202405582/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd in Sprundel, gemeente Rucphen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie] Klein-Zundert" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Braspenning heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. Pothast, advocaat in Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door R. Verhees en J. Gobbens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 28 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een wijziging van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" naar "Wonen". Met het wijzigingsplan wordt het mogelijk om op de plaats van de voormalige bedrijfswoning een nieuwe burgerwoning te realiseren. [appellante] heeft op aangrenzende gronden een boomkwekerij en kan zich niet met het plan verenigen omdat hij vreest te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering.
Toetsingskader
3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Spuitzone boomkwekerij
4. [appellante] betoogt dat met het wijzigingsplan onvoldoende is gewaarborgd dat ter plaatse van de te realiseren woning op de [locatie] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [appellante] betoogt dat hij op zijn percelen bomen kweekt en daarbij gedurende het gehele jaar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Het college heeft volgens hem onvoldoende onderbouwd dat het gebruik van deze middelen niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s zal leiden. De woonbestemming bevindt zich immers op een kortere afstand dan 50 meter van zijn boomkwekerij en het college heeft geen locatiespecifiek onderzoek gedaan om te bepalen of met de spuitvrije zone een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Hij vreest daardoor in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval een kleinere afstand dan 50 meter kan worden aangehouden tussen het plangebied en de boomkwekerij. Zij voert daartoe aan dat in het wijzigingsplan is vastgelegd dat er een bladhoudende haag rondom het perceel van de woning moet worden aangebracht die de drift van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen moet tegenhouden. Daarnaast wijst het college op het rapport ‘Driftblootstelling van bewoners en omstanders door bespuitingen in de laanboomteelt’ van de Wageningen Universiteit uit 2012, waaruit volgt dat een kortere afstand dan 50 meter afdoende is. Ook betoogt het college dat de gehanteerde spuittechniek, de gebruikte doppen en de druk waaronder wordt gespoten, tot een reductie van 95% van de drift kan leiden. Bovendien is er een waterloop tussen de percelen aanwezig waardoor ook een spuitvrije zone moet worden aangehouden. Tot slot betoogt het college dat onder het vorige bestemmingsplan de voormalige bedrijfswoning reeds planologisch was toegestaan. Ook die bestemming is een gevoelige functie waar [appellante] rekening mee moet houden in zijn bedrijfsvoering. Gelet daarop is een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren burgerwoning gewaarborgd en wordt [appellante] niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering, aldus het college.
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:868, bestaan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. De Afdeling overweegt daarnaast dat in het algemeen een afstand van 50 m als spuitvrije zone tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:804). Dit brengt niet met zich dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, maar aan het hanteren van een kortere afstand dient een deugdelijke motivering ten grondslag te worden gelegd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3303). 6.1. De afstand tussen het perceel van de boomkwekerij en het bouwvlak waarop de burgerwoning kan worden gerealiseerd, bedraagt ongeveer 13 meter. Voor zover het college naar voren heeft gebracht dat de afstand tot de beoogde woning 30 meter zal bedragen, overweegt de Afdeling dat een tuin ook is aan te merken als een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:276). Gelet hierop is in het plan geen spuitvrije zone van 50 meter aangehouden. De Afdeling stelt vast dat aan het standpunt van het college dat de genoemde afstand van 13 meter in dit geval toereikend is om ter plaatse van deze voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, geen locatiespecifiek onderzoek ten grondslag is gelegd. Dat is wel nodig als de in het algemeen niet onredelijk geachte spuitzone tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt verkleind van 50 m naar 13 m, zoals hier aan de orde (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1973, onder 9.2). In het rapport van de Wageningen Universiteit waarnaar het college verwijst, wordt in algemene zin beschreven wat de effecten zijn van onder andere toegepaste materialen en technieken op de drift van verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Ook is daarbij gekeken naar het effect van spuitvrijezones en de aanwezigheid van windhagen op drift. De studie heeft echter niet specifiek betrekking op de situatie in onderliggend wijzigingsplan. Zo is onder meer niet meegenomen welk type bomen [appellante] op het betrokken perceel kweekt, welke middelen, materialen en technieken in dit specifieke geval worden toegepast en in welke mate de planologisch verankerde groenhaag de drift kan reduceren. Uit deze studie kan dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat ter plaatse van het bouwvlak een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. 6.2. Wat betreft het betoog van het college dat op grond van het vorige plan op dezelfde locatie een gevoelige functie in de vorm van een bedrijfswoning was toegestaan, overweegt de Afdeling dat dat niet betekent dat het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan niet meer hoefde te motiveren waarom het ruimtelijk aanvaardbaar is om te voorzien in een burgerwoning op deze afstand van de boomkwekerij van [appellante]. Evenmin is gebleken dat bij de vaststelling van het vorige plan de gevolgen van deze korte afstand van de bestemming van de bedrijfswoning tot het agrarisch perceel is onderzocht. Het college had bij het vaststellen van het wijzigingsplan dan ook moeten beoordelen of de functiewijziging naar wonen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat voor de in het plangebied gesitueerde burgerwoning een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het plan berust in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde wijzigingsplan. 8. De Afdeling ziet aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond.
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert van 9 juli 2024 tot vaststelling van het wijzigingsplan ‘[locatie] Klein-Zundert’;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert aan [appellante] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duyster
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
664