ECLI:NL:GHAMS:2017:965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
200.197.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige en de belangen van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die de moeder toestemming had verleend om met hun kind naar [woonplaats b] te verhuizen. De vader stelde dat de moeder zonder zijn toestemming had verhuisd en dat dit in strijd was met de gezamenlijke gezagsuitoefening. Hij voerde aan dat de moeder de noodzaak van de verhuizing niet had aangetoond en dat de verhuizing nadelige gevolgen had voor de omgang tussen hem en de minderjarige.

De moeder daarentegen betoogde dat zij genoodzaakt was te verhuizen vanwege de lange wachttijden voor een sociale huurwoning in [woonplaats a] en dat zij in [woonplaats b] wel een geschikte woning had gevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen, omdat de minderjarige zich goed leek te ontwikkelen in [woonplaats b].

Het hof heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat zij de vader niet tijdig had geïnformeerd over haar verhuisplannen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de moeder de minderjarige uiterlijk tot de aanvang van het nieuwe schooljaar (3 september 2017) de gelegenheid heeft om terug te verhuizen naar [woonplaats a] of de directe omgeving. De verzoeken van de vader om de moeder te verplichten tot terugverhuizing werden afgewezen, maar de moeder kreeg geen vervangende toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats b].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.197.706/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/241274 / FA RK 16-1938
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2017 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Q. Overeijnder te Monnickendam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 24 mei 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 mei 2016.
2.2
De moeder heeft op 21 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 6 september 2016 met bijlagen, ingekomen op 7 september 2016.
2.4
De vader heeft op 2 februari 2017 een aanvullende productie ingediend met zijn zienswijze op het verweerschrift van de vrouw. De moeder heeft bij v-formulier bezwaar gemaakt tegen toelating van deze productie in de procedure. Het hof heeft partijen op 3 februari 2017 medegedeeld dat deze productie buiten beschouwing zal worden gelaten.
2.5
De stukken die de moeder op 12 februari 2017 per e-mail aan het hof heeft toegezonden zijn eveneens door het hof buiten beschouwing gelaten.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A.M.R. Azimi.

3.De feiten

3.1
De affectieve relatie tussen vader en de moeder is medio 2015 beëindigd. Uit hun relatie is [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) [in] 2012 geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Partijen zijn er (nog) niet in geslaagd een ouderschapsplan op te stellen. De vader heeft omgang met [de minderjarige] op zijn twee (rooster)vrije dagen in de week. Wanneer de vader meer vrije dagen gedurende de week heeft ziet hij [de minderjarige] , in overleg met de moeder, vaker.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats b] (deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard). De zelfstandige verzoeken van de vader ter bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem, de vaststelling van een zorgregeling en de (zomer)vakantieregeling zijn (pro forma) aangehouden. Het hof begrijpt dat de rechtbank het subsidiaire verzoek van de vader om de moeder te gelasten binnen drie dagen na de beschikking terug te keren naar [woonplaats a] of binnen een straal van vijf kilometer van [woonplaats a] onder oplegging van een dwangsom van € 500,-- per keer dat de moeder hieraan niet voldoet met een maximum van € 10.000,-- heeft afgewezen.
4.2
De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vervangende toestemming aan de vrouw tot verhuizing naar [woonplaats b] en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder in eerste aanleg voor vervangende toestemming voor verhuizing naar [woonplaats b] af te wijzen en zijn subsidiaire verzoek toe te wijzen, zo nodig onder verbetering van gronden.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn beroep af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf en ambtshalve
5.1
Alvorens het hof inhoudelijk op de voorliggende zaak (zie onder 4) zal ingaan, zal het hof de onder punt 2.4 en 2.5 vermelde beslissingen omtrent het buiten beschouwing laten van door partijen ingediende stukken toelichten. De inhoud van de door de vader op 2 februari 2017 overgelegde (aanvullende) productie wordt door het hof beschouwd als een verweer van de vader tegen het verweer van de moeder zoals gevoerd in het door haar ingediende verweerschrift. De moeder heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen dit ‘verweer op verweer’. Het hof heeft beslist de door vader overgelegde aanvullende productie buiten beschouwing te laten. Een extra schriftelijke ronde is immers niet toegestaan gelet op de zogenaamde “twee-conclusieregel”. Van in de rechtspraak erkende uitzonderingen op deze regel is het hof niet gebleken. De vader heeft bij de mondelinge behandeling van het hof alsnog de gelegenheid gehad om mondeling zijn visie op het verweer van de moeder te geven.
Ten aanzien van het door moeder op 12 februari 2017 per mail toegezonden stuk (omvattende 10 bijlagen) heeft het volgende te gelden. In het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (onder 1.4.4.) is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“1.4.4 Indiening nadere stukken voorafgaand aan mondelinge behandeling
Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende.
Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist.
Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
De belanghebbende voegt bij de in te dienen stukken een behoorlijk ingevuld formulier V6.”
Het hof heeft voornoemd (omvangrijk) stuk buiten beschouwing gelaten. De e-mail is immers door het hof eerst op 12 februari 2017 (één dag voor de zitting), zonder nadere toelichting ontvangen en daarmee na de uiterste termijn van tien dagen voor de zitting. Volgens de verklaring van mr. Van Weegberg ter zitting van het hof, heeft hij dit stuk niet ontvangen en daarvan dan ook geen kennis kunnen nemen. Zulks is in strijd met de goede procesorde. Feiten of omstandigheden die reden zouden kunnen zijn om de in de e-mail genoemde bijlagen, ondanks de laattijdige indiening, alsnog bij de beslissing te betrekken zijn gesteld noch gebleken.
Verzoek vervangende toestemming
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.4
Het hof zal bij de onder 5.3 genoemde afweging onder meer de volgende aspecten betrekken:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De vader stelt dat de rechtbank de moeder ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend om naar [woonplaats b] te verhuizen. De vader stelt voorop dat hij, anders dan de moeder doet voorkomen, nooit toestemming heeft gegeven voor de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats b] . De enkele veronderstelling van de moeder dat de vader akkoord zou zijn, staat niet gelijk aan het geven van toestemming. Door zonder (vervangende) toestemming te verhuizen heeft de moeder het recht in eigen hand genomen. De rechtbank beloont de moeder door het geven van vervangende toestemming bij het nemen van deze onomkeerbare stap die afbreuk doet aan de gelijkwaardige positie van de ouders.
De vader is voorts van mening dat de moeder de noodzaak van de verhuizing naar [woonplaats b] niet heeft onderbouwd. Zij heeft op geen enkele manier onderbouwd dat zij voldoet aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria die van belang zijn bij een verhuizing. Zij heeft geen economisch belang bij de verhuizing. Zij heeft niet onderbouwd dat ze vanwege financiële of fiscale redenen een beperkte woningkeuze had en daarom naar [woonplaats b] moest uitwijken. De moeder huurt in [woonplaats b] een vrije sector woning welke woningen ook in [woonplaats a] beschikbaar zijn. Nergens blijkt uit dat zij actief heeft gezocht naar woonruimte in [woonplaats a] of de directe omgeving. De vader betwist de stelling van de moeder dat de wachttijd voor een woning in [woonplaats a] de langste is in heel Nederland.
De vader is van mening dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de nadelige consequenties die de verhuizing voor [de minderjarige] met zich meebrengt. [de minderjarige] is geboren en getogen in [woonplaats a] . De moeder heeft [de minderjarige] , zonder dat daar noodzaak voor was, uit haar vertrouwde en veilige leefomgeving weg gehaald. De moeder heeft daarmee enkel in haar eigen belang gehandeld en niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de vader. De moeder toont niet aan dat de huidige woning in [woonplaats b] perfect is voor [de minderjarige] . Alles wat [de minderjarige] in [woonplaats b] heeft, had ze ook in [woonplaats a] . De stelling van de moeder in eerste aanleg dat door de verhuizing naar [woonplaats b] geen voor- of naschoolse opvang nodig zou zijn, blijkt thans ook onjuist. [de minderjarige] gaat op dit moment namelijk wel naar naschoolse opvang.
Bovendien is de situatie voor en na verhuizing naar [woonplaats b] voor de vader en [de minderjarige] , anders dan de moeder stelt, niet ongewijzigd. Volgens de vader was tot dusver sprake van een verdeling van de zorg waarbij [de minderjarige] gewend was aan veelvuldig contact met beide ouders. Tevens zijn de grootouders vaderszijde als oppas betrokken geweest, waardoor de vader ook contact kon onderhouden met [de minderjarige] wanneer ze bij zijn ouders was. Door de verhuizing van de moeder is dat niet langer mogelijk. De vader kan de huidige zorg- en opvoedingssituatie maar moeilijk volhouden gezien de geografische afstand tussen de woningen van partijen. De vader moet veel kilometers maken, staat daarbij vaak in de file en moet zich in allerlei bochten wringen om [de minderjarige] op te halen en naar school te brengen. Op één dag kan dat neerkomen op viermaal 43 kilometer rijden (waarvan deels in de file). De omgang tussen hem en [de minderjarige] lijdt hieronder.
De visie van de rechtbank dat het niet in haar belang is om de verhuizing terug te draaien kan de vader niet volgen. [de minderjarige] is nog jong en zij is flexibel genoeg om, ondanks de reeds gestarte school in [woonplaats b] , in de omgeving van [woonplaats a] te kunnen wennen op een school. [de minderjarige] is vertrouwd in [woonplaats a] en kan een terugverhuizing in de visie van de vader goed aan. De rechtbank heeft aldus de belangen onjuist afgewogen. Tevens kan de vader de stelling van de rechtbank dat hij zich star zou opstellen niet volgen. Hij vraagt om verhuizing binnen een straal van vijf kilometer van [woonplaats a] , niet vanaf de voormalige woning van partijen. De vader acht een ruimere straal eveneens bespreekbaar, echter dat dient te worden besproken vanuit gelijkwaardigheid tussen partijen.
5.6
De moeder betwist hetgeen de vader stelt. Zij voert daartoe aan dat zij genoodzaakt was om naar [woonplaats b] te verhuizen nu zij in [woonplaats a] geen geschikte woonruimte kon vinden. De wachttijd voor een sociale huurwoning is in [woonplaats a] de langste van Nederland, zo stelt de moeder. Bovendien voldeed de moeder niet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring in [woonplaats a] . Dat de moeder geen inspanningen zou hebben verricht om aan een woning in [woonplaats a] te komen is in elk geval onjuist. De moeder heeft op talloze woningen gereageerd in zowel de vrije sector als in de sociale huur, maar dat leidde er niet toe dat zij woonruimte vond. In [woonplaats b] kon de moeder wel een woning krijgen. De moeder veronderstelde dat de vader wel akkoord was met de verhuizing nu de ouders in een eerder stadium hadden gesproken over een mogelijke verhuizing naar [plaats] en beide ouders op Schiphol-Oost werken. De afstand was voorafgaand aan de verhuizing naar [woonplaats b] ook aan de orde en was in de visie van de moeder toen geen probleem. Dat de vader op de hoogte was van het voornemen van de moeder om naar [woonplaats b] te verhuizen, blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. Hij wist dat de moeder in [woonplaats b] aan het rondkijken was.
De moeder had daarnaast een financiële noodzaak om te verhuizen. Zij kon niet langer in de voormalige woning van partijen verblijven en had geen recht op financiële tegemoetkomingen omdat de vader nog stond ingeschreven op dit adres. De vader heeft haar nooit financieel ondersteund en ze moest alle kosten voor [de minderjarige] zelf dragen. Na de verhuizing heeft de moeder haar werkrooster omgegooid zodat er alleen maar naschoolse opvang nodig is voor [de minderjarige] .
De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de ouders nog steeds geen ouderschapsplan en vaste omgangsregeling hebben opgesteld. Zij heeft zich hier wel voor ingespannen, maar de vader reageert niet op haar voorstellen. Ook over de school en de naschoolse opvang is geen overleg mogelijk tussen partijen. De moeder wil graag overleggen, maar de vader wil niet met haar communiceren. Mocht de omgangsregeling al wijzigen, dan wenst de moeder in elk geval geen co-ouderschap te bewerkstelligen. De vader draait ploegendiensten waardoor een rustige en regelmatige omgangsregeling met [de minderjarige] niet mogelijk is, aldus de moeder. Er is bovendien, anders dan de vader stelt, nooit sprake geweest van een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De moeder heeft altijd alle zorg voor [de minderjarige] op zich genomen. De moeder acht de frequentie in contact tussen [de minderjarige] en de vader niet in negatieve zin gewijzigd.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen. De raad stelt dat, hoewel de moeder dit anders had kunnen aanpakken en met de vader had kunnen overleggen, [de minderjarige] op dit moment op haar plek lijkt in [woonplaats b] . De moeder heeft de zorg voor [de minderjarige] met haar werk en de opvang goed geregeld. De raad acht het niet in het belang van [de minderjarige] om opnieuw te verhuizen en wederom te maken te krijgen met wisselingen.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het belang van de moeder om met [de minderjarige] naar [woonplaats b] te verhuizen zonder meer te onderkennen is. Het belang van de moeder is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten en dicht bij haar werk op Schiphol-Oost woont. Daarbij komt dat zij inmiddels al een jaar met [de minderjarige] in [woonplaats b] woont, alwaar [de minderjarige] is gestart op de basisschool en zij naschoolse opvang heeft. Tegenover voornoemd belang van de moeder staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen, waaronder het belang van de vader om [de minderjarige] in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien, het belang van [de minderjarige] om (ook) in de omgeving van haar vader te kunnen opgroeien en daarbij door hem te worden begeleid, en het belang van de vader en [de minderjarige] om de omgang die zij met elkaar hadden te kunnen voortzetten.
5.9
Bij de afweging hecht het hof vooreerst belang aan de volgende feiten en omstandigheden. [de minderjarige] woonde vanaf haar geboorte in, dan wel in de directe omgeving van, [woonplaats a] . De moeder is in februari 2016 met [de minderjarige] naar [woonplaats b] verhuisd, zonder dat zij hiervoor tijdig in overleg is getreden met de vader en zij voor deze verhuizing toestemming had gekregen, dan wel vervangende toestemming had gekregen van de rechter op grond van artikel 1:253a BW. De moeder heeft wel een verzoek tot vervangende toestemming verhuizing bij de rechtbank ingediend (het verzoek dateert van 30 april 2016), maar is al voordien en alvorens de uitkomst van deze procedure af te wachten met [de minderjarige] naar [woonplaats b] verhuisd.
Het hof is van oordeel dat de moeder, door zonder toestemming van de vader een wijziging aan te brengen in de woonplaats van [de minderjarige] , eigenmachtig en in strijd met het uitgangspunt van gezamenlijke gezagsuitoefening door beide ouders heeft gehandeld en daarbij de belangen van [de minderjarige] en de belangen van de vader heeft veronachtzaamd. Het hof onderstreept dat de moeder zich daarmee laakbaar heeft gedragen omdat zij het recht van de vader heeft gefrustreerd om het voornemen tot verhuizing aan een zorgvuldige rechterlijke toets in een bodemprocedure te onderwerpen. Zij heeft de vader, en in zekere zin ook de rechtbank, met de reeds doorgezette verhuizing voor een voldongen feit geplaatst, terwijl er nog geen definitieve zorgregeling was vastgesteld. Daar komt bij dat ook over zaken als de huisarts, school en buitenschoolse opvang in [woonplaats b] voorafgaand aan de verhuizing, niet in voldoende mate constructief overleg is geweest tussen partijen. Het had op de weg van moeder gelegen om het standpunt van de vader hieromtrent tijdig en proactief in te winnen. Zij heeft hiertoe pogingen ondernomen maar deze waren, gelet op de spelende belangen, in de ogen van het hof niet voldoende.
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond. Zo heeft zij niet aangetoond dat zij een economisch belang had bij de verhuizing en dat het om financiële dan wel andere redenen niet mogelijk was om een (huur)woning in [woonplaats a] te vinden. Dat het voor de moeder niet mogelijk was om, op het moment dat zij in de voormalige woning van partijen verbleef, fiscale tegemoetkomingen te ontvangen, doet daar niet aan af. Uit het dossier volgt niet, althans onvoldoende, dat het voor de moeder niet mogelijk was om in [woonplaats a] of de directe omgeving van [woonplaats a] huisvesting te krijgen. Ook van (serieuze) inspanningen daartoe is niet gebleken. Voorts is gebleken dat door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats b] de communicatie tussen de ouders is verslechterd en dat de ouders onvoldoende in staat zijn zaken aangaande [de minderjarige] in onderling overleg af te stemmen.
Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder (thans), zoals ook is overwogen in 5.8, een groot belang heeft bij toewijzing van haar verzoek tot vervangende toestemming om te verhuizen. Zij woont inmiddels al een jaar met [de minderjarige] in [woonplaats b] , waar [de minderjarige] is gestart op de basisschool en zij een naschoolse opvang bezoekt. Bovendien is de woning van de moeder dichter bij haar werk op Schiphol-Oost.
5.1
Tegenover het belang van de moeder bij toewijzing van het verzoek tot verhuizing staat voormeld (5.8) zwaarwegend belang van de vader een volwaardig aandeel van de zorg van [de minderjarige] op zich te nemen en zijn rol als gezagdragende ouder volledig uit te kunnen oefenen. Voorts is het in het belang van de vader en [de minderjarige] dat [de minderjarige] in de directe omgeving van haar vader opgroeit en zij regelmatig contact met elkaar hebben, hetgeen door de verhuizing niet, althans minder goed mogelijk is.
5.11
Ten aanzien van [de minderjarige] heeft enerzijds te gelden dat het in haar belang is dat haar vader en haar moeder dicht bij elkaar wonen; alsdan is het voor haar het makkelijkst haar band met beiden ongestoord voort te zetten. Anderzijds is zij gediend bij de rust en continuïteit die zij heeft bij de huidige situatie; dit zou in het gedrang kunnen komen bij een terugverhuizing naar [woonplaats a] . Anders dan de raad acht het hof [de minderjarige] voldoende flexibel om weer te kunnen wennen in [woonplaats a] . Daar doet niet, althans onvoldoende, aan af dat zij reeds is gestart op een school in [woonplaats b] . De start op de school is nog pril en het hof ziet geen zodanige beletselen dat zij niet op een school in [woonplaats a] zou kunnen wennen. Het hof weegt daarin ook zwaar mee dat [de minderjarige] al ruim drieënhalf jaar in [woonplaats a] (of de directe omgeving daarvan) heeft gewoond en daar wortels heeft. Een (terug)verhuizing naar [woonplaats a] en de start op een basisschool aldaar, zal in de visie van het hof niet dermate ingrijpende gevolgen hebben dat het belang van [de minderjarige] daaronder zal leiden. Het hof acht terugverhuizen naar [woonplaats a] voor [de minderjarige] dan ook gelet op het voorgaande van een groter belang dan haar belang bij het handhaven van de huidige leefsituatie, die nog van relatief korte duur is.
5.12
Het hof is, gelet op de belangen van de vader en [de minderjarige] zoals hiervoor overwogen en het gebrek aan voldoende onderbouwing van het belang van de moeder, alles afwegende van oordeel dat het verzoek van de moeder bij de huidige stand van zaken dient te worden afgewezen. De beschikking waarvan beroep zal op dit punt worden vernietigd. Nu de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats b] is verhuisd, heeft de beslissing van het hof tot gevolg dat [de minderjarige] weer terug zal moeten verhuizen naar [woonplaats a] , althans de nabije omgeving van [woonplaats a] . Het hof zal de moeder tot de aanvang van het nieuwe schooljaar (dat aanvangt op 3 september 2017) de tijd geven om terug te verhuizen naar de (nabije) omgeving van [woonplaats a] zodat [de minderjarige] bij aanvang van het nieuwe schooljaar haar scholing op een basisschool aldaar kan voortzetten. Het zelfstandige verzoek van de vader ertoe strekkende om de moeder binnen drie dagen na de uitspraak op straffe van een dwangsom terug te laten verhuizen binnen een straal van vijf kilometer vanaf [woonplaats a] wordt derhalve afgewezen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [de minderjarige] naar [woonplaats b] ex artikel 1:253a BW, af;
bepaalt dat de moeder uiterlijk tot de aanvang van het nieuwe schooljaar dat aanvangt op 3 september 2017 de gelegenheid heeft met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats a] of de directe omgeving;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijs het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.J. Leijdekker en mr. W.K. van Duren, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier en is op 21 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.