ECLI:NL:RBLIM:2025:3927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
ROE 25/660
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 25 april 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, een gezin met een minderjarige zoon, zijn het niet eens met de beslissing van de burgemeester van Bergen om hun woning voor zes maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft deze beslissing genomen na meldingen van drugshandel vanuit de woning, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het verzoek om schorsing van het besluit van de burgemeester een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat de gevolgen van de sluiting voor de minderjarige zoon van verzoekers onevenredig groot zijn. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan de belangen van de burgemeester en dat de burgemeester niet in redelijkheid tot sluiting van de woning heeft kunnen besluiten zonder passende alternatieven te bieden voor de gezinssituatie. De uitspraak leidt tot de schorsing van het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar, en de burgemeester wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/660

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2025 in de zaak tussen

1.1) [naam 1] , uit [woonplaats] , verzoeker,

2)
[naam 2], uit [woonplaats] , verzoekster,
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. C.C. Haanappel),
en

de Burgemeester van de gemeente Bergen (L.), de burgemeester

(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de vraag of de burgemeester op goede gronden heeft besloten de woning van verzoekers op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor zes maanden te sluiten. Verzoekers zijn het niet eens met de woningsluiting. Zij verzoeken daarom het besluit van 7 maart 2025 (het bestreden besluit), waarin is bepaald dat hun woning tijdelijk wordt gesloten, te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen zodat zij voorlopig in hun woning kunnen blijven wonen.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar van verzoekers tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekers huren hun woning van woningbouwvereniging Destion. Zij wonen hier samen met hun minderjarige zoon.
2.1.
In 2024 zijn een achttal meldingen van buurtbewoners of andere betrokkenen binnengekomen bij de politie, waaronder vier MMA [1] -meldingen, inhoudende dat verzoeker zou handelen in verdovende middelen vanuit de woning. Naar aanleiding van deze meldingen heeft op 18 december 2024 een onderzoek plaatsgevonden in de woning door de politie onder leiding van een rechter-commissaris. Tijdens het onderzoek is in de woning het volgende aangetroffen: 45,8 gram hennep (softdrugs), een bus pepperspray, een ploertendoder, twee mobiele telefoons en € 1.245,- aan contant geld. Daarnaast is nog 4,8 gram cocaïne (harddrugs) en diverse lege ongevouwen ponypacks (voorzien van een sinterklaas logo) aangetroffen in verzoekers scooter, die voor de woning geparkeerd stond. De waarnemingen en conclusies die tijdens het politieonderzoek zijn gedaan, zijn opgenomen in een opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2025.
2.2.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de burgemeester op 10 januari 2025 aan verzoekers het voornemen meegedeeld om tot sluiting van de woning over te gaan. Verzoekers hebben een zienswijze ingediend.
2.3.
Daarop heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, waarbij de woning wordt gesloten met ingang van 31 maart 2025 om 10:00 uur voor de duur van zes maanden.
2.4.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.5.
De burgemeester heeft de rechtbank laten weten dat hij wacht met sluiten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, [naam 3] (begeleider van verzoeker) en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend, omdat zij niet in hun woning kunnen wonen als die wordt gesloten.
Het toetsingskader
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning softdrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4.1.
De burgemeester heeft op 27 oktober 2023 de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet (Damocles) van de burgemeesters van Mook en Middelaar, Gennep, Bergen en Venray (hierna: het beleid) vastgesteld. Op grond van dit beleid kan een woning onder bepaalde voorwaarden zonder voorafgaande waarschuwing worden gesloten onder meer als er sprake is van een ernstig geval. In het beleid is te lezen dat bij het aantreffen van een combinatie van meer dan 2 gram harddrugs én meer dan 10 gram softdrugs in een woning en/of daarbij behorende erven dit een ernstig geval oplevert. [2] Van een ernstig geval is ook sprake als er attributen worden aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals verpakkingsmaterialen, een weegschaal, wapens en/of versnijdingsmiddelen of grote sommen contant geld. [3] Indien zich een ernstig geval voordoet schrijft het beleid voor dat de woning bij het constateren van een eerste overtreding wordt gesloten voor een periode van zes maanden. [4]
De bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting van de woning over te gaan
5. Verzoekers hebben aangevoerd dat de burgemeester niet de bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. De aangetroffen hennep was bestemd voor eigen gebruik vanwege de verslaving van verzoeker. Verzoeker heeft een hardnekkige verslaving aan hennep en rookt meerdere grammen per dag. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers informatie overgelegd van de huisarts. Verzoekers hebben in dit kader nog aangevoerd dat de hennep groot door verzoeker is ingekocht, omdat dit goedkoper is. Voor wat betreft de harddrugs hebben verzoekers gesteld dat deze ook voor eigen gebruik bestemd was. Volgens verzoekers was de helft van deze cocaïne (2,4 gram) van een vriend en was het de bedoeling om tijdens de jaarwisseling ieder voor zijn eigen deel samen te gebruiken. Verzoekers verwijzen in dit kader nog naar de strafbeschikking van het Openbaar Ministerie van 14 maart 2025 voor het in bezit hebben van de aangetroffen harddrugs en niet voor het dealen daarvan.
5.1.
De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er sprake van een handelshoeveelheid, als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen, voor harddrugs ligt de grens voor een handelshoeveelheid bij 0,5 gram. Niet in geschil is dat 45,8 gram hennep is aangetroffen en 4,8 gram cocaïne. De hoeveelheid aangetroffen hennep en cocaïne is een overschrijding van de grens van 5 gram respectievelijk 0,5 gram. Een dergelijke overschrijding betekent dat er al sprake is van een handelshoeveelheid en dat is al voldoende om er vanuit te gaan dat de drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan verzoekers om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door verzoekers overgelegde stukken van de huisarts blijkt dat verzoeker al jaren kampt met een wietverslaving en dat hij sommige perioden grote hoeveelheden wiet rookt. Zo staat er in het verslag van de huisarts ruim een maand voor de doorzoeking, dat verzoeker erg veel wiet rookt, soms wel 20 joints per dag. Door verzoekers probleem met wiet is het goed mogelijk dat de wiet voor eigen gebruik was. Voor wat betreft de aangetroffen cocaïne overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers alleen hebben gesteld en niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze harddrugs uitsluitend (zij het gedeeltelijk) voor eigen gebruik van verzoeker waren en niet voor de handel. Dat verzoeker verslaafd is aan harddrugs of geregeld gebruikt, blijkt nergens uit en is niet met objectieve (medische) gegevens onderbouwd. Daarnaast zijn er in de woning (en op het daarbij behorende erf) attributen gevonden, die duiden op handel, zoals verpakkingsmateriaal, verboden wapens en een grote som aan contant geld. Daar komt nog bij dat er meldingen zijn binnengekomen bij de politie van onder meer buurtbewoners, waaruit blijkt dat er gedeald werd vanuit de woning. De hiervoor genoemde attributen en meldingen wijzen ook niet op eigen gebruik van de aangetroffen harddrugs. Voor de voorzieningenrechter is het op dit moment aannemelijk dat verzoeker gehandeld heeft in harddrugs. Het is niet geheel duidelijk of dit ook voor de aangetroffen hennep geldt. Het is gelet op alle omstandigheden ook goed voorstelbaar dat verzoeker met de handel in harddrugs heeft voorzien in zijn wietverslaving. De burgemeester was – gelet op het voorgaande – in ieder geval bevoegd om de woning te sluiten.
5.3.
De voorzieningenrechter merkt in dit kader nog op dat het feit dat verzoeker strafrechtelijk niet is vervolgd en veroordeeld voor de handel in verdovende middelen, niet leidt tot een ander oordeel. In het bestuursrecht geldt een andere bewijslast dan in het strafrecht. Anders dan in het strafrecht hoeft een gedraging in het bestuursrecht alleen aannemelijk te zijn, en niet wettig en overtuigend te zijn bewezen. Daarnaast is een strafbeschikking van het Openbaar Ministerie niet van invloed op de beoordeling van de vraag of er sprake is van een sluitingsbevoegdheid.
De noodzaak om de woning te sluiten
6. Als de burgmeester bevoegd is om een woning te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [5] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [6] Daarbij gaat het om de vraag of vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
6.1.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten dat er in dit geval een noodzaak bestond om de woning te sluiten. Er is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen, zij het dat deze handelshoeveelheid maar een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid is. Verder zijn in de woning attributen gevonden, die duiden op drugshandel. Gelet hierop, mag worden aangenomen dat er vanuit de woning werd gedeald. Daarnaast is gebleken van meerdere (anonieme) meldingen bij de politie over drugshandel vanuit de woning. Op basis van deze meldingen heeft de politie de woning en de scooter doorzocht en zijn de drugs gevonden. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk mogen achten dat sprake was van ‘loop’ naar de woning, dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld en dat de buurtbewoners – gelet op deze (anonieme) meldingen – hier overlast van ondervonden. Dit maakt dat er in het geval van verzoekers sprake is van een ernstig geval, zoals bedoeld in het beleid, en hoeft er niet eerst gewaarschuwd te worden. In de straat van verzoekers ligt een woning van Moveoo, waar daklozen worden opgevangen met een drugsprobleem. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat het niet wenselijk is dat in de buurt van een Moveoo woning gehandeld wordt in drugs, maar dit maakt niet dat er sprake is van een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, zoals de burgemeester stelt. De woning speelt wel een rol in het criminele drugscircuit, wat risico’s met zich meebrengt voor de directe omgeving. De burgemeester heeft het dan ook noodzakelijk mogen achten de woning te sluiten.
De evenwichtigheid van de sluiting
7. Vervolgens moet de burgemeester zich ervan vergewissen dat de sluiting ook evenwichtig is. Bij deze beoordeling kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, maar ook of een bijzondere binding met de woning bestaat, bijvoorbeeld vanwege specifieke medische voorzieningen. Daarnaast kan betekenis worden gehecht aan de vraag of betrokkene weer in de woning kan terugkeren, of dat hij door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie. Het gevolg van een zwarte lijst kan zijn dat diegene voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Als er minderjarige kinderen in de woning wonen moeten hun belangen ook worden meegewogen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. [7] Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [8]
Verwijtbaarheid
7.1.
Niet in geschil is dat sprake is van verwijtbaarheid, nu verzoekers hebben erkend dat zij drugs in de woning hadden.
De gevolgen van de sluiting
7.2.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de gevolgen van de woningsluiting voor hen onevenredig zijn en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van de sluiting van de woning. Zo heeft verzoeker meerdere trauma’s, waarvoor hij nog in behandeling moet en is verzoekster zeer angstig aangelegd, maar is zij in Siebengewald op haar plek. Volgens verzoekers zou een verhuizing grote gevolgen hebben voor hun psychisch welzijn. Verzoekers hebben verder naar voren gebracht dat in het geval van sluiting van de woning de huurovereenkomst buitenrechtelijk kan worden ontbonden en dat verzoekers op een zwarte lijst komen te staan. Dit laatste betekent volgens verzoekers dat zij de komende jaren niet meer in aanmerking komen voor een sociale huurwoning in Bergen en omgeving. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat zij geprobeerd hebben om vervangende woonruimte te zoeken binnen hun budget en rekening houdend met hun huisdieren [9] , maar zij hier tot nu toe niet in zijn geslaagd. De door de burgemeester genoemde mogelijkheid om in de gemeente Weert anti-kraak te gaan wonen, is naar de mening van verzoekers geen reële optie, omdat anti-kraak met kinderen niet is toegestaan. Daarnaast is Weert ruim een uur rijden van Siebengewald, waar de school van de zoon en alle hulpverlening zich bevindt. Verzoekers hebben vervolgens aangevoerd dat in het bestreden besluit de burgemeester rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat als gevolg van de woningsluiting hun (minderjarige) zoon uit huis kan worden geplaatst. Verzoekers menen dat deze omstandigheid alleen al de woningsluiting onevenredig maakt. Volgens verzoekers is het in het belang van hun minderjarige zoon dat hij bij zijn ouders en in zijn vertrouwde omgeving woont. Daar komt nog bij dat de zoon van verzoekers de nodige (leer)problemen heeft en op school intensief wordt begeleid. Er is goed contact tussen de leerkrachten op de school en de zoon van verzoekers, en ook de begeleiding loopt nu goed. Wisselen van school is volgens verzoekers onwenselijk. Als het op school goed blijft lopen kan hij misschien naar een reguliere middelbare school, maar als hij weer achterop raakt, zal dat niet mogelijk zijn. Ook verzoeker heeft geruime tijd op een wachtlijst gestaan voor (psychische) hulp en is eindelijk doorverwezen naar de juiste plek. Een verhuizing zou ook voor hem betekenen dat dit hulptraject wordt afgebroken en hij weer opnieuw op een wachtlijst komt te staan.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevolgen van de sluiting in beginsel voor rekening en risico van verzoekers komen. Niet is gebleken dat verzoekers en hun minderjarige zoon gebonden zijn aan de woning. Dit blijkt niet uit medische stukken.
7.4.
Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekers de woning (tijdelijk) moet verlaten, andere woonruimte zullen moeten zoeken en dat dit kosten met zich meebrengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid.
7.5.
De aanwezigheid van een minderjarig kind wordt niet zonder meer beschouwd als een bijzondere omstandigheid die maakt dat moet worden afgeweken van het beleid. Wel kan de aanwezigheid van een minderjarig kind tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM [10] en het IVRK [11] wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning een minderjarig kind woont. In beginsel zijn de ouders van het minderjarige kind zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich moet informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
7.6.
Verzoekers hebben op zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet (tijdelijk) bij hun familie terecht kunnen. Verzoeker heeft geen contact met zijn familie, terwijl intrekken in het huis van de ouders en halfbroer van verzoekster niet mogelijk is, omdat die woning veel te klein is, en verdere familie is er niet. De burgemeester heeft dit niet tegengesproken. Ook heeft het sluiten van de woning tot gevolg dat zij niet meer terug kunnen naar de woning. Verzoekers hebben aangegeven dat woningbouwvereniging Destion dan over zal gaan tot een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Nu Destion sinds kort deel uitmaakt van Thuis in Limburg betekent dit dat verzoekers voor een lange tijd niet in aanmerking kunnen komen voor een nieuwe woning via de sociale woningbouw voor een heel groot gebied, omdat Destion geen ‘verklaring van goed huurderschap’ aan verzoekers zal afgeven. Een bewijs dat het niet lukt om een sociale huurwoning te krijgen hebben verzoekers al overgelegd. Dit betreft een afwijzing van 1 april 2025 voor een huurwoning van de woningcorporatie Mooiland met als reden verzoekers betaal- of woonverleden. Verzoekers hebben verder inzichtelijk gemaakt dat zij beiden een Wajong-uitkering hebben. De voorzieningenrechter acht het standpunt van verzoekers niet onwaarschijnlijk dat zij niet de financiële middelen hebben om een woning te huren op de particuliere woningmarkt. Verder hebben verzoekers op de zitting verklaard dat zij bij campings zijn langs geweest, maar dat zij daar niet permanent mogen wonen. Verweerder heeft dat ter zitting ook erkend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers – gelet op het voorgaande – voldoende hebben aangetoond dat zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden. De burgemeester heeft ook toegegeven dat verzoekers met hun budget geen vervangende woonruimte in de regio van Bergen kunnen verkrijgen. Ook heeft verweerder aangegeven dat de opvang via Moveoo niet geschikt is gebleken voor een kind. Verzoekers zouden dan voor hun kind ergens anders afzonderlijk verblijf moeten zoeken. Uit het voorgaande blijkt dat de ouders zelf niet de mogelijkheid hebben om de negatieve gevolgen van de woningsluiting voor hun kind op te vangen en voor vervangende woonruimte in de buurt te zorgen.
7.7.
Een woningsluiting zonder dat voorzien is in geschikte vervangende woonruimte, zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter onevenredige grote gevolgen hebben voor met name de minderjarige zoon van verzoekers. Het risico lopen van uithuisplaatsing van de zoon vanwege een onzekere woonsituatie, zoals de burgemeester in het bestreden besluit heeft vermeld, is reëel en onwenselijk. Het risico op uithuisplaatsing maakt in dit geval, ook gelet op de geringe hoeveelheid drugs die is aangetroffen, op zichzelf de woningsluiting al onevenredig. Ook het moeten wisselen van basisschool als gevolg van het niet meer kunnen wonen in de gemeente Bergen, zal negatieve effecten hebben op de zoon van verzoekers, omdat hij problemen heeft en juist nu hij onder hele fijne begeleiding staat op zijn huidige school, waardoor het met zijn ontwikkeling beter gaat.
7.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal de burgemeester in dit specifieke geval er zorg voor moeten dragen dat deze negatieve gevolgen voor de zoon van verzoekers worden voorkomen. Dat kan de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter op twee manieren doen. Of de burgemeester gaat over tot woningsluiting en zorgt er dan voor dat de gevolgen niet onevenredig zijn voor verzoekers zoon door zelf voor vervangende woonruimte te zorgen voor verzoekers gezin binnen de gemeente Bergen. Of door niet tot woningsluiting over te gaan en andere passende maatregelen te treffen. Omdat de burgemeester zelf heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om vervangende woonruimte te vinden in de gemeente Bergen, lijkt de tweede optie (om te kijken naar alternatieve maatregelen) het meest haalbaar. Daarbij zou de burgemeester kunnen denken aan een voorwaardelijke woningsluiting met de daaraan verbonden voorwaarde om de woning gedurende een proeftijd onaangekondigd te controleren op de aanwezigheid van een handelshoeveelheid verdovende middelen [12] .
7.9.
Gelet op het voorgaande, zijn de gevolgen van een woningsluiting voor verzoekers en met name hun minderjarige zoon erg groot. Bovendien zijn de gevolgen onomkeerbaar, omdat verzoekers huurovereenkomst dan buitengerechtelijk ontbonden kan worden. Hoewel de sluiting van de woning voor zes maanden terecht zou kunnen zijn en de belangen van de burgemeester groot – gelet op de handelsindicaties – weegt dit belang niet op tegen de belangen van de minderjarige zoon van verzoekers om bij zijn ouders te blijven en naar zijn vertrouwde school te blijven gaan.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Meld Misdaad Anoniem
2.Zie hoofdstuk 7, artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het beleid.
3.Zie hoofdstuk 7, artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het beleid.
4.Zie hoofdstuk 7, artikel 2, eerste lid, van het beleid.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling betuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910 en ECLI:NL:RVS:2022:1916.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4612 en van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:377.
9.Vier honden, vier cavia’s, een vogel, vissen en twee schildpadden.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2094.