ECLI:NL:RBLIM:2025:5093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/03/327421 / FA RK 24-539
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige en zorgregeling na verzoek tot verhuizing

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing van [woonplaats] naar [plaats] en inschrijving van de minderjarige op een school aldaar. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, omdat zij de facto al was verhuisd en niet meer in [woonplaats] wilde verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader dient te worden vastgesteld, en dat de vader vervangende toestemming krijgt voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool en BSO in [woonplaats 1]. De zorgregeling tussen de ouders is gewijzigd met ingang van het schooljaar 2025/2026. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd, die stelde dat de minderjarige recht heeft op evenredig contact met beide ouders. De moeder heeft haar verzoeken gehandhaafd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de vader en de minderjarige zwaarder wegen dan die van de moeder. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats [woonplaats 1]
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 30 april 2025
Zaaknummer: C/03/327421 / FA RK 24-539
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F.F.A.D.C. Tjalma, kantoorhoudend in [woonplaats 1]
en
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
voorheen advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, kantoorhoudend in [woonplaats 1] ,
daarna advocaat mr. N.M.F. Statnik, kantoorhoudend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
thans advocaat mr. B. Coomans, kantoorhoudend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen: de raad,
locatie [woonplaats 1] , door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op
23 oktober 2024 uitgesproken beschikking.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het verder procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het rapport van de raad van 28 februari 2025, ontvangen op 6 maart 2025;
  • de reactie van de vader op het raadsadvies van 18 maart 2025;
  • de reactie van de moeder op het raadsadvies van 20 maart 2025.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 april 2025 waar zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2.Het advies van de raad

2.1.
De raad adviseert de rechtbank dat het niet in het belang van [minderjarige] is om samen met de moeder te verhuizen naar [plaats 1] en derhalve het verzoek van de moeder om samen met [minderjarige] te verhuizen, af te wijzen.
De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat het in het belang van [minderjarige] moet worden geacht dat hij samen met de moeder naar [plaats 1] verhuist. Voor de moeder bestaat een noodzaak om samen met [minderjarige] te verhuizen nu zij met haar nieuwe partner een kind heeft, een huis is gebouwd in [plaats 1] , haar partner hier werkt en belast is met mantelzorg voor zijn ouders waardoor een verblijf elders dan in [plaats 1] geen optie voor de moeder is.
De moeder stelt dat [minderjarige] altijd zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft gehad en zij altijd belast is geweest met het grootste deel van de zorg over [minderjarige] , wat ook klopt. Voor [minderjarige] verandert er niet veel wanneer hij met de moeder mee verhuist. Daarmee gaat volgens de raad de moeder voorbij aan twee belangrijke grondbeginselen. Een kind heeft recht om een evenredig veel en goed contact te kunnen onderhouden met zijn beide ouders waarbij de ouders de verplichting hebben om in de zorg en opvoeding te voorzien. De raad is van mening dat beide ouders hiertoe in staat zijn en [minderjarige] veel te bieden hebben. De moeder heeft in de verschillende keuzes die zij gemaakt heeft het belang van [minderjarige] ondergeschikt gemaakt aan de belangen van haarzelf, haar nieuwe relatie en gezin. De vader heeft zich weliswaar afwachtend opgesteld, echter vanuit het oogpunt voor [minderjarige] niet te veel roering aan te brengen en hem te kunnen laten ontwikkelen zonder een notie van de dilemma’s die tussen de ouders liggen. Daarbij komt bij dat een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] betekent dat er tussen [minderjarige] en de vader enkel contact kan zijn in de weekenden, de vrije dagen of in de vakanties omdat de afstand maakt dat een evenredige contactregeling, hetgeen eigenlijk uitgangspunt is voor een kind van gescheiden ouders, niet meer tot de mogelijkheden behoort en hiermee de rol van de vader anders komt te liggen.
2.1.1.
Om te kunnen en mogen verhuizen wordt de toestemming van de niet verzorgende ouder gevraagd, of wanneer dit niet gebeurt, dient vervangende toestemming aan de rechtbank te worden verzocht. Wettelijk gezien is [minderjarige] nog niet verhuisd, maar in de praktijk verblijft [minderjarige] voor het grootste gedeelte in [plaats 1] . [minderjarige] is ingeschreven op een basisschool zonder toestemming van de vader en bezoekt een dansclubje. De moeder heeft [minderjarige] en de vader voor een voldongen feit gesteld, terwijl deze keuzes ook anders ingevuld hadden kunnen worden. De raad had het in het belang van [minderjarige] gevonden dat hij in [woonplaats 1] naar school zou zijn gegaan en dat de moeder de juiste procedure had doorlopen om de toestemming tot verhuizing te verkrijgen. De raad concludeert dat de moeder hiermee de regels overtreedt en is van mening dat de moeder hierin (achteraf) niet in tegemoet gekomen kan worden.
2.1.2.
Het belang van [minderjarige] om zijn sociale context te vormen in of in de buurt van [woonplaats 1] weegt zwaarder dan de belangen van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] . Het argument dat [minderjarige] inmiddels zou zijn geworteld in [plaats 1] heeft de raad afgewogen. De raad is van mening dat er geen sprake is van een situatie waarin [minderjarige] , op deze leeftijd, diepgeworteld is in [plaats 1] . Hij gaat pas sinds het huidige schooljaar naar school en een wijziging van de school zal hierin in eerste aanleg voor wat onrust zorgen, maar zal [minderjarige] onder de juiste voorbereiding en begeleiding van de ouders op termijn geen schade berokkenen. Daar komt bij dat, tenzij er sprake is van een zeer zorgelijke ontwikkeling of psyche, kinderen in de leeftijd van [minderjarige] nog vrij flexibel kunnen meebewegen op basis van situaties die veranderen. Daarnaast heeft [minderjarige] ook in [woonplaats 1] gewoond, woont familie (vaders- en moederszijde) in of in de buurt van [woonplaats 1] en kunnen op korte termijn ook in [woonplaats 1] clubjes opgestart worden waardoor [minderjarige] ook snel weer in [woonplaats 1] zal kunnen aarden.
Bovenstaande afweging betekent automatisch dat de raad ook van mening is dat een inschrijving van [minderjarige] op de basisschool en/of de BSO in [plaats 1] niet in zijn belang wordt gezien.
2.2.
De raad adviseert de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vast te stellen/te wijzigen naar de vader.
Dit acht de raad noodzakelijk indien de moeder besluit te verhuizen naar [plaats 1] . Doorslaggevende factor hierin is, naar de visie van de raad, dat de houding van de vader in het (recente) verleden en heden [minderjarige] in de gelegenheid heeft gesteld om er voor te waken dat het contact met beide ouders, het netwerk en andere belangrijke personen in het leven van [minderjarige] geborgd wordt en [minderjarige] te behoeden voor strijd en in zijn belang niet aan hem heeft getrokken dan wel keuzes heeft gemaakt die [minderjarige] voor een voldongen feit hebben gesteld naar de toekomst toe, hetgeen verwacht wordt van een ouder die hoofdopvoeder is/wordt.
2.3.
Een inschrijving van [minderjarige] op een basisschool in [woonplaats 1] acht de raad in het belang van [minderjarige] . De sociale context van [minderjarige] zal zich moeten vormen in [woonplaats 1] omdat een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] niet in zijn belang wordt geacht.
2.4.
De raad adviseert verder om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van beide ouders over [minderjarige] vast te stellen, te weten dat [minderjarige] zijn moeder drie weekenden van vrijdag na school tot maandag voor school ziet, elke vakantie van een week en de helft van de vakanties die meer weken telt en de helft van de feestdagen.
2.4.1.
Primair is de raad van mening dat [minderjarige] het verdient dat hij zijn beide ouders (evenredig) veel ziet, omdat beide ouders hem, elk op hun eigen manier, veel kunnen bieden, en dat beide ouders belast worden met zorg- en opvoedingstaken. Mocht de moeder mogelijkheden zien/vinden om haar leven met [minderjarige] in [woonplaats 1] of binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare afstand ten opzichte van [woonplaats 1] , te kunnen organiseren, is de raad van mening dat toegewerkt kan worden naar een co-ouderschapsregeling (week-weekregeling).
2.4.2.
Mocht de moeder, zoals zij stelt in het raadsonderzoek, de overtuiging hebben dat zij niet anders kan dan verhuizen naar [plaats 1] , is de raad subsidiair van mening dat een contactregeling dient te worden overeengekomen tussen [minderjarige] en zijn moeder waarbij de raad een contactregeling gepast acht waarbij [minderjarige] drie van de vier weekenden per maand van vrijdag (na school) tot maandag (voor school) bij de moeder verblijft. De weekvakanties verblijft [minderjarige] bij de moeder en de vakanties die meer weken heeft en de feestdagen dienen bij helft te worden verdeeld.

3.De standpunten ter zitting

3.1.
De moeder heeft haar verzoeken gehandhaafd. In het geval de rechtbank haar geen toestemming voor de verhuizing zou geven, is de moeder niet bereid om naar [woonplaats 1] te komen (en daar te gaan wonen). De moeder woont nu met haar partner en de kinderen, waaronder [minderjarige] , in [plaats 1] . De moeder geeft aan dat zij om praktische redenen vorig jaar de keuze heeft moeten maken om in [plaats 1] te gaan wonen; [minderjarige] moest naar school toen hij 4 jaar werd en dat heeft de moeder in [plaats 1] geregeld voor [minderjarige] . De moeder geeft aan dat een school in [woonplaats 1] voor haar geen optie is. Dat ervaart de moeder als te worden “vastgezet in een situatie waarin ik niet wil zitten”. Het idee van de rechtbank (moeder zou op donderdag naar [woonplaats 1] komen en [minderjarige] uit school halen en hem vrijdag naar school brengen en na schooltijd met [minderjarige] naar [plaats 1] gaan om daar het weekend te blijven) zou voor de moeder betekenen dat zij wordt verplicht donderdag en vrijdag in [woonplaats 1] te zijn. De moeder geeft aan: “Ik wil hier niet zijn en niet wonen. Dat maakt het voor mij extra beladen.” De moeder vraagt zich af of het wel in het belang van [minderjarige] is dat hij in [woonplaats 1] naar school gaat en dat de moeder dan donderdag/vrijdag in [woonplaats 1] zou zijn.
De moeder heeft grote moeite met het advies van de raad en mist daarin met name het belang van [minderjarige] ; waarom is het meer in zijn belang om in [woonplaats 1] dan in [plaats 1] te zijn. Hoe gaat het er voor [minderjarige] in beide scenario’s uitzien ? De moeder heeft geen twijfels over de vader maar vraagt zich af hoe het voor [minderjarige] bij zijn vader gaat uitzien als deze veel meer tijd voor hem zou moeten gaan zorgen want de vader werkt fulltime. De moeder werkt nu tijdelijk als ZZP-er huisarts voor 2 maanden bij een praktijk in de buurt van [plaats 1] op dinsdagen, donderdagen en vrijdagen. Daarna gaat de moeder op 1 dag per week (de donderdag) bij een andere praktijk werken. De moeder wacht met het maken van andere keuzes wat betreft werken totdat de rechtbank heeft beslist. De moeder heeft de wens om maximaal 3 dagen per week te werken of 2 dagen met een weekenddienst. De moeder ervaart het rapport van de raad als een straf omdat ze iets heeft gedaan dat ze niet had mogen doen; daar wordt alles aan opgehangen. Wat het voor [minderjarige] betekent als hij bij de moeder wordt weggehaald; daar heeft de raad niet naar gekeken. Is dat in het belang van [minderjarige] ? De vader zegt dat het aftasten wordt als [minderjarige] bij hem komt wonen. Hij zegt dat de wederzijdse grootouders dan ook voor [minderjarige] kunnen gaan zorgen; dat is de wereld op zijn kop. [minderjarige] woont nu in een gezin met zijn halfbroertje [naam 1] en wordt daar dan uit gehaald. Wat betekent dat voor zijn contact met [naam 1] , zijn sociale contacten? Als [minderjarige] bij vader in [woonplaats 2] woont, moet hij altijd naar school in [woonplaats 1] worden gebracht (en ook worden opgehaald) en dat beperkt hem in zijn zelfstandigheid. In het rapport wordt alleen de wens van de vader gelezen en naar de moeder een verwijt gemaakt. De moeder voelt zich gesteund door de uitspraak van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:1624) want daarin is wel goed naar alle verhuiscriteria gekeken. De moeder heeft veel alternatieven aan de vader voorgesteld maar de vader wil over niets anders praten dan een week/week-regeling. De communicatie tussen de ouders is goed dus daar zit niet direct een risico in. Waarom wordt alles opgehangen aan het punt dat de moeder vanaf maart 2023 in [plaats 1] is gebleven in verband met de school van [minderjarige] (en daarna ook in verband met de zwangerschap en de voorbereiding op de bevalling van [naam 1] )?.
De moeder wil dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zijn belang voorop staat. Alles wat de moeder de afgelopen tijd heeft gedaan voor [minderjarige] lijkt vergeten te zijn. We zijn 2 jaar verder en nu heeft [minderjarige] een leven in [plaats 1] opgebouwd.
3.2.
De vader heeft zijn standpunt herhaald en aangegeven dat hij het eens is met het advies van de raad. Als de moeder geen toestemming krijgt en niet naar [woonplaats 1] wil komen wonen, moet [minderjarige] bij de vader komen wonen en een zorgregeling met de moeder worden bepaald zoals is verzocht voor dat geval. De vader werkt nu tot maximaal 16.00 uur en vaak op zaterdag zodat hij op dinsdag als [minderjarige] bij hem is vrij heeft. De zondag kiest de vader nu als vrije dag omdat hij [minderjarige] dan bij zich heeft. De vader kan bij zijn werkgever zelf de dagen regelen waarop hij werkt; hij moet zijn uren draaien. De vader is manager en verantwoordelijk voor alles in het hotel. Voor de gasten is er alleen nog ontbijt en lunch in het hotel geen diner-mogelijkheid meer. In zijn contract staat duidelijk dat hij niet na 16.00 uur werkt en in de toekomst gaat dat worden dat hij tussen 8.00 uur en 16.00 uur werkt. De vader heeft een latrelatie en beiden hebben de wens om samen te wonen. Er is in het verleden jaar wel even samengewoond maar de behuizing bij vader was te klein. Samen zijn ze naar een grotere woonruimte aan het kijken. Er worden nog geen stappen gemaakt omdat de vader niet weet hoe morgen eruit zal zien. De vader kijkt ook naar wonen in [woonplaats 1] maar dat is ten opzichte van wonen in [woonplaats 2] niet optimaal gelet op de hoogte van de huur in [woonplaats 1] en de prijzen van koopwoningen in [woonplaats 1] . De vader wil niet verhuizen naar [plaats 1] . Zijn leven heeft zich altijd in [woonplaats 1] en omgeving afgespeeld en zijn koffers pakken voor [plaats 1] is “voor mij niet te doen”. De vader telt [woonplaats 2] bij [woonplaats 1] en vindt dat [woonplaats 2] niet te zwaar moet tellen. De vader staat open voor een gelijkwaardige regeling met de moeder. [minderjarige] moet de kans krijgen om beide ouders evenveel te zien.
Het advies van de raad is goed doordacht want alle opties voor [minderjarige] zijn bekeken. [minderjarige] kan die opties aan. Feit is dat de moeder zonder toestemming is vertrokken en dat moet worden meegewogen. Verwezen wordt naar ECLI:NL:GHAMS:2017:965 meer specifiek rechtsoverweging 5.9.. De moeder handelt in onze zaak ook in strijd met de belangen van de vader en zo ontneemt de moeder de vader de mogelijkheid om een voorgenomen gezagsbeslissing te laten toetsen. Er is nooit een noodzaak om te verhuizen geweest. Die lag volledig bij de partner van de moeder. De moeder wil niet in [woonplaats 1] zijn en wonen en dat is iets anders dan of het in het belang van [minderjarige] is om te verhuizen. Grote schade voor [minderjarige] als hij wel mag verhuizen; de doordeweekse dagen met zijn vader vallen weg, de continuïteit van het contact met zijn vader valt weg, de rol van de vader wordt gemarginaliseerd bij een vertrek naar [plaats 1] . De lijn in de jurisprudentie is helder en moet ook hier worden gevolgd. Er zijn geen zorgen over de vader in relatie tot [minderjarige] ; pas na het concept rapport komen de verwijten van de moeder aan het adres van de vader. En zo wordt door de moeder alles onder druk gezet. Het advies van de raad moet worden gevolgd. De moeder moet terug verhuizen. Praktisch wat betreft school; de vader is bereid om het wisselmoment te laten plaatsvinden met ingang van het nieuwe schooljaar van [minderjarige] in [woonplaats 1] .
Het begint een gevoelskwestie te worden. Het is jammer dat we hier als ouders zitten; het voelt ongemakkelijk en vreemd. De vader wordt neergezet als iemand die er niet klaar voor is om voor [minderjarige] te zorgen; waarom moet dit gezegd worden?. De vader zegt geen verkeerd woord over de moeder of haar partner. De vader heeft de grootouders genoemd omdat iedereen meedoet in het leven van [minderjarige] .
3.3.
De raad heeft het advies gehandhaafd. De raad heeft wel goed gekeken naar het belang van [minderjarige] ; er moet evenredig contact zijn met beide ouders. [minderjarige] heeft bij schoolgang in [woonplaats 1] en weekendzorgregeling in [plaats 1] tijd om tijd met zijn broertje [naam 1] door te brengen want hij hoeft dan niet naar school. De vader heeft in de ogen van de raad geen afwachtende houding aangenomen maar juist de strijd met de moeder niet aangewakkerd. De raad heeft de beste regeling voor [minderjarige] geadviseerd.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist en zal beginnen met het beoordelen van het verzoek van de moeder om toestemming te krijgen om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Daarbij dienen alle belangen en feiten en omstandigheden te worden meegewogen, waaronder de criteria van de verhuisjurisprudentie.
De rechtbank komt tot de volgende overwegingen en het volgende oordeel.
4.2.
Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan is hun geregistreerd partnerschap door een beschikking van deze rechtbank ontbonden en deze beschikking is op 2 augustus 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De ouders hebben toen afspraken gemaakt over hun zoontje [minderjarige] en neergelegd in een ouderschapsplan van 20 april 2022. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder in [woonplaats 1] gekregen en er is een zorgregeling met zijn vader afgesproken en neergelegd in het ouderschapsplan. [minderjarige] bleef in de ouderlijke woning in [woonplaats 1] wonen en deze woning is in het kader van de afwikkeling van de ontbonden gemeenschap van goederen aan de moeder toegedeeld met de bedoeling dat zij daar met [minderjarige] zou blijven wonen. De vader is in [woonplaats 2] , net over de grens in [woonplaats 1] , gaan wonen. De zorgregeling van [minderjarige] met zijn vader bestond uit elke week op dinsdag en om de week op zaterdag. Deze zorgregeling is uitgebreid naar een overnachting van dinsdag op woensdag. De intentie van partijen was dat de zorgregeling op korte termijn naar een weekend per maand zou worden uitgebreid. Op of omstreeks 1 november 2022 werd een uitbreiding van de zorgregeling overeengekomen met ingang van 1 december 2022. Afgesproken werd dat de vader een weekend per 14 dagen van vrijdag na de opvang tot maandag voor [minderjarige] zou gaan zorgen en daarbij werd de vaste dinsdag als zorgdag of pappadag gehandhaafd. In haar e-mail van
5 november 2022 schrijft de moeder aan de vader onder meer; “Zoals dinsdag besproken, kunnen we vanaf december starten met opbouwen (…) Het idee van opbouwen is dat je meerdere dagen achter elkaar zorg gaat dragen voor [minderjarige] , gecombineerd met alle dingen die je normaal ook moet doen (…) vanuit hier is het uiteindelijk opbouwen naar een hele week ook een logischere stap.” Dat opbouwen naar een week bij moeder/week bij vader- regeling sloot overigens ook aan bij hetgeen de ouders in het ouderschapsplan hadden vastgelegd, namelijk dat de zorgtaken zoveel als mogelijk gelijk over de ouders zouden worden verdeeld.
Omdat er discussie ontstond over de dinsdagen bij de vader (was nu afgesproken dat deze naast de weekend-regeling bleef bestaan of niet ?) is er een viergesprek op 23 december 2022 geweest van de ouders met hun advocaten. De uitkomst daarvan was dat [minderjarige] in de ene week van maandag vóór het avondeten tot woensdag ná de opvang bij de vader verbleef en vervolgens van zaterdagmiddag (na werktijd vader) tot maandagochtend. De rest van tijd verbleef [minderjarige] bij zijn moeder. De intentie van de ouders was om na ongeveer 6 maanden in gesprek te gaan om het verder uitbreiden van de zorgregeling van [minderjarige] met zijn vader te bespreken. Er zijn nog wel gesprekken, met name viergesprekken geweest maar die hebben niets meer gebracht voor de bestaande zorgregeling die tot op heden wordt uitgevoerd.
4.2.1.
De moeder verblijft met [minderjarige] (sinds haar zwangerschapsverlof in mei 2024 (in juli 2024 is [naam 1] , zoon van de moeder en haar, partner geboren) niet langer in [woonplaats 1] maar bij haar nieuwe partner in [plaats 1] . Zij brengt en haalt [minderjarige] naar/bij zijn vader zodat de huidige zorgregeling kan worden uitgevoerd. [minderjarige] bezoekt sinds hij 4 jaar is bij zijn moeder een school in het nabij [plaats 1] gelegen [plaats 2] ; van de 10 dagen gaat hij 7 dagen naar school. De vader heeft voor de inschrijving op deze school geen toestemming gegeven en ondanks het ontbreken van zijn handtekening heeft de school de inschrijving van [minderjarige] geaccepteerd en gaat hij sinds mei 2024 aldaar naar school. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] een school kan bezoeken en heeft van de inschrijving zonder zijn instemming geen punt gemaakt omdat hij de zaak niet op de spits wilde drijven en de school voor [minderjarige] belangrijker vond.
Duidelijk is geworden dat als [minderjarige] 5 jaar wordt hij leerplichtig is en geen schooldagen meer mag missen en op de school waar hij is ingeschreven ook steeds aanwezig moet zijn.
4.2.2.
De moeder is, zo is op de zitting gebleken de facto in mei 2024 naar [plaats 1] verhuisd, woont daar samen met [minderjarige] en haar partner en is niet bereid daarop terug te komen of om te kijken naar een mogelijke oplossing waarbij de mogelijkheid wordt bekeken om zoveel mogelijk een gelijkwaardige zorgregeling van [minderjarige] met zijn vader (beide ouders) te hebben.
4.3.
Wat van die opstelling van de moeder gezegd kan worden en ook van de verhuizing door moeder zonder toestemming van de vader of van de rechtbank, de rechtbank heeft te onderzoeken of de moeder het in het belang van [minderjarige] wenselijk is om met het oog op de naderende 5-jarige leeftijd van [minderjarige] ( [geboortedatum] 2025), naar [plaats 1] te verhuizen ?
Dit betreft een van de aspecten die de rechtbank bij de beslissing in deze zaak moet meewegen.
4.3.1.
De rechtbank beantwoordt de vraag naar de noodzaak voor de moeder om met [minderjarige] te verhuizen ontkennend.
Hetgeen de moeder daartoe heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de noodzaak om samen met [minderjarige] te verhuizen hard te maken. Dat de moeder de keuze heeft gemaakt om te gaan samenwonen met haar nieuwe partner met wie zijn een bestendige relatie sedert augustus 2022 heeft en met wie zij inmiddels ook een zoontje [naam 1] heeft, maakt niet dat die noodzaak voor verhuizen er ook voor [minderjarige] samen met zijn moeder is (geweest). Dat de partner van moeder ( [naam 2] ) door werk en de keuze om voor zijn ouders, met name zijn dementerende vader, dagelijkse zorgtaken te hebben, en dat [naam 2] daarom aan [plaats 1] als het ware vastzit, betekent evenmin dat moeder een noodzaak heeft om met [minderjarige] te verhuizen om met [minderjarige] en [naam 2] en [naam 1] een gezin te kunnen zijn. De moeder had na de scheiding het plan om met [minderjarige] in [woonplaats 1] te blijven wonen en had aldaar wonen, werk en de zorgtaken voor [minderjarige] op zich genomen en had daaraan ook uitvoering gegeven. Dat er een invoelbare wens van de moeder was en is om met [minderjarige] elders een gezinsleven op te bouwen, maakt niet dat het voor haar en [minderjarige] noodzakelijk was of is om te verhuizen.
Die verhuizing is door de moeder weliswaar met de vader besproken en bij gebreke van zijn medewerking, omdat de ouders over de gevolgen ervan voor [minderjarige] een diametraal ander standpunt in namen, van haar kant doordacht en voorbereid maar daarbij heeft de moeder enkel oog gehad voor de wijze waarop zij haar rol als moeder van [minderjarige] voor zich ziet, met name vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat en vanaf [geboortedatum] 2025 5 dagen per week naar school moet gaan, en haar wens om [minderjarige] deel te kunnen laten zijn van haar nieuwe gezin.
4.3.2.
De zojuist gememoreerde afspraken over de zorgregeling van [minderjarige] met de vader kunnen vanaf eind mei 2025 niet langer worden uitgevoerd als [minderjarige] met de moeder mag verhuizen naar [plaats 1] . Het daarvoor door de moeder geboden alternatief betreft een weekendregeling per 14 dagen en extra dagen tijdens feestdagen en vakanties is een schraal voorstel en houdt ten enenmale geen rekening met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en zijn vader. Zij moeten kunnen werken aan hun vader-zoon-relatie en deze moet niet worden teruggebracht tot een weekend- en vakantie- regeling. Dat doet niet alleen afbreuk aan de bestaande zorgregeling maar ook aan de intentie en afspraak van partijen om toe te werken naar een gelijkwaardige week/week-regeling waarbij ook de vader daadwerkelijk betrokken kan zijn bij de school van [minderjarige] , de dagdagelijkse zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] , de buitenschoolse activiteiten door de week en in het weekend (zoals deze bij opgroeiende kinderen een belangrijk onderdeel zijn van de activiteiten en bijdragen aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling). De intentie om de huidige zorgregeling uit te breiden, zoals de ouders eind 2022 voor ogen stond, is niet tot uitvoering gekomen omdat de plannen van de moeder en haar verhuizing daarmee niet waren te verenigen. Kortom, het recht van [minderjarige] en de vader op deze gelijkwaardige zorgregeling in de vertrouwde omgeving van zijn vader in ( [woonplaats 2] en) [woonplaats 1] , daaraan is door de moeder volstrekt onvoldoende tegemoet gekomen. Zij heeft dat belang ook niet echt vertaald in een constructief voorstel om uit de ontstane impasse met vader, ontstaan door haar wens en vertrek naar haar partner [naam 2] in [plaats 1] , te komen.
4.3.3.
Daarbij oordeelt de rechtbank dat [minderjarige] gezien zijn jonge leeftijd niet bij de moeder in [plaats 1] is geworteld zoals zij heeft bepleit; eerder zou, gelet op de tijd die [minderjarige] in [woonplaats 1] heeft gewoond met en zonder zijn ouders en de dagen dat hij noch steeds bij zijn vader in [woonplaats 2] is, kunnen worden bepleit dat [minderjarige] in [woonplaats 1] was geworteld. [minderjarige] gaat nu ongeveer een jaar naar school in [plaats 2] , heeft een dansclubje bij zijn moeder waar hij geruime tijd aan meedoet, woont een groot deel van het laatste jaar bij de moeder en [naam 2] met [naam 1] maar is in ieder geval niet zodanig geworteld dat hem schade wordt toegebracht als dat verblijf en leven aldaar wordt gewijzigd naar een verblijf en leven elders, te weten in [woonplaats 2] / [woonplaats 1] (zoals de vader en de raad bepleiten). [minderjarige] is jong, gezond, maakt een normale ontwikkeling door, is flexibel (gelet op zijn ongewijzigd positieve ontwikkeling ook na de scheiding van zijn ouders en na de verhuizing van de moeder naar [plaats 1] ) en heeft twee ouders die zich met zorg om hem en zijn welzijn bekommeren. Met een goede begeleiding en voorbereiding door zijn ouders zal [minderjarige] een wijziging naar Zuid-Limburg (of een terugkeer naar het zuiden) en een goede invulling van zijn leven in [woonplaats 1] / [woonplaats 2] – niets wijst erop dat zijn ouders [minderjarige] daarin niet zouden willen en kunnen bijstaan – zal [minderjarige] een eventuele verandering zonder schade kunnen doorstaan en meemaken; juist omdat hij het vermogen heeft om mee te bewegen met veranderingen in zijn leven.
4.3.4.
Tot slot is de communicatie tussen ouders op dit moment goed en zijn zij in staat geweest om met elkaar te overleggen en te beslissen over zaken die na de scheiding rond [minderjarige] hebben gespeeld; daargelaten dat daarbij de in het oog springende punten van de verhuizing, de zorgregeling en de school van [minderjarige] niet konden worden opgelost.
4.3.5.
Of [minderjarige] in de gezinssituatie van de moeder met [naam 2] en [naam 1] zal kunnen opgroeien of in het (vooralsnog) 1-ouder-gezin van de vader maakt, anders dan de moeder bepleit, niet wezenlijk uit voor de hechting aan zijn beide ouders en de gezonde en evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] . De vader heeft laten zien dat hij in zijn tijd met [minderjarige] goed voor [minderjarige] kan zorgen en daarmee (net als de moeder) bijdraagt aan een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] kan structureel contact met zowel zijn vader als zijn moeder blijven houden, ook als hij niet in hoofdzaak bij zijn moeder zal opgroeien. Bij zijn moeder kan [minderjarige] structureel contact met zijn halfbroertje [naam 1] hebben en blijven onderhouden. Er zijn geen aanwijzingen dat bij de vader [minderjarige] geen veiligheid, geborgenheid en structuur en regelmaat heeft of zal hebben als hij meer tijd bij zijn vader zou gaan verblijven. Dat de vader bij een verblijf van [minderjarige] na schooltijd ook een beroep zal moeten doen op de BSO of familieleden van de moeder of de vader (opa/oma) die in of nabij [woonplaats 1] wonen, maakt niet dat dat in vergelijking met opgroeien bij zijn moeder voor hem nadelig zou zijn. Ook bij zijn moeder is [minderjarige] afhankelijk van de BSO en opvang door anderen afhankelijk van de mate waarin de moeder haar wens om als arts te kunnen werken (3 dagen per week zo heeft zij tijdens de zitting aangegeven) gaat invullen. Overigens heeft de vader, afgaande op zijn verhaal op zitting, een dienstverband dat hem ruime mogelijkheden biedt om flexibel te zijn en zoveel mogelijk voor [minderjarige] zelf te zorgen als [minderjarige] meer tijd bij hem zou zijn.
4.4.
Alles afwegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat de (samenhangende) verzoeken van moeder moeten worden afgewezen. Nu de moeder op de zitting nog eens duidelijk heeft gemaakt geen (stukje van haar) leven met [minderjarige] in [woonplaats 1] te willen hebben (met name is door de rechtbank tijdens de zitting op tafel gelegd als idee op donderdag en vrijdag in [woonplaats 1] waar de moeder ook haar woning nog heeft waardoor zij bij de school van [minderjarige] in [woonplaats 1] een belangrijke rol kan spelen en aansluitend aan de school op die vrijdag (of als er vrijdag geen school is op donderdag al) naar [plaats 1] kan vertrekken) maar in [plaats 1] met haar nieuwe gezin, waaronder [minderjarige] , te willen kunnen en blijven wonen (hetgeen de rechtbank heeft te respecteren), is er gezien de verzoeken van de vader en het advies van de raad slechts één beslissing voor [minderjarige] mogelijk: het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd van zijn moeder naar zijn vader en de zorgregeling zoals de ouders die zijn overeengekomen wordt gewijzigd met ingang van het nieuwe schooljaar 2025/2026 zoals door de raad is geadviseerd en de vader krijgt vervangende toestemming om [minderjarige] voor het nieuwe schooljaar 2025/2026 in te schrijven op de [naam school] in [woonplaats 1] .
4.4.1.
De vader heeft ter zitting desgevraagd benadrukt dat [minderjarige] zijn huidige schooljaar in [plaats 1] moet kunnen afmaken; vandaar dat de wijziging van de structurele zorgregeling (tijdens schoolweken) eerst na de grote schoolvakantie 2025 zal ingaan. Dat betekent voor het lopende schooljaar en ervan uitgaande dat [minderjarige] vanaf zijn verjaardag 5 dagen per week op school moet zijn dat de ouders de lopende tijdelijke zorgregeling in onderling overleg moeten aanpassen zodanig dat [minderjarige] op zondagavond weer in [plaats 1] is (op te halen door de moeder in [woonplaats 2] ) en zodra voor de vader mogelijk (te regelen met zijn werk) dat [minderjarige] op vrijdagen na school of op zaterdag, zodra mogelijk, door zijn moeder naar zijn vader wordt gebracht. De haal-brengregeling door de moeder past bij de situatie waarin de moeder de feitelijke verhuizing zonder toestemming in gang heeft gezet. De rechtbank vertrouwt erop dat de ouders met eventueel hulp van hun advocaten daarover goede tijdelijke afspraken kunnen maken die aan het belang van [minderjarige] tegemoet komen.
De verdeling van de vakanties en feestdagen zoals door de vader verzocht (met dien verstande dat de weekvakanties conform advies van de raad worden beslist) gaat direct na de meivakantie 2025 in.
4.5.
Wat betreft de door de vader verzochte zorgregeling van [minderjarige] met de moeder: het is niet in het belang van [minderjarige] wenselijk dat hij pas op maandagochtend na het weekend bij zijn moeder naar [woonplaats 1] wordt gebracht. De tijd die met reizen in de spits op maandagochtend gemoeid zal zijn, zoals de moeder ook heeft benoemd, maakt het voor [minderjarige] wenselijk dat hij uitgerust en zonder reis- en ochtend-stress op zondagavond door zijn moeder naar zijn vader wordt gebracht (ook dit aspect heeft de moeder in haar verzoeken verwoord), zodanig dat hij daar om uiterlijk 19.30 uur kan worden overgedragen. Datzelfde geldt andersom op de vrijdag na school omdat vrijdag rond 17.00 reizen ook spitstijd is en [minderjarige] en zijn vader die hem naar zijn moeder moet brengen daarvan gespaard moeten blijven: uiterlijk om 19.30 uur moet [minderjarige] aan zijn moeder worden overgedragen.
4.6.
De beslissingen zijn direct uitvoerbaar met inachtneming van hetgeen is overwogen en de belangen van [minderjarige] en de vader zijn zodanig zwaarder dan die van de moeder – [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over zijn verblijf bij de ouders en zijn school in het nieuwe schooljaar – dat deze beslissingen ook bij een eventueel hoger beroep van een ouder nog steeds moeten worden nagekomen en uitgevoerd zolang er geen beslissing in appel door het Gerechtshof is genomen.
4.7.
Een en ander leidt tot de volgende beslissingen onder de gebruikelijke (gezien dat het geschil tussen de ouders speelt en over hun zoon [minderjarige] gaat en voortvloeit uit hun scheiding) compensatie van de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt het hoofdverblijf van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 van de moeder naar de vader;
5.2.
geeft de toestemming, die de toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool de [naam school] , [adres] te [woonplaats 1] , alsmede op de BSO van deze school, zodat hij vanaf het schooljaar 2025-2026 aldaar naar school en de BSO kan gaan;
5.3.
wijzigt de door de ouders overeengekomen zorgregeling met ingang van het nieuwe schooljaar 2025/2026 (ingaande de zondag vóór de start van de school) aldus dat [minderjarige] drie weekenden per maand, nader tussen de ouders overeen te komen, bij zijn moeder verblijft vanaf vrijdag 19.30 uur (te brengen door zijn vader) tot zondag 19.30 uur (te brengen door zijn moeder);
5.4.
wijzigt de door ouders overeengekomen zorgregeling wat betreft de verdeling van de feestdagen en vakanties direct na de april/mei vakantie aldus dat [minderjarige] bij elke ouder de helft van de feestdagen en vakanties verblijft (in onderling overleg door de ouders af te spreken) met dien verstande dat [minderjarige] de schoolvakanties die 1 week duren steeds bij zijn moeder zal verblijven, en waarbij telkens [minderjarige] door de ouder waar hij verblijft naar de andere ouder wordt gebracht;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de verzoeken van de moeder af;
5.7.
wijst af het door de vader meer of anders verzochte;
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat elke ouder de eigen kosten van de procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op
30 april 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.