydrotherapie, fysiotherapie, acnetherapie en podotherapie niet.
  • Voor de energiekosten geldt volgens verweerder dat eiseres zowel in 2022 als in 2023 een energietoeslag van € 1.300,- heeft ontvangen.
  • Voor de belastingaanslag 2023 kan eiseres om vrijstelling (de rechtbank leest: kwijtschelding) vragen. Uit navraag bij BsGW is gebleken dat eiseres dit op 7 november 2023 heeft gedaan.
  • De kosten voor een ladekast en een hanglamp vindt verweerder niet noodzakelijk voor het maken van een nieuwe start. Deze meubels dragen niet bij aan de doelen van de brede ondersteuning, met name niet aan een veilige woning. De brede ondersteuning is niet bedoeld om een nieuwe inboedel te verschaffen.
2.5.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat zijn standpunt over vergoeding van kosten met terugwerkende kracht is gewijzigd als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 september 2024. [1] In het licht hiervan stelt verweerder eiseres alsnog in de gelegenheid de noodzaak van de door haar ingebrachte facturen aannemelijk te maken. De tandartskosten komen volgens verweerder wel al meteen voor vergoeding in aanmerking, nu aannemelijk is dat sprake is van achterstallig gebitsonderhoud.
2.6.
Bij brief van 28 januari 2025 heeft eiseres hierop gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres om brede ondersteuning gedeeltelijk heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft mogen doen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het geding
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in de fase van beroep aanvullende ondersteuning heeft toegekend. In het verweerschrift heeft verweerder toegezegd de tandartskosten te vergoeden (in totaal € 317,30). Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven alsnog de kosten van rechtsbijstand (in totaal € 441,-) te vergoeden. Ook is verweerder bereid de kosten voor een lamp, een bank en een ladekast tegen 130% van de geldende Nibudnorm te vergoeden.
5.1.
Eiseres heeft in de brief van 28 januari 2025 en ter zitting verklaard dat zij zich kan vinden in hetgeen verweerder stelt over de gevraagde compensatie voor energiekosten. Deze zijn inderdaad in voldoende mate gecompenseerd door de energietoeslagen.
Ook kan zij zich vinden in de toegekende kosten die verband houden met de tandarts, de rechtsbijstand en de drie meubelstukken. Op deze punten heeft het beroep wat haar betreft geen betrekking meer. De beroepsgronden van eiseres die zijn gericht tegen de afwijzing van deze kosten behoeven dan ook geen inhoudelijke bespreking meer.
Eén en ander geldt ook voor de beroepsgrond over de kosten van een nieuwe vloer. Ter zitting is namelijk gebleken dat partijen het erover eens zijn dat, omdat de hele vloer is opengebroken tijdens de noodzakelijke woningrenovatie door woningcorporatie Servatius die na de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden, er sprake is van een nieuwe situatie die opnieuw door verweerder beoordeeld moet worden.
5.2.
Dit betekent dat alleen de weigering van verweerder om de door eiseres betaalde gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen over de jaren 2021 tot en met 2023 (hierna: de lokale belastingaanslagen), de kosten voor verschillende therapieën en de kosten voor het openbaar vervoer, te vergoeden nog in geschil is tussen partijen. De uitspraak gaat dan ook alleen nog over deze drie soorten kosten.
Algemeen beoordelingskader
6. De kern van het beroep is dat partijen van mening verschillen over de invulling van het algemeen beoordelingskader. Meer specifiek gaat het dan over de vraag welk criterium toegepast dient te worden bij de toets of het aangevraagde in aanmerking komt voor verstrekking vanuit de brede ondersteuning en hoe beoordeeld moet worden dat (wel of geen) kosten vergoed worden om een nieuwe start te kunnen maken.
6.1.
Ten tijde van het bestreden besluit (25 januari 2024) luidde artikel 2.21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht als volgt:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente kan brede ondersteuning bieden op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan een ingezetene van die gemeente die: een aanvrager van een kinderopvangtoeslag is en een aanvraag heeft ingediend tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.”
6.2.
In het vierde lid van dit artikel stond:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verleent de brede ondersteuning op basis van een plan van aanpak dat ziet op het kunnen maken van een nieuwe start in het kader van herstel dat is opgesteld met de persoon die op basis van het eerste lid in aanmerking komt voor brede ondersteuning.”
6.3.
In de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting [2] staat hierover:
“Het college inventariseert de hulpvraag of hulpvragen binnen het gezin en stelt in overleg met de aanvrager van de herstelmaatregel en diens gezin een plan van aanpak op de vijf leefgebieden op. Het plan van aanpak faciliteert het maken van een nieuwe start in het kader van herstel na de problemen die hij heeft ervaren door de toeslagenproblematiek. Als uitgangspunt voor de dienstverlening geldt dat gemeenten op grond van het overeengekomen plan van aanpak dienstverlening op de vijf leefgebieden inzetten waardoor betrokkene en zijn gezin zo snel mogelijk en zo goed als mogelijk hun leven weer op de rit krijgen.”
6.4.
De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder bij het nemen van een besluit over brede ondersteuning beschikt over een aanzienlijke beleids- en beoordelingsruimte. Het is aan verweerder om per geval te bekijken of brede ondersteuning passend is en om maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze zaak moet beoordelen of hij de redenering van verweerder (zoals die volgt uit het bestreden besluit, het verweerschrift van 22 januari 2025 en de toelichting op de zitting) over de afwijzing van de kosten voor het openbaar vervoer, de gemeentelijke en waterschapsbelasting en de medische kosten kan volgen en dus niet of de rechtbank zélf de aanvraag voor die kosten zou afwijzen of toekennen.
6.5.
Verweerder heeft het wettelijk criterium “kunnen maken van een nieuwe start” nader uitgelegd. Dit is niet gebeurd met een beleidsregel, maar in een vaste gedragslijn. Verkort weergegeven stelt verweerder dat het wettelijk criterium vertaald kan worden naar een noodzaakcriterium; de brede ondersteuning dient noodzakelijk te zijn om een nieuwe start te kunnen maken. Verweerder hanteert daarbij de begrippen “nice to have” en “need to have”. Alleen de ondersteuning die noodzakelijk (“need to have”) is, komt in aanmerking voor verstrekking vanuit de brede ondersteuning. Dat wat alleen wenselijk is (“nice to have”), valt erbuiten.
6.6.
Het “kunnen maken van een nieuwe start” impliceert naar het oordeel van de rechtbank inderdaad een noodzaakcriterium. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat artikel 2.21 van de Wht op 1 januari 2025 gewijzigd is, en dat in lid 4a van dat wetsartikel sindsdien expliciet de term “noodzakelijk” is ingevoegd. In de nota van toelichting [3] bij de betreffende wetswijziging staat het volgende aangegeven:
“[…] Daarnaast wordt voorgesteld te verduidelijken dat materiële voorzieningen uitsluitend worden toegekend als ze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het maken van een nieuwe start in het kader van herstel.”
6.7.
Uit deze passage leidt de rechtbank af dat de wetgever ook onder het oude wettelijk kader bedoeld heeft enkel brede ondersteuning te faciliteren voor zover dat noodzakelijk is voor het kunnen maken van een nieuwe start. Voor een wezenlijk soepeler criterium ziet de rechtbank in de wet en in de wetsgeschiedenis géén concrete aanknopingspunten. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten is gegaan door het noodzaakcriterium vervolgens in te vullen met het onderscheid tussen “need to have” en “nice to have”. Dat die algemene invulling en toetsing ook op andere manieren vorm had kunnen krijgen en (zoals eiseres betoogt) minder streng zou kunnen dan wel moeten zijn, leidt dus niet tot een ander oordeel over die invulling door verweerder.
Afwijzing vergoeding reeds betaalde lokale belastingaanslagen
7. Eiseres ziet niet in waarom verweerder haar in het kader van de brede ondersteuning en gelet op het feit dat zij erkend gedupeerde is, niet voor de reeds betaalde lokale belastingaanslagen kan compenseren. Deze belastingen heeft zij moeten betalen terwijl zij feitelijk onder het minimum leefde. Verweerder dient zich in het kader van de brede ondersteuning in te spannen voor het vinden van oplossingen met schuldeisers en het onder controle brengen van de financiële situatie. Eiseres snapt niet dat deze actieve aanpak niet ook voor de eigen gemeentelijke belastingen geldt. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat zij in de jaren 2021 tot en met 2023 in de financiële moeilijkheden zat. Doordat zij de lokale belastingaanslagen heeft betaald, kon zij andere dingen niet betalen.
7.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich hierover op het standpunt gesteld dat de Wht een regeling bevat voor het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden, waaronder waterschap- en gemeentelijke belastingen (artikel 3.2 van de Wht). Deze regeling geldt alleen voor belastingschulden die op 31 december 2020 open stonden. Uit navraag bij BsGW is gebleken dat eiseres nooit betalingsachterstanden bij BsGW heeft gehad. Voor zover eiseres een verzoek om kwijtschelding van waterschaps- en gemeentelijke belastingen heeft gedaan, heeft verweerder dit verzoek doorgestuurd naar BsGW, omdat verweerder niet bevoegd is om hierop te beslissen. Voor zover eiseres met haar verzoek om kwijtschelding bedoelt te vragen om vergoeding vanuit de brede ondersteuning (artikel 2.21 van de Wht) van de door haar over de jaren 2021 tot en met 2023 betaalde waterschaps- en gemeentelijke belastingen, wijst verweerder dit verzoek af. Het achteraf vergoeden van reeds betaalde kosten is niet noodzakelijk voor het maken van een nieuwe start.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting nog ter aanvulling hierop aangegeven dat wat betreft de lokale belastingaanslagen verweerder hierin geen taak ziet voor de brede ondersteuning, anders dan wellicht hulp bij het financieel zelfredzaam worden. Als eiseres zich tijdig had gemeld met een hulpvraag op dit gebied, zou verweerder haar hebben doorverwezen naar BsGW, die een sluitende regeling heeft voor kwijtschelding.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres om vergoeding heeft verzocht van de volgende lokale belastingaanslagen: de aanslag over 2021 van 26 februari 2021 (€ 582,92), de aanslag over 2022 van 4 februari 2022 (€ 616,90) en de aanslag over 2023 van 15 februari 2023 (€ 658,52). Dit betreft een totaalbedrag van € 1.858,34.
7.3.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat voor een vergoeding achteraf van reeds betaalde lokale belastingaanslagen in het algemeen geen taak is weggelegd voor verweerder in het kader van de brede ondersteuning. Indien eiseres zich tijdig bij verweerder had gemeld met een hulpvraag op dit gebied, zou zij, zoals verweerder heeft aangegeven, in het kader van een verzoek om kwijtschelding zijn doorverwezen naar BsGW. Dit heeft verweerder ook gedaan in januari 2024 naar aanleiding van de bezwaarprocedure.
7.4.
Eén en ander zou slechts anders kunnen zijn indien eiseres achteraf alsnog aannemelijk kan maken dat vergoeding van de reeds betaalde lokale belastingaanslagen noodzakelijk (“need to have”) is voor het kunnen maken van een nieuwe start. De rechtbank wijst er in dat kader op dat eiseres, met het achteraf vragen van een vergoeding van al gemaakte en betaalde kosten, het risico loopt dat zij niet meer aannemelijk kan maken dat de kosten noodzakelijk waren om een nieuwe start te kunnen maken. Als eiseres niet in deze bewijsvoeringslast slaagt, is het voor verweerder niet mogelijk om maatwerk te leveren en mag hij dit verzoek afwijzen.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres onvoldoende heeft voldaan aan de op haar – als aanvraagster – rustende verplichting om dit aannemelijk te maken. Eiseres heeft de lokale belastingaanslagen destijds kennelijk kunnen voldoen, en niet gebleken is dat zij hierdoor in grote financiële problemen is gekomen die ten tijde van de aanvraag evident in de weg stonden aan het kunnen maken van een nieuwe start. De enkele stelling dat zij andere dingen niet heeft kunnen kopen doordat zij de belastingaanslagen heeft moeten betalen, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
Afwijzing vergoeding verschillende therapieën
8. Eiseres snapt niet waarom verweerder haar tandartskosten wél wil vergoeden, maar de andere medische kosten niet. Van de kosten voor oedeem- en hydrotherapie moet verweerder aannemen dat deze kosten medisch noodzakelijk waren. Eiseres heeft veel gevolgschade aan haar lichaam overgehouden aan een medische ingreep in het MUMC. In het plan van aanpak werden deze kosten ook als noodzakelijke kosten erkend.
Die beoordeling heeft dus al plaatsgevonden. Wat eiseres bij verweerder heeft aangevraagd, betreft uiteraard het gedeelte van de kosten dat niet door de zorgverzekeraar werd vergoed. Eiseres heeft inmiddels een aanvullende zorgverzekering. De laserbehandeling was nodig om acne littekens weg te halen. Dit was nodig om zich beter in haar vel te voelen. De therapeutische zolen waren nodig om goed te kunnen lopen. Het zijn wat betreft eiseres allemaal kosten die zijn gemaakt in het kader van een nieuwe start. Een laserbehandeling voor acne en het aanmeten van therapeutische zolen zijn naar hun aard voorts geen doorlopende behandeltrajecten.
8.1.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bij de verschillende therapieën om doorlopende kosten gaat die eiseres, gelet op haar gezondheidstoestand, gedurende lange tijd zal maken. Verweerder ziet geen ruimte om structurele zorguitgaven met terugwerkende kracht te vergoeden. Dat helpt eiseres volgens verweerder niet om een nieuwe start te maken en zelfredzaam te worden. Verweerder heeft toegelicht waarom de tandartskosten wel worden vergoed en de overige medische kosten in principe niet. Verweerder heeft regelmatig te maken met mensen met gebitsproblemen. Problemen aan het gebit kunnen ook tot andere gezondheidsproblemen leiden. Daarom vindt verweerder het belangrijk dat die kosten wel worden vergoed. Voor de andere therapieën die eiseres vergoed wil zien, geldt dat verweerder de noodzaak daarvan niet zonder nadere toelichting en onderbouwing kan vaststellen.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de nota’s voor oedeemtherapie betrekking hebben op de periode 16 juli 2021 tot en met 12 oktober 2021 (€ 576,10), de nota’s voor acnetherapie zien op de periode 17 maart 2022 tot en met 11 januari 2023 (€ 400,-), de nota’s voor de hydrotherapie (fysio fitness) hebben betrekking op de periode 24 januari 2023 tot en met 24 april 2023 (€ 438,-), fysiotherapie op 20 september 2021 (€ 35,-) en podotherapie op 11 april 2022 (€ 307,50). Dit betreft een totaalbedrag van € 1.756,60.
8.3.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat niet gebleken is dat een vergoeding achteraf van de betreffende facturen voor therapieën noodzakelijk (“need to have”) is voor het kunnen maken van een nieuwe start. Dat verweerder in het primaire besluit tijdelijk voor een jaar uit coulance en bij wijze van hoge uitzondering wel kosten van oedeem- en fysiotherapie heeft vergoed, alsmede in de fase van beroep heeft toegezegd de tandartskosten te zullen vergoeden, maakt niet dat verweerder gehouden is ook de overige facturen voor therapieën met terugwerkende kracht vanuit de brede ondersteuning te vergoeden. Verweerder heeft eiseres in elk geval in de fase van beroep uitdrukkelijk schriftelijk in de gelegenheid gesteld om de noodzaak van deze kosten achteraf aannemelijk te maken. De rechtbank onderkent dat eiseres medische behandelingen heeft gehad, maar zij heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie overgelegd om de noodzaak daarvan en dus van de betaalde facturen te kunnen beoordelen. Zij heeft wel gesteld dat deze behandelingen en de kosten daarvoor noodzakelijk zijn geweest voor het kunnen maken van een nieuwe start, maar heeft dit niet onderbouwd. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende voldaan aan de op haar rustende verplichting om aannemelijk te maken dat vergoeding achteraf van deze facturen voor haar noodzakelijk was om een nieuwe start te kunnen maken. Eiseres heeft de kosten voor de verschillende therapieën destijds kennelijk kunnen voldoen, en niet gebleken is dat zij hierdoor in grote financiële problemen is gekomen die ten tijde van de aanvraag evident in de weg stonden aan het kunnen maken van een nieuwe start. De enkele stelling dat zij andere dingen niet heeft kunnen kopen doordat zij deze zorgkosten heeft moeten betalen, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
Afwijzing vergoeding kosten openbaar vervoer
9. Eiseres heeft hierover toegelicht dat dit reiskosten zijn naar en van de verschillende medische behandelingen die ze in die tijd heeft gevolgd. Het gaat om een klein, overzichtelijk bedrag en volgens haar valt niet in te zien waarom verweerder deze niet kan vergoeden.
9.1.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat om de noodzaak van deze reiskosten voor een nieuwe start te kunnen beoordelen, het in ieder geval duidelijk moet zijn wat de bestemming was. In het algemeen worden reiskosten die voortkomen uit het normale dagelijkse leven niet vanuit de brede ondersteuning vergoed. In incidentele gevallen kunnen reiskosten die direct verband houden met het maken van een nieuwe start (bijvoorbeeld een treinabonnement naar een opleiding) tijdelijk worden vergoed. Gelijktijdig wordt dan ingezet op begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Die hulp bij geldzaken kan verweerder echter niet met terugwerkende kracht bieden.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 23 juli 2022 een OV-chipkaart heeft gekocht voor € 7,50 en dat zij daar toen € 20,- saldo heeft op gezet. Verder heeft eiseres in de periode 16 augustus 2022 tot en met 11 april 2023 in totaal acht maal € 20,- saldo op haar kaart gezet. Dat is in totaal € 187,50.
9.3.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres niet heeft onderbouwd in het kader van welke medische behandelingen zij in die periode heeft gereisd en dus reiskosten heeft moeten maken. Daarnaast hangt deze post samen met de hiervoor besproken zorgkosten. Als daar de conclusie is dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vergoeding hiervan voor haar noodzakelijk (“need to have”) is voor het kunnen maken van een nieuwe start, dan geldt dat ook voor de reiskosten naar die behandelingen toe. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de kosten van het openbaar vervoer daarom ook niet hoeven te vergoeden vanuit de brede ondersteuning.
Conclusie van de rechtbank
10. De conclusie is dat verweerder de aanvraag voor wat betreft het vergoeden van de kosten van de reeds betaalde lokale belastingaanslagen, de kosten van de verschillende therapieën en de kosten van het openbaar vervoer, heeft mogen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet helemaal gelijk krijgt. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om brede ondersteuning gedeeltelijk mogen afwijzen.
11.1.
Nu verweerder het bestreden besluit in de loop van het beroep heeft gewijzigd en daarmee gedeeltelijk tegemoetgekomen is aan het beroepschrift, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep.
Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,- (op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
11.2.
Er is tot slot aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W.M. Heyman, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. M.W. Venderbos, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025. .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 juni 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.