ECLI:NL:GHDHA:2023:2098

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.329.815/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Curaçaos recht op schuldregeling in interregionaal privaatrecht

In deze zaak heeft Island Finance (Curaçao) N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek van een schuldenaar, aangeduid als [geïntimeerde], om een schuldregeling te bewerkstelligen, werd toegewezen. Het hof heeft op 12 september 2023 geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek te beslissen en dat het verzoek moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Island Finance betwistte de toepasselijkheid van de Nederlandse Faillissementswet en stelde dat de rechtsverhouding tussen haar en [geïntimeerde] wordt beheerst door het recht van Curaçao. Het hof oordeelde echter dat de vordering van Island Finance op [geïntimeerde] voortvloeit uit een overeenkomst die onderhevig is aan Curaçaos recht, maar dat dit niet betekent dat het verzoek van [geïntimeerde] niet onder Nederlands recht valt. Het hof concludeerde dat de belangenafweging tussen Island Finance en de andere schuldeisers, waaronder Eneco, die wel instemde met de schuldregeling, leidde tot de conclusie dat Island Finance in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de aangeboden regeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de aangeboden schuldregeling een beter resultaat oplevert voor de schuldeisers dan een wettelijke schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.329.815/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/655230 / FT EA 23/315 en

arrest van 12 september 2023

inzake

Island Finance (Curaçao) N.V.,

statutair gevestigd en kantoorhoudend te Curaçao,
appellante,
hierna te noemen: Island Finance,
advocaat: mr. R. van der Jagt te Breda.
tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde].

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 12 juli 2023, heeft Island Finance hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2023, waarbij het verzoek van [geïntimeerde] om Island Finance te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling is toegewezen.
Island Finance verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en [geïntimeerde] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het af te wijzen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023. Verschenen zijn:
Mr. Van der Jagt namens Island Finance en [geïntimeerde], vergezeld van zijn familielid mevrouw […].

Beoordeling van het hoger beroep

1. [geïntimeerde] heeft de rechtbank verzocht om Island Finance te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. [geïntimeerde] heeft bij brief van 10 februari 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,59% tegen finale kwijting. Island Finance heeft hiermee niet ingestemd. De vordering van Island Finance op [geïntimeerde] bedraagt € 8.039,79, zijnde 93,5% van de totale schuldenlast. Er is één andere schuldeiser, Eneco, die wel heeft ingestemd.
2. Island Finance heeft bij de rechtbank verweer gevoerd, inhoudende – kort samengevat – dat haar vordering op [geïntimeerde] en hun onderlinge rechtsverhouding worden beheerst door het recht van Curaçao, en Island Finance geen vordering op [geïntimeerde] heeft ten opzichte waarvan (de schuldsaneringsregeling en/of een dwangakkoord uit) de Nederlandse Faillissementswet werkt.
3. De rechtbank heeft het verzoek van [geïntimeerde] toegewezen.
4. Gelet op het beroepschrift, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde op de zitting oordeelt het hof als volgt. De Nederlandse rechter is interregionaal bevoegd om over het verzoek van [geïntimeerde] te beslissen. Het verzoek dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht. Daarnaar beoordeeld, heeft de rechtbank het verzoek terecht toegewezen. Het hof licht dit als volgt toe.
Aspecten van interregionaal privaatrecht van de gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden
5. De vordering van Island Finance op [geïntimeerde] vloeit voort uit een overeenkomst die wordt beheerst door het recht van Curaçao. Dit volgt uit het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2021, dat het hof hierna voor zover van belang nog verder zal bespreken. Op dit punt heeft Island Finance zich met recht op het gezag van gewijsde van dit vonnis beroepen. Deze omstandigheid roept (vervolg)vragen op van interregionaal privaatrecht.
6. Island Finance heeft geen grieven gericht tegen de door de rechtbank aangenomen interregionale bevoegdheid om op het verzoek te beslissen, zodat deze vaststaat. In eerste aanleg heeft Island Finance die bevoegdheid overigens ook niet betwist.
7. Ten aanzien van het toepasselijk recht op het door [geïntimeerde] ingestelde verzoek, overweegt het hof als volgt.
8. Island Finance bepleit dat het verzoek van [geïntimeerde] wordt beheerst door het recht van Curaçao. Zij beroept zich hiervoor in de eerste plaats op het hiervoor al genoemde vonnis van 5 februari 2021, dat volgens haar op dit punt gezag van gewijsde toekomt. In die procedure vorderde [geïntimeerde], voor zover hier van belang, dat Island Finance werd veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die zij bij [geïntimeerde] had geïncasseerd ter executie van het tussen partijen gewezen vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg, Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 7 april 1997. Dat betreft hetzelfde vonnis dat ten grondslag ligt aan de nu voorliggende vordering van Island Finance en ten aanzien waarvan [geïntimeerde] vraagt om deze vordering mee te laten nemen in de door hem aangeboden schuldregeling. Volgens de kantonrechter was de vordering van [geïntimeerde] gebaseerd op onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelde vervolgens, onder verwijzing naar artikel 4 lid 3 van de Verordening (EG) 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), dat de vordering een kennelijk nauwere band heeft met Curaçao – naar het hof begrijpt bedoelde de kantonrechter hier: dan met Nederland –, vanwege het op de onderliggende overeenkomst toepasselijke recht, zodat Curaçao’s recht de vordering van [geïntimeerde] beheerste.
9. Het hof volgt Island Finance niet in haar stellingname. Aan de destijds voorliggende vordering had [geïntimeerde] de stelling ten grondslag gelegd dat de bij hem geëxecuteerde bedragen onverschuldigd waren betaald omdat sprake was van verjaring, rechtsverwerking, niet-opeisbaarheid in verband met een door hem in het kader van een eerdere wettelijke schuldsanering verkregen schone lei en/of schending beslagvrije voet (3.2 van het vonnis). Het in de onderhavige procedure voorliggende verzoek strekt ertoe dat Island Finance in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldenregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [geïntimeerde] en/of de overige schuldeisers – te weten de enige andere overgebleven schuldeiser Eneco, die wel heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling – die door de weigering worden geschaad. Dit is een geheel andere feitelijke grondslag dan die welke voorlag in de eerdere procedure. Ook de vordering en het verzoek zelf verschillen: destijds ging het om een vordering tot terugbetaling van geëxecuteerde bedragen, nu om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Het oordeel van de kantonrechter in de eerdere procedure dat in dat geval de vordering van [geïntimeerde] werd beheerst door Curaçao’s recht, heeft dan ook geen gezag van gewijsde ten aanzien van het toepasselijk recht op het verzoek in het onderhavige geval.
10. Island Finance bepleit in de tweede plaats dat evengoed Curaçao’s recht van toepassing is op het verzoek van [geïntimeerde]. Ook hierin volgt het hof Island Finance niet. Het gaat in dit geval om een verzocht bevel aan Island Finance om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Er zijn argumenten om dit verzoek aan te merken als te zijn gedaan in het kader van een insolventieprocedure en dat daarom ten aanzien van dit verzoek naar Nederlands interregionaal privaatrecht de
lex concursus, in dit geval het recht van het land van de rechter bij wie het verzoek is gedaan, dat wil zeggen Nederlands recht, van toepassing is. Of hiervan sprake is, kan hier in het midden blijven, omdat ook wanneer niet van deze verwijzingscategorie wordt uitgegaan, in dit geval wordt uitgekomen bij Nederlands recht. Daarvoor is het volgende redengevend.
11. Als insolventie als verwijzingscategorie buiten beschouwing wordt gelaten, moet de rechtsverhouding die aan het verzoek ten grondslag ligt worden gerekend tot de verwijzingscategorie niet-contractuele verbintenissen, in dit geval onrechtmatige daad. Naar Nederlands interregionaal privaatrecht dient voor het bepalen van de verwijzingsregel binnen deze categorie aansluiting te worden gezocht bij de bepalingen van Rome II (al dan niet via artikel 10:159 BW, dat voor niet door Rome II bestreken gevallen de bepalingen van Rome II van overeenkomstige toepassing verklaart). Artikel 4 Rome II bepaalt, voor zover van belang, dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land is waar de schade zich voordoet (lid 1), tenzij uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, in welk geval het recht van dat land van toepassing is. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst (lid 4).
12. Island Finance stelt dat de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II niet voor toepassing in aanmerking komt omdat [geïntimeerde] geen schade lijdt, om reden dat Island Finance niet is gehouden om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Deze redenering loopt met een inhoudelijk standpunt ten aanzien van de toewijsbaarheid van het verzoek vooruit op de bepaling van het op het verzoek toepasselijk recht. Als wordt uitgegaan van de grondslag van het verzoek dat de weigering van Island Finance om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling onrechtmatig is, dan lijdt [geïntimeerde] zijn schade in Nederland. Dat is niet in geschil. Die omstandigheid, dat wil zeggen die aanknopingsfactor, moet vervolgens worden betrokken bij het bepalen van het op het verzoek toepasselijk recht. Naar dat recht zal vervolgens moeten worden beoordeeld óf de weigering van Island Finance inderdaad, zoals [geïntimeerde] stelt, onrechtmatig is.
13. De hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II wijst naar Nederlands recht. Naar het oordeel van het hof heeft de omstandigheid dat de onderliggende vordering van Island Finance wordt beheerst door Curaçao’s recht in dit geval onvoldoende aanknopingswaarde om op de voet van artikel 4 lid 3 Rome II te komen tot toepassing van het recht van Curaçao. Daarbij neemt het hof in het bijzonder de omstandigheid in aanmerking dat bij het voorliggende verzoek niet slechts de belangen van [geïntimeerde] en Island Finance aan de orde zijn, maar ook die van de (overige) gezamenlijke schuldeisers van [geïntimeerde], inmiddels de enige andere schuldeiser van [geïntimeerde], Eneco, die met de schuldregeling heeft ingestemd. In het licht van die belangen(afweging) is het recht dat van toepassing is op de onderliggende vordering van Island Finance zonder of althans slechts van ondergeschikte betekenis. Dat beide partijen in Curaçao gevestigd/woonachtig waren toen de lening werd aangegaan, en dat Island Finance daar nog steeds is gevestigd, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat [geïntimeerde] – reeds lang – zijn woonplaats in Nederland heeft, weegt hier juist tegenop.
14. Volledigheidshalve tekent het hof hierbij aan dat voor Island Finance niet in algemene zin onvoorzienbaar mag heten, toen zij haar lening aan [geïntimeerde] verschafte, dat zij op enig moment zou kunnen worden geconfronteerd met een (buitenlandse) rechterlijke beslissing, met toepassing van buitenlands recht, dat zij haar vordering niet volledig (meer) zou mogen incasseren.In het bijzonder valt daarbij te denken aan buitenlandse insolventieprocedures, die met name in aanmerking komen indien de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen verplaatst naar een ander land, die kunnen leiden tot een schone lei of een afgedwongen akkoord, die op die onderdelen doorgaans plegen te worden beheerst – volgens het toepasselijk conflictenrecht van het forum – door de
lex concursus, het recht van het land waar de insolventieprocedure is geopend. In dit geval gaat het om een gedwongen schuldregeling in het kader van een subsidiair verzochte toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling – een insolventieprocedure –, bij de beoordeling waarvan de (alternatieve) perspectieven van die wettelijke schuldsaneringsregeling uitdrukkelijk ook worden betrokken (zie hierna). Het verzoek raakt daarom aan die wettelijke schuldsaneringsregeling, waarvan de gevolgen – waaronder de schone lei, indien die wordt verkregen – naar Nederlands interregionaal insolventierecht worden beheerst door de
lex concursuste weten Nederlands recht (vergelijk artikel 7 lid 2 aanhef en onder j en k van de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures). Dit vormt reden te meer om het voorliggende verzoek te beoordelen niet naar Curaçao’s, maar naar Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
15. Island Finance bepleit dat het verzoek van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. Ook hierin volgt het hof Island Finance niet. Het verzoek is terecht toegewezen omdat Island Finance in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [geïntimeerde] en Eneco, de andere schuldeiser van [geïntimeerde], die door de weigering worden geschaad (artikel 287a lid 5 Faillissementswet). De omstandigheid dat het aandeel van de schuld van [geïntimeerde] aan Island Finance in de totale schuld aanzienlijk is, en dat er slechts één andere schuldeiser is (Eneco, die met de schuldregeling heeft ingestemd), doet hieraan niet af.
16. De aangeboden schuldregeling houdt in dat aan de schuldeisers 16,59% van de vordering wordt uitgekeerd.
17. Het subsidiair ingediende verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voldeed aan alle wettelijke vereisten voor toewijzing en zou, indien opnieuw aldus ingediend, daaraan ook wederom voldoen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een schuldsaneringsregeling voor [geïntimeerde] niet zou eindigen in een schone lei. De vtlb-berekening die bij het verzoekschrift is gevoegd, komt uit op een negatief bedrag. Dit betekent dat indien ten aanzien van [geïntimeerde] de schuldsaneringsregeling van toepassing zou worden verklaard en deze bij een goed verloop zou eindigen in een schone lei, de schuldeisers geen enkele uitkering zouden ontvangen op hun vorderingen: niet als uitkomst van de schuldsanering en ook niet daarna. Een schone lei voor [geïntimeerde] zou immers in de weg staan aan (verdere) incasso door zijn schuldeisers van hun vorderingen na beëindiging van de schuldsanering. Dat geldt ook voor Island Finance. De Nederlandse schuldsaneringsregeling geldt, behoudens wettelijke uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn, voor alle schuldeisers, ook buitenlandse. In hoeverre een in Nederland uitgesproken schuldsaneringsregeling en de gevolgen daarvan ook in het buitenland worden erkend staat hier los van (daargelaten dat op de voet van artikel 40 Statuut een Nederlands vonnis waarin een schone lei wordt gegeven, wel degelijk in Curaçao moet worden erkend).
18. Het oordeel van de kantonrechter in het hiervoor reeds besproken vonnis van 5 februari 2021 dat de eerder door [geïntimeerde] verkregen schone lei niet aan Island Finance kon worden tegengeworpen, staat aan het voorgaande niet in de weg. Dat oordeel heeft ten gunste van Island Finance gezag van gewijsde ten aanzien van die eerdere schone lei, allicht, maar niet in het (hypothetische) geval van een nieuw te verkrijgen schone lei. De kantonrechter ging er in het vonnis (5.7) van uit dat een Nederlandse schone lei überhaupt nooit aan een in Curaçao gevestigde schuldeiser zou kunnen worden tegengeworpen, bij gebreke van een verdrag dat of een verordening die daarin voorziet. Aan de formulering van een (zuivere) rechtsregel als zodanig komt echter geen gezag van gewijsde toe.Op de door hem aangenomen regel baseerde de kantonrechter zijn oordeel in het aan hem voorgelegde geval. Dat oordeel, ten aanzien van die schone lei, heeft tussen partijen gezag van gewijsde, niet de door de kantonrechter – ten onrechte– aangenomen (zuivere) rechtsregel die hij hieraan ten grondslag legde.
19. Het voorgaande betekent dat de aangeboden schuldregeling voor de schuldeisers – onder wie Eneco, die de aangeboden schuldregeling heeft aanvaard, en wier belangen het hof mede in zijn beoordeling dient te betrekken – een (verhoudingsgewijs) beduidend beter resultaat oplevert dan het resultaat dat een wettelijke schuldsanering ten aanzien van [geïntimeerde] zou opleveren. Ook het belang van [geïntimeerde] is met de schuldregeling gediend, omdat hem hiermee het wettelijk traject wordt bespaard.
20. De stelling van Island Finance dat bij [geïntimeerde] geen sprake is van een problematische schuldensituatie waarvoor de wettelijke schuldsaneringsregeling is bedoeld [1] , is met het voorgaande verworpen. Dat [geïntimeerde] – gedurende de periode waarin een op korte termijn aangevraagde wettelijke schuldsaneringsregeling zou duren – meer inkomsten zou kunnen verwerven dan thans, of anderszins een grotere of überhaupt afloscapaciteit zou hebben of kunnen verkrijgen, heeft Island Finance gelet op het verzoekschrift en de daarbij behorende bijlagen niet aannemelijk gemaakt. Island Finance stelt dat de ontheffing van de sollicitatieplicht van [geïntimeerde] niet is onderbouwd, maar dat standpunt is niet te begrijpen in het licht van de door [geïntimeerde] bij het verzoekschrift overgelegde ontheffing van de gemeente Rotterdam van 8 november 2022 van de arbeidsverplichting voor [geïntimeerde] (tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd), wegens niet in staat zijn om aan deze verplichting te voldoen. De (extra) waarborgen van een wettelijke schuldsaneringsregeling – waaraan Island Finance stelt de voorkeur te geven (beroepschrift, 3.2) –, leggen in dit verband, mede gelet op de bij het verzoekschrift overgelegde stukken, onvoldoende gewicht in de schaal om tot afwijzing van het verzoek te kunnen komen.
21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, H.J. van Harten en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Beroepschrift, 3.3.