ECLI:NL:RBLIM:2025:3899

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 807
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een ggz-begeleider

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft aangevraagd, afgewezen. De verzoeker, die werkzaam wil zijn als ggz-begeleider, had zijn aanvraag voor de VOG ingediend op 10 december 2024, maar deze werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van justitiële gegevens die relevant werden geacht voor de functie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht is, omdat de verzoeker recentelijk in aanraking is gekomen met justitie en er een risico voor de samenleving bestaat. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen het belang van de samenleving en concludeert dat het belang van de samenleving zwaarder weegt. De verzoeker had niet voldoende onderbouwd dat hij zonder VOG niet kan werken, en de voorzieningenrechter neemt het voordeel van de twijfel aan, maar komt tot de conclusie dat de afwijzing van de VOG stand zal houden in de bezwaarprocedure. De uitspraak benadrukt dat de onschuldpresumptie niet is geschonden, omdat justitiële gegevens ook zonder onherroepelijke veroordeling in de beoordeling mogen worden betrokken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de verzoeker de beslissing op zijn bezwaar moet afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/807

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Roermond, verzoeker

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P. Stehouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 11 februari 2025 (het bestreden besluit) waarin verweerder de aanvraag van verzoeker om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft afgewezen.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker beoogt met deze procedure op korte termijn een VOG te krijgen of dat de voorzieningenrechter oordeelt dat hij dient te worden behandeld alsof hij in het bezit is van een VOG tot dat op zijn bezwaar wordt beslist.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 april 2025 op zitting behandeld. hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Zij doet dat aan de hand van de gronden van verzoeker.
3. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zal houden en ziet ook geen andere aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Zij wijst het verzoek daarom af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is sprake van spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.1.
Verzoeker heeft verklaard dat indien hij geen VOG krijgt, hij niet kan werken en zijn gezin niet kan onderhouden. Ter zitting heeft verzoeker zijn situatie toegelicht. Hoewel verzoeker niet heeft onderbouwd met stukken dat hij zonder VOG niet kan werken, hoe zijn financiële situatie eruit ziet en dat hij de uitkomst van de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten, krijgt hij het voordeel van de twijfel en neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan. De voorzieningenrechter zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Waar gaat deze zaak over?
5. Verzoeker heeft op 10 december 2024 een VOG aangevraagd voor de functie van ggz-begeleider bij Zorgpunt Connect in Roermond.
5.1.
Verweerder heeft de afgifte van de VOG geweigerd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat verzoeker volgens registratie in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) op
20 oktober 2024 met politie/justitie in aanraking is geweest wegens overtreding van de Opiumwet. Deze zaak is nog niet inhoudelijk behandeld. Verder volgt uit het JDS dat aan verzoeker op 24 januari 2022 bij strafbeschikking een leerstraf is opgelegd wegens witwassen. Buiten de terugkijktermijn is gebleken van een strafbaar feit uit 2021 wegens verboden voorwerpen binnen inrichting te brengen. Doordat verzoeker in aanraking is gekomen met justitie wegens strafbare feiten, is er sprake van een risico voor de samenleving. De geregistreerde strafbare feiten leiden tot een risico dat verzoeker zijn werk op een verkeerde manier gebruikt om zelf of anderen financieel beter te maken. Daarnaast bestaat het risico dat personen waarvoor verzoeker verantwoordelijk is, te maken krijgen met drugs of criminele activiteiten die hierbij horen. Gelet hierop weegt op dit moment volgens verweerder het belang van de samenleving bij bescherming zwaarder, dan het persoonlijke belang van verzoeker bij het verkrijgen van de VOG.
Wat is het toetsingskader?
6. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
7. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in zijn beleid. Ten tijde van de beslissingen op de aanvraag en het bezwaar van verzoeker waren dit de Beleidsregels VOG NP-RP 2024 (de Beleidsregels).
7.1.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS, de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
7.2.
Volgens paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
7.3.
Volgens paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
8. Verweerder heeft ingevolge artikel 35 van de Wjsg beoordelingsvrijheid bij de vraag of de VOG moet worden geweigerd. Ter invulling hiervan zijn de Beleidsregels vastgesteld. De bestuursrechter moet de door verweerder te verrichten beoordeling terughoudend toetsen.
Is voldaan aan het objectieve criterium?
9. De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de Beleidsregels blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het JDS van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt. De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt dus of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie.
10. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit ten onrechte is opgenomen dat verzoeker fraude heeft gepleegd. Hiermee is de onschuldpresumptie geschonden. Witwassen kan namelijk niet worden aangemerkt als fraudedelict. [1] Verder voert verzoeker aan dat de strafzaak inzake het Opiumwetdelict nog niet onherroepelijk is waardoor verzoeker onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Hierdoor moet er minder gewicht worden toegekend aan dit justitieel gegeven. Het belangrijkste is volgens verzoeker dat de justitiële gegevens waarmee hij in verband wordt gebracht, geen rol spelen in het screeningsprofiel dat van toepassing is. Volgens verzoeker is er geen enkel objectiveerbaar risico dat hij zijn werk op een verkeerde manier zou gebruiken om zichzelf of een ander financieel beter te laten worden of dat hij de administratie niet goed zou doen. Ook drugsgerelateerde feiten staan niet genoemd in het screeningsprofiel. Verzoeker benadrukt dat hij niet wordt verdacht van drugshandel en dat niet valt in te zien hoe zijn cliënten via hem met drugs in aanraking zouden komen.
11. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit vaste rechtspraak volgt dat de in het JDS voorkomende justitiële gegevens bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG mogen worden betrokken, ongeacht of een betrokkene daarvoor al is veroordeeld en of die veroordeling al onherroepelijk is. [2] Verweerder kan zich op de registratie baseren en laat zich niet uit over de schuld van een verzoeker. [3] De voorzieningenrechter ziet in het geval van verzoeker geen reden om hiervan af te wijken. Dat verweerder het geregistreerde Opiumwetdelict minder zwaar zou moeten wegen in het kader van het objectieve criterium omdat verzoeker daarvoor niet onherroepelijk is veroordeeld, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Ook de omstandigheden die hebben geleid tot de veroordeling voor witwassen en de verdenking van het Opiumwetdelict, zoals die door verzoeker ter zitting zijn toegelicht, zijn in dit kader niet van belang. Het is immers (ook) niet aan de voorzieningenrechter om zich over de schuld van verzoeker uit te laten.
11.1.
De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder de onschuldpresumptie heeft geschonden. Los van de vraag of witwassen als een fraudedelict kan worden bestempeld, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk dat verweerder met de term ‘fraude’ doelt op het witwassen waarvoor verzoeker is veroordeeld. De motivering van verweerder is daarop ook toegespitst.
11.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat ook als een justitieel gegeven niet uitdrukkelijk is vermeld in het screeningsprofiel, een VOG toch kan worden geweigerd als dit gegeven toch relevant is voor de specifieke taak of bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. [4] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de gegevens uit het JDS, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Uit het screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ volgt namelijk dat men in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd belast is met de zorg voor personen, waarbij zich één-op-één relaties kunnen voordoen met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat personen waarvoor verzoeker verantwoordelijk is te maken krijgt met drugs of met criminele activiteiten die horen bij drugs. Verzoekers verklaring dat hij nooit één-op-één met cliënten werkt en dat er altijd collega’s aanwezig zijn, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Het gaat bij het objectieve criterium namelijk niet over een op de persoon (in dit geval verzoeker) toegespitste toets. Het standpunt van verzoeker dat het drugsdelict enkel ziet op het aanwezig hebben van drugs en er daarom geen risico zou bestaan, heeft de minister terecht niet gevolgd. De minister dient bij de beoordeling van het objectieve criterium immers de geregistreerde feiten of soortgelijke feiten in aanmerking te nemen. Daarbij heeft de minister bovendien kunnen betrekken dat het gaat om een ernstig feit aangezien verzoeker ervan verdacht wordt dat hij een hoeveelheid van 23,5 kg hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat verzoeker zijn werk op een verkeerde manier gebruikt om zichzelf of anderen financieel beter te maken. Ten slotte bestaat het risico dat verzoeker de administratie niet goed doet wat nadelig kan zijn voor de personen waarvoor hij verantwoordelijk is. Verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd waarom een verdenking van een drugsdelict en witwassen niet te verenigen is met de functie van ggz begeleider.
Had de belangenafweging bij de beoordeling van het subjectieve criterium in het voordeel van verzoeker moeten uitvallen?
12. Ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium, kan verweerder toch overgaan tot verstrekking van de VOG als het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het aan de hand van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven.
13. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn belang bij het verkrijgen van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving tegen het vermeende objectieve vastgestelde risico. Het verstrekken van een VOG aan verzoeker sluit aan bij de maatschappelijke behoefte aan meer zorgverleners en ondersteunt zijn wens om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Het belang van verzoeker is dat hij zo spoedig mogelijk kan werken waarvoor hij een VOG nodig heeft. Verzoeker is namelijk kostwinner en zijn gezin is afhankelijk van zijn inkomsten. Ook kan verzoeker zijn huur niet meer betalen als hij geen inkomen heeft. Hij heeft onvoldoende vermogen om langere tijd zonder inkomsten rond te komen. Het risico dat verzoeker als medewerker in de gezondheidszorg zal opleveren is gering en zijn persoonlijke belangen zijn evident. [5]
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij verkrijging van de VOG. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat verzoeker kortgeleden in aanraking is geweest met justitie. Ten tijde van het bestreden besluit was sinds de pleegdatum van het strafbare feit ongeveer 4 maanden verstreken. Bezien in het licht van de terugkijktermijn van vier jaren, heeft verweerder dat nog te kort kunnen achten om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat het meest recente strafbare feit (het opzettelijk aanwezig hebben en/of vervoeren van 23,5 kilo hennep) een ernstig feit betreft en verzoeker bovendien meerdere strafbare feiten op zijn naam heeft over een periode van meerdere jaren zodat er ook geen sprake is van een eenmalige fout. Verzoeker is buiten de terugkijktermijn verder veroordeeld voor verboden voorwerpen binnen de inrichting brengen, gelet waarop verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook dit strafbare feit onverenigbaar is met de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Verweerder heeft rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verzoeker. Verweerder heeft de belangen van verzoeker afgezet tegen het belang van bescherming tegen de vastgestelde risico’s en laatstgenoemd belang kunnen laten prevaleren. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat een personeelstekort in de zorg geen aanleiding vormt om het vastgestelde gevaar voor de samenleving lichter te laten meewegen. De voorzieningenrechter weegt verder ook mee dat ter zitting is gebleken dat verzoeker een universitaire bachelor fiscaal recht heeft afgerond, dat hij lang in de zorg heeft doorgewerkt zonder VOG en daar nu mee is gestopt en sinds enkele weken zoekt naar een andere functie (waarvoor hij geen VOG nodig heeft). Gelet hierop, en gelet op de ontbrekende nadere onderbouwing van de (financiële) situatie van verzoeker, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van verzoeker niet zodanig zwaar wegen dat het belang bij bescherming van de samenleving daarvoor moet wijken.

Conclusie en gevolgen

15. De conclusie is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat verzoeker nu geen VOG krijgt en de beslissing op bezwaar zal moeten afwachten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoeker verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:331 en 1 april 2025, ECLI:NL:RVS:2015:1057 (in navolging van de uitsprak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0927JUD002327207).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2347 en van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:445.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2169.
5.Verzoeker verwijst naar verschillende uitspraken: ECLI:NL:RVS:2015:331 en ECLI:NL:RVS:2015:1057 (in navolging van ECLI:CE:ECHR:2011:0927JUD002327207).