ECLI:NL:RBDHA:2022:10377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
FT RK 22/543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een faillissementszaak met een Curaçaose schuldeiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] om een dwangakkoord op te leggen aan haar schuldeisers, waaronder MoRe Financieel Advies en Stichting Studiefinanciering Curaçao. [verzoekster] verkeert in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 44.975,70 aan 25 schuldeisers. Ondanks dat niet alle schuldeisers instemden met haar voorstel, heeft de rechtbank het verzoek toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de schuldbemiddeling correct was uitgevoerd door de gemeente Krimpenerwaard en dat het voorstel van [verzoekster] het maximaal haalbare was, gezien haar omstandigheden als alleenstaande moeder met een uitkering. De rechtbank heeft de belangen van alle betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van MoRe en SSC om in te stemmen met het akkoord onredelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de rechtskracht van het dwangakkoord ook geldt voor de Curaçaose schuldeiser SSC, ondanks de verschillen in rechtssystemen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) is afgewezen, omdat het dwangakkoord werd toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/633136 / FT RK 22/543 en FT RK 22/544
vonnis van 4 oktober 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoekster] ,
tegen
1. MoRe Financieel Advies,gevestigd te Dordrecht, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit,
2. Stichting Studiefinanciering Curaçaogevestigd te Rotterdam, vertegenwoordigd door Heikoop en Partners,
hierna: MoRe en SSC.
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Zij heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoekster] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van
€ 44.975,70 aan 25 schuldeisers. Het is [verzoekster] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Krimpenerwaard heeft zij voor het laatst op 28 februari 2022 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 13,82% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 6,91%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
MoRe is niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoekster] heeft een schuld aan MoRe van € 762,49, dat is 1,70% van de totale schuldenlast.
1.3.
[verzoekster] heeft een schuld aan SSC van € 10.424,67, dat is 23,18% van de totale schuldenlast. SSC stemt in met het voorstel, maar niet tegen finale kwijting.
1.4.
De overige 23 schuldeisers hebben het aanbod zuiver aanvaard.
1.5.
Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft [verzoekster] op 29 juli 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil zij dat de rechtbank MoRe een SSC dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoekster] zijn behandeld op de zitting van 20 september 2022. Op deze zitting verschenen [verzoekster] en haar beschermingsbewindvoerder de heer M. El Joghravi (J.M. Bewind & Mediation).
Namens de gemeente Krimpenerwaard is geen schuldhulpverlener verschenen.
2.2.
MoRe en SSC zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. SSC heeft wel schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 9 september 2022.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoekster] stelt dat het onredelijk is dat MoRe het aanbod niet aanvaardt en SSC niet tegen finale kwijting instemt. Volgens haar heeft zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden en kan zij niet meer aanbieden dan zij heeft gedaan.
3.2.
MoRe heeft zijn standpunt niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank.
3.3.
SSC voert verweer en verzoekt het dwangakkoord af te wijzen dan wel niet op haar vordering op [verzoekster] van toepassing te laten zijn. SSC heeft als volgt toegelicht waarom zij niet tegen finale kwijting instemt met de aangeboden schuldregeling. De vordering betreft volgens SSC een studieschuld die wordt beheerst door Antilliaans recht en inmiddels door het recht van Curaçao. Instrumenten als het dwangakkoord, de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) onder de Nederlandse Faillissementswet en de Verordening (EU) nr. 2015/848 betreffende insolventieprocedures ontbreken in het Curaçaos recht. Hierover zijn tussen Nederland en Curaçao geen afspraken gemaakt. In de visie van SSC is het concordantiebeginsel van artikel 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk slechts een instructienorm aan wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden (geen verplichting) om de rechtsgebieden van de verschillende gebiedsdelen zoveel mogelijk op gelijke wijze te regelen. Omdat het hier om een regeling gaat die een politiek karakter heeft en rechtsongelijkheid creëert voor mensen in een vergelijkbare situatie die op Curaçao verblijven, hoeft de rechtstoepassing in Curaçao hier geen rekening mee te houden. Dat brengt mee dat volgens SSC een Curaçaose schuldeiser niet gebonden is aan een in Nederland verkregen dwangakkoord of schone lei, zodat de vordering van SSC afdwingbaar blijft. Ook kan [verzoekster] bij SSC een draagkrachtmeting aanvragen, waarbij door SSC in overeenstemming met haar financiële situatie een aflossingsbedrag of uitstel van betaling kan worden gegeven.

4.De beoordeling van de verzoeken

Over de ontvankelijkheid

4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoekster] ontvankelijk in haar verzoek.
Het antwoord op de vraag door welk recht de rechtsverhouding tussen [verzoekster] en SSC beheerst wordt, staat los van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige verzoeken van [verzoekster] .
Die vraag moet – nu de Brussel I bis-verordening [1] niet van toepassing is omdat Curaçao geen EU-lidstaat is – worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat [verzoekster] woonplaats heeft in Nederland.
Het verzoek een dwangakkoord op te leggen wordt toegewezen
4.2.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekster] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.3.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat naam verweerster weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Krimpenerwaard. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.5.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat personen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij personen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.6.
De rechtbank kan een dwangakkoord opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekster zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
[verzoekster] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.7.
Het voorstel dat [verzoekster] aan haar schuldeisers heeft gedaan is in de gegeven omstandigheden het maximaal haalbare. Een beter voorstel is op dit moment niet realistisch. [verzoekster] is een alleenstaande moeder van drie uithuisgeplaatste jonge kinderen. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Zij wil wel werken, krijgt begeleiding van een jobcoach en is bezig met solliciteren. Vanwege haar huidige afstand tot de arbeidsmarkt - zij heeft onder meer nu nog geen startkwalificatie - is het niet aannemelijk dat haar inkomsten in de nabije toekomst aanzienlijk zullen stijgen.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.8.
De meerderheid van de schuldeisers – 23 van de 25 – , die samen ruim 75% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heeft zuiver ingestemd met de aangeboden schuldregeling. De belangen van deze schuldeisers wegen, vanwege de gezamenlijke omvang, zwaarder dan die van MoRe en SSC. Daar komt bij dat MoRe zijn weigering niet vóór of tijdens de zitting kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank is dus niet bekend met verweren van de zijde van deze schuldeiser waarmee zij bij de belangenafweging rekening moet houden.
4.9.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over.
Het aangeboden akkoord wordt op korte termijn aan de schuldeisers overgemaakt, zodat zij het dossier kunnen sluiten.
Argumenten van SSC gaan niet op
4.10.
De rechtbank volgt SSC niet in het door haar gevoerde verweer dat zij, kort gezegd, als Curaçaose schuldeiser niet gebonden is aan een dwangakkoord als hier aan de orde dat door een rechter in Nederland wordt uitgesproken.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat een dwangakkoord en de ‘schone lei’ die volgt na het succesvol doorlopen van de schuldsanering ook tegenover een Curaçaose schuldeiser geldt. Dat de Curaçaose en Nederlandse rechtsinstrumenten binnen het schuldenrecht verschillen is daarvoor niet doorslaggevend. Curaçao en Nederland zijn landen van het Koninkrijk der Nederlanden.
Binnen het Koninkrijk worden het burgerlijk recht en handelsrecht en de burgerlijke rechtsvordering zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld (art. 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden). De koninkrijksband brengt mee dat de landen de rechtskracht en rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken binnen hun eigen rechtsorde moeten aanvaarden. Ook in het geval wanneer die niet aansluiten bij lokale opvattingen. Een vonnis van de rechter in Nederland kan in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd. In zoverre moet het Koninkrijk als één rechtsgebied worden beschouwd. De rechtskracht – bindende kracht en bewijskracht – van een rechterlijke uitspraak is in alle landen van het Koninkrijk gelijk (art. 40 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden; vgl. HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3104, punt 3.4.2). Dat brengt mee dat SSC als schuldeiser met een vordering op [verzoekster] , waarop Curaçaos recht van toepassing is, een dwangakkoord, toegewezen door een Nederlandse rechter, en de gevolgen daarvan tegen zich moet laten gelden.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.12.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft de [verzoekster] geen belang meer bij haar verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt MoRe en SSC in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. H.J. van Harten, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1. Curaçao heeft in het recht van de Europese Unie de status van ‘landen en gebieden overzee’ (LGO’s) en behoort dus niet tot het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Dit volgt uit de in het tweede lid van artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), genoemde bijlage II, waarin een lijst van LGO’s is opgenomen (PbEU 2010, C 83/47). De Brussel I bis-Verordening is gebaseerd op artikel 81 VWEU, dat onderdeel uitmaakt van het derde deel van het VWEU, inzake ‘Het beleid en intern optreden van de Unie’. Op LGO’s is dit derde deel van de VWEU niet van toepassing.