ECLI:NL:RBLIM:2025:1532

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/03/336872 FT RK 24/560 en C/03/336873 / FT RK 24/561
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met buitenlandse schuldeiser

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door de schuldenaar, die een schuldenlast van € 37.540,55 heeft. De schuldenaar heeft een aanbod gedaan aan haar schuldeisers, waaronder de Ambtenaren Credit Union (ACU) uit Curaçao, om 11,96% van het totale bedrag te betalen. De ACU weigerde echter in te stemmen met het akkoord, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld, aangezien de schuldenaar in Nederland woont. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van de ACU afgewogen tegen die van de overige schuldeisers en geconcludeerd dat de ACU niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord. De rechtbank heeft de ACU bevolen om in te stemmen met de schuldregeling, tegen finale kwijting. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor een dwangakkoord in het kader van de Faillissementswet en de rechtskracht van Nederlandse uitspraken binnen het Koninkrijk der Nederlanden, ook ten aanzien van buitenlandse schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Locatie Maastricht
Team toezicht / insolventies

toewijzing dwangakkoord

rekestnummers: C/03/336872 FT RK 24/560 en C/03/336873 / FT RK 24/561
uitspraakdatum: 4 februari 2025
in de zaak van
[schuldenaar] ,
wonende aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
hierna: [schuldenaar]
tegen
de Ambtenaren Credit Union,
gevestigd te Curaçao,
vertegenwoordigd door:
deurwaarder Heijkoop & Partnerste Groningen,
hierna: de ACU.

1.De procedure en het verzoek

1.1.
[schuldenaar] heeft een schuldenlast van € 37.540,55 verdeeld over elf concurrente schuldeisers, waaronder de ACU met een uit 2014 daterende vordering van € 2.623,79. [schuldenaar] heeft aan de schuldeisers in het minnelijk traject een aanbod gedaan van 11,96 % van het aangemelde bedrag. Zij stelt in dat verband dat zij voor 32-34 uur per week betaald werk heeft en daarnaast voor twee bedrijven als flexwerker werkt en daarmee alles eraan doet een zo ruim mogelijk inkomen te verwerven. Het aangeboden akkoord is een prognose akkoord. Dit houdt in dat de uitdeling lager of hoger kan uitvallen. De verwachting is echter, gezien de inzet van [schuldenaar] , dat zij minimaal het aangeboden percentage aan haar schuldeiser zal kunnen aanbieden.
1.2
De ACU is, uiteindelijk en na herhaalde verzoeken om alsnog in te stemmen, de enige schuldeiser die heeft geweigerd in te stemmen met het akkoord
1.3
[schuldenaar] heeft op 18 november 2024 een verzoekschrift ingediend primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) en subsidiair tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsanering.
1.4
Het verzoek is behandeld ter zitting op 22 januari 2025. Verschenen zijn de [schuldenaar] en mw. [naam] namens de Kredietbank Limburg. De ACU is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.
Nu de ACU gevestigd is in het buitenland, namelijk Curaçao, moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Op grond van art. 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) heeft de Nederlandse rechter in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid (zoals het onderhavige verzoek) rechtsmacht als de verzoeker zijn woonplaats in Nederland heeft. Nu [schuldenaar] in Nederland woont en de in art. 3 Rv. genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn, is de Nederlandse rechter bevoegd.
2.2.
Ingevolge artikel 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel.
Bij die belangenafweging zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol spelen [1] :
- of het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij is getoetst;
- of het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd;
- of voldoende duidelijk is gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- in hoeverre het alternatief van faillissement of schuldsanering uitzicht voor de schuldenaar dan wel de schuldeisers biedt;
- hoe groot de kans is dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
- of aannemelijk is dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
- of er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen bestaat;
- de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
- het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- of de weigerende schuldeiser alleen staat naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
- of er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
2.3.
Nu de aangeboden regeling niet voorziet in de volledige betaling van de vordering aan de ACU, staat het belang van de ACU bij zijn weigering vast.
2.4.
De vordering van de ACU bedraagt 6,94 % van het totaal. Bij dit verzoek zijn niet echter niet alleen de belangen van de ACU (en [schuldenaar] ) aan de orde, maar ook die van de andere schuldeisers. Die zijn akkoord gegaan met het geboden percentage, vermeld onder 1.1. De rechtbank overweegt dat weigering tot medewerking aan de minnelijke schuldregeling alle crediteuren zou kunnen schaden, nu aannemelijk is dat het voorgestelde percentage het hoogst haalbare is voor alle schuldeisers. Het percentage zal bovendien niet haalbaar zijn in een wettelijk (schuldsanerings)traject vanwege de hogere kosten daarvan.
2.5.
De ACU is niet ter zitting verschenen, maar heeft haar weigering in een brief van 3 juli 2024 - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht:
De vordering vloeit voort uit een overeenkomst tussen ACU gevestigd te Curaçao en [schuldenaar] , destijds woonachtig te Curaçao. Dit brengt met zich mee dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van Curaçao. Curaçao is niet gebonden aan de bepalingen van de “Gedragscode schuldregelingen/WSNP c.q. de Insolventieverordening (Verordening 1346/2000/EG). Immers, buitenlandse schuldeisers zijn niet gebonden aan de Nederlandse Faillissementswet, Nederland en Curaçao behoren allebei tot het Koninkrijk der Nederlanden, maar zijn staatkundig verschillende landen.
Curacao is niet gebonden aan de EU-Verordening 2015/848 betreffende Insolventieprocedures. Dit brengt mee dat indien [schuldenaar] in Nederland succesvol het minnelijk traject doorloopt en schone lei verkrijgt dit niet tot gevolg heeft dat de vordering van de ACU niet langer afdwingbaar is aangezien dit een buitenlandse schuld is.
2.8
Dit verweer wordt verworpen. Art. 40 Statuut bepaalt dat door de rechter in een land in het Koninkrijk gewezen vonnissen en door hem uitgevaardigde bevelen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dit artikel berust op de gedachte dat het Koninkrijk wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk gegeven rechterlijke uitspraken, als één rechtsgebied moet worden beschouwd, en brengt naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van deze uitspraken in alle delen van het Koninkrijk gelijk is, niet alleen wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging, maar ook wat betreft de bindende kracht en de bewijskracht [2] . Dat brengt mee dat de ACU als schuldeiser met een vordering op [schuldenaar] een dwangakkoord, toegewezen door een Nederlandse rechtbank, en de gevolgen daarvan tegen zich moet laten gelden. [3] Dat geldt ook als de vordering oorspronkelijk werd beheerst door het recht van Curaçao. [4]
2.9
Andere verweren heeft de ACU niet gevoerd. Nu [schuldenaar] aan alle overige verplichtingen in het minnelijk traject heeft voldaan, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de ACU niet in redelijkheid tot de weigering van het aanbod heeft kunnen komen. De rechtbank zal haar dan ook bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, tegen finale kwijting. Door de toewijzing van het primaire verzoek behoeft het subsidiaire verzoek geen beoordeling meer.

3.De beslissing

De rechtbank:
beveelt de ACU in te stemmen met de door [schuldenaar] aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2025 in tegenwoordigheid van M.P.J. Huijs, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. ook de conclusie van A-G Timmerman vóór HR 14 december 2012, NJ 2013/43.
2.HR 14 januari 1994 ECLI:NL:HR:1994:ZC1233 en HR 8 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3104.
3.Zo ook Rechtbank Den Haag 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2022:10377.
4.Hof Den Haag 12 september 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2098.