Motivering van de beslissing
1. Op 21 december 2023 heeft de vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 14 woningen aan de [adres] (exclusief I, J ,O, en Q) in Blitterswijck. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
2. Verweerder heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.Bij het in beroep bestreden besluit van 19 februari 2025 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan ‘Blitterswijck’(het bestemmingsplan) is verweerder van het bestemmingsplan afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Ter motivering van die afwijking heeft verweerder verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing van 14 februari 2025. Volgens verweerder is met deze ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd dat de omgevingsvergunning voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
3. Verzoekster is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft hiertegen beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het overgangsrecht van de Omgevingswet
4. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór
1 januari 2024 met aanverwante wetgeving, dus van toepassing blijft op deze zaak.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Verzoekster heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft omdat, ondanks dat het bestreden besluit niet in werking is getreden,er reeds uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunning. De vergunninghoudster heeft inmiddels de werkzaamheden gestaakt, maar acht snelle uitvoering van de werkzaamheden wel gewenst. Onder deze omstandigheden acht de de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
Het standpunt van verzoekster
7. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Verzoekster heeft tegenover het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet een fruitboomgaard waarop zij appels en peren teelt. Ten behoeve van deze fruitteelt past verzoekster regelmatig en rechtmatig chemische gewasbeschermingsmiddelen toe. Verzoekster stelt dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de spuitvrije zone van 50 meter die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hanteert ter voorkoming van onaanvaardbare gezondheidsrisico’s ten gevolge van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.De afstand tussen het perceel van verzoekster en het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet bedraagt ongeveer 8 meter, veel minder dus dan voornoemde 50 meter. Verzoekster vreest daardoor in haar bedrijfsvoering te worden beperkt. Er is geen locatie-specifiek onderzoek verricht naar de vraag of in dit geval met een kleinere afstand kan worden volstaan. Verweerder heeft niet onderzocht of bij de woningen en tuinen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op het perceel van verzoekster.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
8. Op grond van het bestemmingsplan, zoals dat gold ten tijde van het besteden besluit, heeft het perceel waar verzoekster het fruit teelt de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanregels is het perceel bestemd voor (onder meer) agrarisch grondgebruik. Het bestemmingsplan verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet. Op dit perceel vindt al tientallen jaren fruitteelt plaats en gebruik van (chemische) bestrijdingsmiddelen is inherent aan dergelijke teelt.
9. Er bestaan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen.In het algemeen wordt een afstand van 50 meter als (spuitvrije) zone tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk geacht.Dit betekent niet dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, maar aan het hanteren van een kortere afstand moet een deugdelijke motivering ten grondslag worden gelegd.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de afstand tussen de (tuinen van de) te realiseren woningen en de fruitboomgaard van verzoekster ongeveer 8 meter bedraagt. In de ruimtelijke onderbouwing en in het bestreden besluit is niets vermeld over de aanvaardbaarheid van de woonpercelen op deze korte afstand in relatie tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de fruitboomgaard. Een locatie-specifiek onderzoek naar de vraag of een kortere afstand dan de algemeen aanvaarde 50 meter kan worden aangehouden, is niet verricht. Het bestreden besluit berust daarmee niet op zorgvuldig onderzoek en onvoldoende gemotiveerd is dat ondanks deze korte afstand sprake is van een goede ruimtelijke ordening gelet op enerzijds mogelijke beperkingen voor de bedrijfsvoering van verzoekster en anderzijds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners.
11. Vergunninghoudster is zich, zo is op zitting gebleken, bewust van het voorgaande en dat geldt, zo is eveneens ter zitting door de aanwezige partijen medegedeeld, ook voor verweerder. Vergunninghoudster en verzoekster zijn met elkaar in overleg om tot een oplossing te komen.
12. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De verleende omgevingsvergunning kan immers zonder nader onderzoek en nadere motivering, dan wel zonder aanpassing van het woningbouwproject of de agrarische bedrijfsvoering, niet in stand blijven. Gelet op het onderlinge overleg tussen partijen maakt de voorzieningenrechter geen gebruik van de mogelijkheid om ook op het beroep te beslissen,maar volstaat de voorzieningenrechter met schorsing van het bestreden besluit. Indien partijen overeenstemming bereiken en al dan niet een besluit tot wijziging van de omgevingsvergunningwordt genomen, kan het beroep worden ingetrokken waardoor de getroffen voorlopige voorziening van rechtswege vervaltof kan een verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening worden gedaan.
13. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit. Die schorsing duurt totdat op het beroep van verzoekster is beslist of totdat het beroep wordt ingetrokken.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025 door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier.
De voorzieningenrechter heeft medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 16 mei 2025.