ECLI:NL:RBLIM:2025:1417

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
03.241322.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaarongeval tussen twee motorboten met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel

Op 5 september 2021 vond op de Maas nabij Herten, gemeente Roermond, een tragisch vaarongeval plaats tussen twee snelle motorboten, de Bernico en de Phantom. De verdachte, als schipper van de Bernico, werd beschuldigd van grovelijke onvoorzichtigheid, wat leidde tot de dood van [slachtoffer 1] en zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid van meer dan 30 km/u voer en onvoldoende maatregelen nam om een aanvaring te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat resulteerde in de fatale aanvaring. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor één jaar. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de psychische impact op de verdachte. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van de slachtoffers, waarbij de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeelde en gedeeltelijk toekende. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de gevolgen voor de betrokkenen in overweging namen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.241322.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [adres] ,
De verdachte wordt bijgestaan door raadsman mr. F.A. Dronkers en raadsvrouw mr. M.J.P. Waegemans, beiden advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2025. De verdachte en zijn raadslieden zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens is op 31 januari 2025 het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De volgende personen hebben zich gevoegd als benadeelde partijen:
- De nabestaanden van [slachtoffer 1] : [naam 1] , [naam 2] en [medeverdachte 1]
(tevens medeverdachte), bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers;
- [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , bijgestaan door
mr. E. van Dort;
- [medeverdachte 2] (tevens medeverdachte), eveneens bijgestaan door mr. L.P.H.
Hameleers.
De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] met het parketnummer 03.241320.22 en [medeverdachte 1] met het parketnummer 03.241321.22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 5 september 2021:
feit 1:als schipper van een snelle motorboot (Bernico) grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, heeft gevaren ten gevolge waarvan die snelle motorboot in aanvaring is gekomen met een tegemoetkomende snelle motorboot waarbij [slachtoffer 1] [1] is komen te overlijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd dat hij als schipper van een snelle motorboot niet alle geboden voorzorgsmaatregelen heeft genomen teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar kwam en/of andere schade werd veroorzaakt aan andere schepen;
feit 2:als schipper van een snelle motorboot (Bernico) grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, heeft gevaren ten gevolge waarvan die snelle motorboot in aanvaring is gekomen met een tegemoetkomende snelle motorboot
waarbij [slachtoffer 2] [2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair is dit tenlastegelegd dat hij als schipper van een snelle motorboot niet alle geboden voorzorgsmaatregelen heeft genomen teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar kwam en/of andere schade werd veroorzaakt aan andere schepen.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Op 5 september 2021 heeft op de rivier de Maas in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, een noodlottige aanvaring plaatsgevonden tussen twee snelle motorboten, te weten een Phantom en een Bernico. De verdachte was de bestuurder van de Bernico. De medeverdachte [medeverdachte 2] was de schipper van de Phantom en de medeverdachte [medeverdachte 1] was de feitelijk bestuurder van de Phantom. Op de Phantom zaten ook [slachtoffer 1] (de zoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] ) en diens vriendin [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] is die avond in het ziekenhuis overleden aan het door de aanvaring opgelopen letsel. [slachtoffer 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De standpunten van de verdediging zullen hierna, voor zover van belang, nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [3]
Bewijsmiddelen
Bevindingen ter plekke en medische informatie
Verbalisant [naam 7]relateerde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [4]
Op 5 september 2021 omstreeks 15:45 uur kwam ik aan op de Broekstraat te Herten, binnen de gemeente Roermond, naar aanleiding van een aanvaring tussen twee speedboten op het water. Omstreeks 15:50 uur zag ik dat bij een steiger, aan de oever van de Oolderplas, een boot van de reddingbrigade Roermond aanmeerde. Ik zag dat op deze boot een zwaar gewonde vrouw lag. Ik hoorde dat een medewerker van de reddingbrigade zei dat de locatie van het ongeval op het water de monding Maas-Oolderplas betrof. Verder hoorde ik dat een medewerker van de reddingsbrigade zei dat op een eiland, nabij de plaats van het ongeval, een mannelijk slachtoffer van de aanvaring met de trauma helikopter naar het MUMC+ te Maastricht was overgebracht.
Slachtoffer: [slachtoffer 2]
Slachtoffer: [slachtoffer 1]
Na de aanvaring op 5 september 2021 is [slachtoffer 1] naar het MUMC+ ziekenhuis te Maastricht overgebracht waar de medische behandeling werd gestart. Om 23.04 uur constateerde de arts dat hij is overleden. Uit het
schouwverslagblijkt dat hij op niet natuurlijke wijze is overleden aan de gevolgen van een hoog energetisch trauma (ongeluk bij varen) met uitgebreide letsels, waaronder fataal hersenletsel en multipele fracturen. [5]
Uit de
medische informatieover [slachtoffer 2] blijkt dat er naar aanleiding van het ongeval op 5 september 2021 bij haar is geconstateerd dat er sprake is van een persisterend verlaagd bewustzijn bij ernstig traumatisch hersenletsel en dat zij volledig zorgafhankelijk is. [6]
Onderzoek scheepsvaartincident en bevindingen politie
Verbalisanten [naam 8] en [naam 9]relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [7]
Op 5 september 2021 heeft er een aanvaring plaatsgevonden tussen twee speedboten op de Maas ter hoogte van kilometerraai (hierna: kmr.) 73.900 te Herten, gemeente Roermond. Op de Maas tussen de kmr. 71.700 en 73.900 mag volgens de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995 door een klein motorschip sneller worden gevaren dan 20 km/u. Er wordt verder niet beschreven wat de maximum snelheid mag zijn. Stroomafwaarts van kmr. 73.900 geldt de basisregel dat niet sneller dan 20 km/u mag worden gevaren. Tussen kmr. 73.900 en 74.000 is aan de rechteroever de in/uitvaart van de plas Isabellegriend met daarachter gelegen de Oolderplas. Op de plas geldt een maximale snelheid van 9 km/u.
Uit het
proces-verbaal van bevindingen Scheepsvaartincident aanvaring Bernico vs Phantom, van de Landelijke Eenheid volgt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [8]
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar een scheepvaartincident dat had plaatsgevonden op zondag 5 september 2021 op de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0 in de gemeente Roermond. Er vond die dag veel recreatievaart plaats op de Maas en op de Oolderplas.
Bij dit incident waren de volgende vaartuigen betrokken:
- snelle motorboot, merk Bernico voorzien van registratienummer [registratienummer 1] ;
- snelle motorboot, merk Phantom, voorzien van registratienummer [registratienummer 2] .
De snelle motorboot Phantom was afvarend op de Maas ter hoogte van Herten. Het vaartuig bevond zich in de afvaart in het snelvaargedeelte van de Maas net boven de monding van de Oolderplas. De snelle motorboot Bernico was varend vanuit de Oolderplas te Herten de Maas op om vervolgens in de opvaart te gaan. Het vaartuig ging richting het snelvaargedeelte van de Maas. Net boven de monding van de Oolderplas zijn beide vaartuigen met elkaar in aanvaring gekomen.
Ter plaatse stroomt de Maas van ongeveer Zuid naar ongeveer Noord. Het betreft een stuk vaarwater welk meandert. Oostelijk van de Maas ligt de Oolderplas, welke in de Maas uitmondt ter hoogte van sluizencomplex Linne. Het meanderende gedeelte van de Maas, zuidelijk van Sluis Linne en de monding van de Oolderplas, betreft een afgedamd gedeelte. Dit gedeelte is gedeeltelijk bestemd als snelvaargedeelte. Ter hoogte van de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden, bedraagt de breedte van het vaarwater ongeveer 100 meter. De breedte van de vaarweg bedraagt ter plaatse, gemeten tussen de Westelijke linkeroever en de aan de Oostelijke zijde van het vaarwater liggende betonning ML 48,0, ongeveer 70 meter.
Beschouwend kan het niet anders dan dat de Phantom en de Bernico elkaar met hoge snelheid hebben geraakt.
Gezien de plaats van de schade van impact aangetroffen bij de vloerplaat van de Phantom kan het niet anders dan dat de bakboordzijde van de Phantom “hoog” boven het water was tijdens de aanvaring. De enige manier waarop dit mogelijk is, is als met de Phantom met hoge snelheid fors wordt ingestuurd naar stuurboord. Op lage snelheid komt de zijkant immers niet erg ver omhoog uit het water. Met grote waarschijnlijkheid wijst dit op een uitwijkmanoeuvre naar stuurboord terwijl het schip snel voer.
De Bernico moet hierna met hoge snelheid door de bakboord zijkant van de Phantom heen zijn gevaren. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek dat als de Bernico afstopt de boeg significant omhoog komt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat met de Bernico niet is afgestopt op het moment vlak voor de aanvaring. Als dit wel was gebeurd, dan was de Bernico over de Phantom heen gegaan en had de Bernico nooit de schade van impact op de Phantom kunnen aanbrengen. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek ons dat als met de Bernico op hoge snelheid werd uitgeweken, naar stuur- of bakboord, dat de boeg omhoog komt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat met de Bernico niet is uitgeweken. Dan was de Bernico immers schuin tegen de Phantom aan gekomen of er overheen gevlogen. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek ons dat als met de Bernico snelheid opgevoerd wordt om in plané te geraken, de boeg significant omhoog komt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat met de Bernico niet vanuit stilliggend of langzaam varen net snelheid werd opgevoerd. Dan was de Bernico immers over de Phantom heen gegleden en niet er doorheen gebroken. Uit het vaargedrag van de Bernico bleek ons dat de boeg op twee momenten het laagst boven het water hing, te weten stilliggend of in plané. Er bleek ons dat de Bernico vanaf ongeveer 30-35 km/u in plané lag. Gezien de schade van impact aangetroffen op de Phantom, kan het niet anders dan dat met de Bernico in plané gevaren werd. De exacte snelheid is niet technisch te reproduceren, maar er kan met zekerheid gesteld worden dat de snelheid boven de 30-35 km/u was. Als de Bernico stil zou hebben gelegen in het water, zou het schadebeeld niet vergelijkbaar zijn met het aangetroffen schadebeeld. Gezien het aangetroffen schadebeeld, is zeer waarschijnlijk door de krachten, gerelateerd aan de snelheden van de vaartuigen, de Bernico door romp van de Phantom heen gebroken om vervolgens met de achterzijde naar stuurboord te slingeren. Hierbij is de Bernico over de Phantom heen gewreven en tegelijkertijd de Phantom met de achterzijde naar bakboord onder de Bernico door gewreven. Hierbij is de achterste twee meter van de Bernico niet in aanraking geweest met de Phantom.
Aan de hand van aangetroffen brokstukken in het water en de locatie waar de Phantom was gezonken kan met zekerheid worden gesteld dat de aanvaring nabij het einde van het snelvaargebied op de Maas, nabij de monding van de Oolderplas, heeft plaatsgevonden. Gezien de locatie waar de gezonken Phantom is aangetroffen en het feit dat de snelle motorboot Bernico, de snelle motorboot Phantom in de bakboord flank raakte, is het waarschijnlijk dat de Phantom niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgde. Als dit het geval was, was er immers geen ruimte meer om naar stuurboord uit te wijken, of was de snelle motorboot Phantom de oever/het ondiepe water in gevaren als hij dat wel had gedaan.
Gezien de manier waarop de snelle motorboot Phantom is geraakt en de locatie waar de gezonken Phantom is aangetroffen, heeft de bestuurder van de Phantom kennelijk niet de stuurboordzijde van het water gevolgd.
Aanvullend bij
de rechter-commissarisverklaarde verbalisant [naam 10] over de aanvaring op 5 september 2021 te Roermond – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [9]
De Bernico is niet stuurboord uitgedraaid. Of hij is rechtdoor gevaren of hij is bakboord uitgevaren.
De verklaring van de verdachte
De verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [10]
Ik was op 5 september 2021 de schipper van de Bernico. Het was die dag heel erg druk. Ik kwam vanuit de Oolderplas in de gemeente Roermond. Ik ben halverwege richting de Maas gevaren en heb in de bocht naar links gas gegeven zodat mijn boot in plané kwam. Ik ging in een vrij ruime bocht naar links vanuit de Oolderplas de Maas op. Rechts van mij voer een gele boot. Ik voer tussen de 30 á 40 km/u. Ik heb voordat het snelvaargedeelte begon gas gegeven. Ik zag in de verte [medeverdachte 1] op de motorboot aankomen en de motorboot kwam op mij af. [medeverdachte 1] voer hard en in het midden van de Maas. Ik heb een kleine uitwijkmanoeuvre gemaakt naar links.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 5 september 2021 op de Maas in de gemeente Roermond als bestuurder van een snelle motorboot betrokken is geweest bij een vaarongeval, waarbij [slachtoffer 1] is overleden en diens vriendin [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het in strafrechtelijke zin aan de schuld van de verdachte te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden en dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt dat schuld in de zin van de artikelen 307 en 308 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een andere betekenis heeft dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld in strafrechtelijke zin is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals de ten laste gelegde dood en zwaar lichamelijk letsel) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout voldoende om te kunnen spreken van schuld. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld. [11]
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van ‘grovelijke, althans aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid’.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte voorafgaand aan het vaarongeval met zijn motorboot Bernico voer vanuit de Oolderplas in de richting van de Maas en ongeveer op het midden van de Maas terecht kwam. [medeverdachte 1] kwam vanuit tegengestelde richting, te weten vanuit het snelvaargedeelte in de richting van de Oolderplas. [medeverdachte 1] voer eveneens rondom het midden van de Maas. De rechtbank kan op basis van het dossier de exacte locatie van de plaats van de aanvaring die daarop volgde niet vaststellen. Wel kan worden vastgesteld dat de aanvaring net aan het eind/begin van het snelvaargedeelte nabij de monding van de Oolderplas heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat de aanvaring dicht tegen de linkeroever- dan wel rechteroever van de Maas heeft plaatsgevonden.
De verdachte voer bij het verlaten van de Oolderplas in de richting van de Maas eerst rustig. De verdachte maakte een ruime bocht en heeft op dat moment al geaccelereerd naar een snelheid van ongeveer 30 tot 40 km/u en een gele boot die rechts naast hem voer gepasseerd. Op dat moment bevond de verdachte zich nog met zijn motorboot vóór het snelvaargedeelte. Vastgesteld kan worden dat deze snelheid aanzienlijk hoger was dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van eerst 9 km/u en bij het uitvaren van de Oolderplas 20 km/u.
Kort voor de aanvaring, toen de verdachte de andere boot zag aankomen, heeft hij naar eigen zeggen lichtelijk uitgeweken naar bakboordzijde. Uit het onderzoek naar het vaarincident is gebleken dat de verdachte in elk geval niet naar stuurboord heeft uitgeweken. Uit artikel 6.04, zevende lid, van het BPR volgt dat indien twee kleine motorboten elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen dat gevaar voor aanvaring bestaat beide naar stuurboord moeten uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren. De verdachte heeft niet conform deze instructie gehandeld. Hij is niet naar stuurboord uitgeweken, maar heeft juist, naar eigen zeggen, lichtelijk naar bakboordzijde uitgeweken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hierdoor onvoldoende zijn koers heeft aangepast om de aanvaring te voorkomen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte komende vanuit de Oolderplas te snel zijn snelheid heeft verhoogd en een uitwijkfout heeft gemaakt. Hij heeft de ter plaatse geldende regels hierdoor overtreden en zijn vaargedrag onvoldoende aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en het vaargedrag van anderen. Temeer nu het die dag druk was had de verdachte hier op moeten anticiperen. De rechtbank acht bewezen dat (mede) door voornoemd handelen van de verdachte een aanvaring heeft plaatsgevonden tussen de door hem bestuurde motorboot en de motorboot van [medeverdachte 1] . Deze aanvaring had naar het oordeel van de rechtbank voorkomen kunnen worden als de verdachte zijn vaargedrag had aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, minder snel had gevaren en de uitwijkregels in acht had genomen.
Medeschuld?
De verdediging heeft nog gesteld dat het juist [medeverdachte 1] , de bestuurder van de Phantom, was die fouten zou hebben gemaakt. Zo zou hij te hard hebben gevaren en uit de normale vaarkoers zijn gevaren waardoor het ongeval aan zijn schuld te wijten zou zijn en niet aan verdachte.
De vraag die in deze strafzaak beantwoord moet worden is of het ongeval is toe te rekenen aan de verdachte. Daarmee is de medeschuld van anderen voor de vaststelling van de strafrechtelijke culpa weliswaar niet direct relevant (de eigen schuld van de verdachte staat immers centraal), maar het kan wel zo zijn dat fouten van anderen de mate van schuld bij de verdachte kunnen doen afnemen, eventueel zelfs in die mate dat van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid niet meer kan worden gesproken. Van dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De gedragingen van de verdachte zelf zijn een noodzakelijke factor geweest voor de aanvaring en de daarna ingetreden gevolgen, zodat een eventuele (mede)schuld van de medeverdachten niet leidt tot disculpatie van de verdachte.
Psychische overmacht?
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair een beroep gedaan op psychische overmacht. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] met zijn motorboot met hoge snelheid op de verdachte afkwam, terwijl hij (de verdachte) helemaal aan zijn stuurboordkant voer. De verdachte zag zich daarom genoodzaakt om het stuur naar bakboord om te gooien, omdat er aan stuurboordkant geen plaats was.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat sprake was van psychische overmacht, overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 1] zodanig ver naar de stuurboordkant van de verdachte voer, dat de verdachte geen enkele ruimte had naar die kant uit te wijken. Zoals hiervoor reeds is overwogen gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen ervan uit dat zowel de verdachte met de door hem bestuurde Bernico als de Phantom ongeveer op het midden van de Maas voeren. De rechtbank is aldus niet gebleken van enige van buiten komende drang, kracht of dwang waaraan de verdachte geen weerstand kon of redelijkerwijs behoefde te bieden zodat het beroep op psychische overmacht niet slaagt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld dat (mede) daardoor een aanvaring heeft plaatsgevonden met (de motorboot van) [medeverdachte 1] , als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aldus is het (mede) aan zijn schuld te wijten dat het vaarongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde derhalve dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Eendaadse samenloop feiten 1 primair en 2 primair
De onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is er sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair:
op 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, als schipper van een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 1] , aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, op de route komende uit de Oolderplas en gaande in de richting van Linne, met die snelle motorboot heeft gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur en niet de koers en de snelheid van die snelle motorboot heeft aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en snelheid te kunnen voorbijvaren, zodat geen gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, mede waardoor, een aanvaring is ontstaan tussen de snelle motorboot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] , zijnde opvarende op de tegemoetkomende boot, te water is geraakt en zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
feit 2 primair:
op 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, als schipper van een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 1] ), aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, op de route komende uit de Oolderplas en gaande in de richting van Linne, met die snelle motorboot heeft gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur en niet de koers en de snelheid van die snelle motorboot heeft aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en snelheid te kunnen voorbijvaren, zodat geen gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, mede waardoor een aanvaring is ontstaan tussen de snelle motorboot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] , zijnde opvarende van de tegemoetkomende boot, te water is geraakt en zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft bekomen.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd gelezen. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer of overmacht in de zin van noodtoestand?
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en een beroep gedaan op noodweer dan wel overmacht in de zin van noodtoestand. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] met zijn motorboot met hoge snelheid op de verdachte afkwam, terwijl hij (de verdachte) helemaal aan zijn stuurboordkant voer. De verdachte zag zich daarom genoodzaakt om het stuur naar bakboord om te gooien, omdat er aan stuurboordkant geen plaats was en hij heeft daarbij, rekening houdend met de situatie en het vaarverkeer ter plaatse, een afweging gemaakt die hij onder de gegeven omstandigheden mocht maken.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat hij zich verdedigt tegen een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding. Het komen aanvaren van een motorboot is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, noch is het naar bakboord sturen een verdedigingshandeling. De door de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden, noch hetgeen overigens uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, leveren omstandigheden op, op grond waarvan aan de verdachte een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand zou toekomen. De rechtbank gaat bovendien op grond van de bewijsmiddelen uit van de situatie waarin beide boten rond het midden van de Maas voeren, zodat hetgeen feitelijk door de raadsman aan het beroep ten grondslag is gelegd niet de situatie is zoals de rechtbank die beoordeelt. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de verdachte, op het moment dat de motorboot van [medeverdachte 1] op hem afvoer, te maken had met een acuut conflict van plichten, zoals vereist voor een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Het beroep kan derhalve niet slagen.
De kwalificatie
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
en
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging verzocht geen gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen en rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is op 5 september 2021 betrokken geweest bij een aanvaring tussen de door hem bestuurde Bernico en een tegemoetkomende motorboot de Phantom. De verdachte voer met een te hoge snelheid en op het moment dat de tegemoetkomende Phantom op hem afvoer heeft de verdachte minimaal uitgeweken naar links, terwijl de verdachte een uitwijkmanoeuvre naar rechts had moeten maken. Beide boten voeren recht op elkaar af, waardoor een aanvaring is ontstaan.
Als gevolg van de aanvaring is [slachtoffer 1] aan zijn verwondingen overleden. Hiermee is de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht en zullen zij moeten leven met het plotselinge en niet meer terug te draaien verlies van hun zoon en broer. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt hoe haar leven compleet en onherstelbaar is veranderd. Zij heeft na het ongeval maandenlang in het ziekenhuis in coma gelegen. Er is thans sprake van een volledige verlamming van al haar spieren, behalve die spieren die haar verticale oogbewegingen en oogleden beheersen. Zij lijdt dan ook aan het ‘locked-in’ syndroom ten gevolge van het ongeval. De toekomstdromen van [slachtoffer 2] zijn hiermee verwoest en ook de toekomst van haar naasten is compleet en onherstelbaar veranderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 januari 2025. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor vaardigheidstekorten, impulsiviteit of andere factoren die reclasseringsbemoeienis indiceren. De verdachte heeft een betaalde baan, een eigen woonruimte, geen schulden en geen verslavingsproblematiek. Wel is zichtbaar dat de verdachte het psychisch zwaar heeft. In het verleden heeft de verdachte hulp gehad van de praktijkondersteuner van de huisarts wegens het overlijden van zijn dochter door een verkeersongeval. Indien dit wenselijk wordt geacht, wordt de verdachte in staat geacht deze hulp zelfstandig opnieuw op te starten. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat het nooit de bedoeling is geweest om een aanvaring te veroorzaken, laat staan een aanvaring met een dodelijk slachtoffer en een slachtoffer met blijvend zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank ook gezien dat de verdachte zichtbaar is aangedaan door (de gevolgen van) het ongeval. De rechtbank merkt verder op dat geen enkele straf zal recht doen aan het verdriet en de ellende die het ongeval met zich heeft gebracht voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] en voor [slachtoffer 2] en haar familieleden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 180 uren in beginsel passend is.
De rechtbank zal voorts rekening houden met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is niet reeds aangevangen op het moment van het eerste verhoor van verdachte, op 12 oktober 2021. De redelijke termijn is aangevangen met uitbrenging van de dagvaarding op 9 juni 2023, nu dat de eerste daad van vervolging is geweest. Dit betekent dat formeel de redelijke termijn van twee jaren niet is overschreden. De rechtbank weegt echter mee dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop van drie jaar en vier maanden sinds het ongeval en het eerste verhoor van de verdachte hebben plaatsgevonden en het uitspreken van het vonnis. Van bijzondere omstandigheden die deze lange periode van onzekerheid zouden kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd gelet hetgeen hiervoor is overwogen over de verstreken tijd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend is.
Verder past het bij de aard van het bewezenverklaarde dat een ontzegging van de vaarbevoegdheid volgt. De rechtbank acht het noodzakelijk voor de verkeersveiligheid op het water om aan de verdachte een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor 1 jaar op te leggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Inleiding
De vader, moeder en broer van [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vorderen schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van [slachtoffer 1] , te weten affectieschade en schokschade.
De pleegvader, pleegmoeder en tweelingbroer van [slachtoffer 2] hebben zich eveneens als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vorderen schade die zij hebben geleden als gevolg van ernstig en blijvend letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen, te weten affectieschade. Het slachtoffer [slachtoffer 2] vordert zelf naast immateriële schade ook materiële schade.
Daarnaast heeft [medeverdachte 2] zich gevoegd als benadeelde partij en vordert hij een immateriële schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval.
Nu vergoeding van zowel affectieschade als schokschade door enkele nabestaanden en benadeelden is gevorderd en de verdediging een aantal van die vergoedingen gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank eerst de kaders voor de beoordeling van die vorderingen weergeven. Vervolgens zal zij elke vordering afzonderlijk weergeven en beoordelen.
Affectieschade
Affectieschade omvat schade in verband met het verdriet om het overlijden of ernstig en blijvend letsel van een naaste. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat indien iemand overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, de aansprakelijke verplicht is tot vergoeding van schade aan bepaalde naasten voor nadeel dat die naaste als gevolg van het overlijden heeft ondervonden. Het vierde lid van dat artikel vermeldt de zogenoemde kring van gerechtigde naasten, te weten onder meer ouders, partners alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn. Op grond van het derde lid is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij AMvB vastgesteld bedrag. Die AMvB is het Besluit vergoeding affectieschade dat de forfaitaire bedragen weergeeft die als vergoeding van affectieschade verschuldigd zijn.
Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven: broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
In artikel 6:107 BW is een vergelijkbare bepaling opgenomen voor de affectieschade die wordt geleden door de naasten van iemand die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt (het primaire slachtoffer), kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt (het secundaire slachtoffer).
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NR:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad de gezichtspunten geschetst voor de beoordeling daarvan.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechtbank moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding voor dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is hierover steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel zoals hiervoor bedoeld, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van dergelijk geestelijk letsel, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 1]
7.2.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[medeverdachte 1]vordert als nabestaande en secundair slachtoffer een schadevergoeding als gevolg van het overlijden van zijn zoon (feit 1 primair). Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
immateriële schade (schokschade): € 20.000,-
immateriële schade (affectieschade): € 20.000,-
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van de benadeelde partij, omdat de benadeelde eveneens een strafbare rol in deze zaak heeft wat maakt dat de vordering te complex is.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het een te complexe vordering betreft omdat de benadeelde zelf verdachte is in de strafprocedure.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Schokschade (post a.)
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de criteria tot toekenning van schokschade in het geval van de benadeelde partij. De schade is veroorzaakt door het handelen van (onder meer) de verdachte, nu de aanvaring mede aan de schuld van de verdachte te wijten is zoals hiervoor is overwogen. De benadeelde was opvarende van één van de boten waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden en hij is direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Hij heeft immers na de aanvaring zijn zoon uit het water gehaald en zijn zoon is later die dag overleden. Er was onbetwist sprake van een nauwe en hechte relatie tussen de benadeelde en zijn zoon. Nu daarmee naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat sprake is geweest van een directe confrontatie met het feit en de rechtstreekse gevolgen daarvan, is de vervolgvraag of als gevolg van deze confrontatie – welke een schok teweeg heeft gebracht – geestelijk letsel is ontstaan. Uit de brief van PsyQ van 20 oktober 2022 blijkt dat bij de benadeelde een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld, namelijk een posttraumatische stressstoornis. De psychiater en psychologen benoemen dat de klachten zijn ontstaan door het ongeval. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de posttraumatische stressstoornis en de confrontatie op 5 september 2021. Derhalve komt de benadeelde in aanmerking voor de vergoeding van schokschade. De rechtbank merkt daarbij op dat zij zich ervan bewust is dat geen enkel geldbedrag het aan de benadeelde partij toegebrachte leed kan wegnemen.
De rechtbank overweegt voorts dat zij de vordering van de benadeelde partij juridisch dient te beoordelen waarbij dient te worden gekeken naar de rechtsregels uit het civiele recht. In het civiele recht wordt bij het bepalen van de hoogte van de schade onder meer rekening gehouden met de mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. Nu de benadeelde zelf een aandeel heeft gehad in de situatie waarin het tot een aanvaring is gekomen is er juridisch gezien sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. Het percentage aan eigen schuld kan de rechtbank echter niet in voldoende mate vaststellen, maar zij is van oordeel dat tenminste kan worden vastgesteld dat de gevolgen van de aanvaring voor minimaal 50% te wijten zijn aan de verdachte. De rechtbank acht gelet op het voorgaande een bedrag van 10.000,- euro, zijnde de helft van het gevorderde bedrag, toewijsbaar.
Affectieschade (post b.)
De benadeelde partij valt onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW. Op grond hiervan heeft de benadeelde partij in beginsel recht op € 20.000,- zoals door de wetgever vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal zoals bij de post schokschade reeds is overwogen rekening houden met het feit dat de benadeelde deels schuld heeft aan het ongeval en acht een bedrag van € 10.000,- toewijsbaar.
Conclusie
De rechtbank is aldus gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 20.000,- euro.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schok- en affectieschade niet-ontvankelijk verklaren, vanwege de complexiteit en de onevenredige belasting van het strafgeding. Hij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
7.3.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 1]vordert schadevergoeding als nabestaande en als secundair slachtoffer als gevolg van het overlijden van haar zoon (feit 1 primair). Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
immateriële schade (schokschade): € 15.000,-
immateriële schade (affectieschade): € 20.000,-
7.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het een te complexe vordering betreft omdat de vader van het slachtoffer zelf verdachte is in de strafprocedure, enkel in de procedure tegen deze verdachte de vordering is ingediend en de verhoudingen daardoor complex zijn.
7.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Schokschade (post a.)
De rechtbank wil niet afdoen aan de hevige emoties die het verlies van haar zoon voor haar teweeg moet hebben gebracht, maar de rechtbank komt niet tot toekenning van de gevorderde schokschade. Aannemelijk is dat het slachtoffer in een nauwe relatie met de nabestaande stond. Uit hetgeen nu bekend is, blijkt echter onvoldoende dat de benadeelde met het lichaam van het slachtoffer is geconfronteerd op zo een wijze en onder zulke omstandigheden dat deze confrontatie onverhoeds was en dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. Immers, de benadeelde partij was niet fysiek aanwezig bij het dodelijk ongeval, dan wel direct daarna ter plaatse. Zij heeft het strafbare feit zelf dus niet waargenomen. Het slachtoffer is met de trauma helikopter naar het ziekenhuis gebracht en is aldaar enkele uren na aankomst overleden. Op enig moment, zowel voor als na het overlijden, in het ziekenhuis heeft de benadeelde het lichaam van haar overleden zoon (met letsel) gezien. Hetgeen hieromtrent is gesteld is echter onvoldoende om te komen tot een grondslag voor schokschade. Een nadere beoordeling van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de dat deel van de vordering dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Affectieschade (post b.)
De benadeelde partij valt onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW. Op grond hiervan heeft zij recht op € 20.000,-, het door de wetgever vastgestelde bedrag in het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Conclusie
De rechtbank is aldus gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 20.000,- euro.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schokschade niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Dat de vordering enkel in deze procedure is ingediend doet daaraan niet af. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.4
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
7.4.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 2]vordert schadevergoeding als nabestaande en als secundair slachtoffer een schadevergoeding als gevolg van het overlijden van zijn broer (feit 1 primair). Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
immateriële schade (schokschade): € 15.000,-
immateriële schade (affectieschade): € 20.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd.
7.4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het een te complexe vordering betreft omdat de vader van de benadeelde en het slachtoffer eveneens verdachte is in de strafprocedure, enkel in de procedure tegen deze verdachte de vordering is ingediend en de verhoudingen daardoor complex zijn. Daarnaast behoort de broer van het slachtoffer juridisch niet tot beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komt.
7.4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Schokschade (post a.)
Ook de benadeelde partij [naam 2] heeft schokschade gevorderd. Om dezelfde redenen waarom de vordering van benadeelde partij [naam 1] op het punt van de immateriële schokschade niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal ook de vordering tot vergoeding van immateriële schokschade van deze benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard. Hetgeen is gesteld omtrent de confrontatie van de benadeelde met het overlijden van zijn broer is onvoldoende om te komen tot een grondslag voor schokschade. De beantwoording van de vraag of de benadeelde partij door de ernst van het letsel en het overlijden van [slachtoffer 1] schokschade heeft opgelopen vormt in het kader van deze strafzaak een onevenredige belasting van het strafgeding. Reden waarom de rechtbank deze schadepost niet-ontvankelijk verklaart.
Affectieschade (post b.)
[naam 2] is de oudere broer van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Zoals hierboven overwogen heeft de wetgever broers bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier valt, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, [naam 2] niet onder. Zonder af te willen doen aan de waardevolle en hechte band die de benadeelde partij met zijn broer had en dat hij veel pijn en verdriet ondervonden heeft en ook nu nog ondervindt door het verlies van [slachtoffer 1] , is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan de benadeelde partij dan zou verschillen van andere personen die hun broer als gevolg van een misdrijf verliezen, hier onvoldoende gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [naam 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank wijst de vordering niet af, omdat uit de stellingen van de benadeelde partij volgt dat hij een beroep doet op de restcategorie en derhalve een nadere onderbouwing en mogelijk (civielrechtelijk) bewijs zou kunnen leveren. Hem hiertoe in de onderhavige procedure in de gelegenheid stellen levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
7.5.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 3]vordert schadevergoeding tot een bedrag van
€ 2.219.415,20 ter zake van feit 2 primair. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
medische kosten: € 44.492,20
aanschaf rolstoelauto: € 37.950,-
verlies aan verdienvermogen: € 1.676.848,-
ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding: € 10.125,-
immateriële schade: € 450.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten a., b., d. en e. Verder dient post c. niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de posten a., b., d. en e. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering tot vergoeding van het verlies aan verdienvermogen inkomsten (post c.) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de beoordeling van die post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
De medische kosten (post a.), aanschaf rolstoelauto (post b.) en ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding (post d.)
Deze posten zijn niet weersproken. Omdat die posten de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomen en deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit onder 2, acht de rechtbank deze posten toewijsbaar.
Verlies aan verdienvermogen (post c.)
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van verlies aan verdienvermogen (post c.) overweegt de rechtbank als volgt.
De Hoge Raad schrijft voor dat de strafrechter zich ervan moet vergewissen dat beide partijen (de benadeelde partij en de verdachte) in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te kunnen brengen. Partijen hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid, waardoor deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter vraagt. Dit kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen.
In die gevallen kan het gaan om zeer hoge vorderingen waarvan de toewijzing en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor de verdachte kunnen hebben. In die gevallen mag van de strafrechter worden verwacht dat deze laat merken, te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te kunnen brengen, en, als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt. [12]
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Toewijzing hiervan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zullen ingrijpende consequenties voor de verdachte hebben. De rechtbank acht zich in deze zaak onvoldoende verzekerd dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen. De vordering tot schadevergoeding is 8 dagen voor de mondelinge behandeling aan het digitale dossier toegevoegd en als bijlage is onder meer sprake van een deskundigenrapport met een berekening van het verlies aan verdienvermogen die is gebaseerd op uitgangspunten die door de benadeelde zijn aangeleverd. De verdediging heeft onvoldoende gelegenheid gehad hierover zelf een deskundige te raadplegen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering ten aanzien van de post verlies van verdienvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal dat deel van de vordering dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade (post e.)
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde heeft als gevolg van de aanvaring zeer ernstig blijvend letsel opgelopen. De benadeelde is afhankelijk van 24-uurs verpleging en verzorging. De aanvaring heeft dan ook een grote, blijvende impact op het leven van de benadeelde. Bij de vaststelling van de hoogte van de schade heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de derving van levensvreugde die het gevolg is geweest en de schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op
€ 300.000,00.
Conclusie
De rechtbank is aldus gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 392.567,20 bestaande uit € 92.567,20 materiële schade en € 300.000,- immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag zal voor wat betreft de immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat in post (a) rente zit verdisconteerd, zodat over die post - die deels toekomstige schade betreft - geen wettelijke rente zal worden toegewezen. De rolstoelauto is op 26 februari 2024 aangeschaft, zodat die post (b) vanaf die datum met wettelijke rente zal worden vermeerderd. Ten aanzien van post (d) overweegt de rechtbank dat de diverse daggeldvergoedingen in data gelegen zijn tussen 5 september 2021 en 25 maart 2023. Deze post zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022, zijnde een datum gelegen in het midden van de genoemde periode.
De rechtbank zal vordering voor wat betreft de meer gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.6
De vordering van de benadeelde partij [naam 4]
7.6.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 4], de pleegmoeder van [slachtoffer 2] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.6.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als pleegouder recht heeft op compensatie van € 17.500,- zoals zij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.7
De vordering van de benadeelde partij [naam 5]
7.7.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 5], de pleegvader van [slachtoffer 2] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als pleegouder recht heeft op compensatie van € 17.500,- zoals hij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.8
De vordering van de benadeelde partij [naam 6]
7.8.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[naam 6], de tweelingbroer van [slachtoffer 2] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 15.000,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
De benadeelde partij doet een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:107, tweede lid, sub g BW zoals hierboven weergegeven. De benadeelde is samen met zijn tweelingzus [slachtoffer 2] bij hun geboorte afgestaan door hun biologische ouders en zij werden samen in een pleeggezin geplaatst. In hun jeugd hebben zij veel meegemaakt waardoor zij een sterke emotionele band hebben ontwikkeld. Zij zijn op tweejarige leeftijd samen bij hun huidige pleegouders, [naam 4] en [naam 5] , terecht gekomen waar zij tot op heden nog gezamenlijk wonen. Voorts was [slachtoffer 2] , voorafgaande aan het ongeval, de (zorg)coach van de benadeelde en is hij na het ongeval één van haar mentoren geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de benadeelde recht op vergoeding van affectieschade toekomt.
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als ‘overige nauwe persoonlijke relatie’ recht heeft op compensatie van € 15.000,- zoals hij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.9
De vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 2]
7.9.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[medeverdachte 2]vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 7.500,- ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
immateriële schade (schokschade): € 15.000,-
proceskosten: € 678,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partij, omdat de benadeelde eveneens een strafbare rol in het strafproces heeft dat maakt dat de vordering te complex is.
7.9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens de niet-ontvankelijkheid bepleit van de gehele vordering, nu het een te complexe vordering betreft omdat de benadeelde zelf verdachte is in de strafprocedure.
7.9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Immateriële schade (post a.)
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de aanvaring impact heeft gehad op de benadeelde en hij daardoor last heeft van slaapproblemen en herbelevingen, brengt dit op zichzelf nog niet mee dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Hetgeen door de benadeelde partij is aangevoerd is niet onderbouwd met een rapportage van een arts of psycholoog en daardoor is de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd om naar objectieve maatstaven vast te kunnen stellen dat geestelijk letsel is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde immateriële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten (post b.)
De benadeelde partij zal in de proceskosten van de verdachte worden veroordeeld, die door de rechtbank tot op heden worden begroot op nihil, nu de vordering van de benadeelde niet wordt toegewezen en niet is onderbouwd dat de benadeelde partij voor het opstellen en indienen van zijn vordering tot schadevergoeding kosten heeft gemaakt en op grond waarvan die voor vergoeding in aanmerking zouden komen.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder de verdachte in beslag genomen boot nu het strafvorderlijk belang ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zich daartegen niet (meer) verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 307, 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 35b van de Scheepvaartverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen;
Ontzegging van de vaarbevoegdheid
- ontzegt de verdachte, als houder van een vaarbewijs,
de bevoegdheid tot het voeren van schepenvoor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, voor de duur van
1 jaar;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 1] (feit 1 primair)

  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [medeverdachte 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen €
    20.000,- euro(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [medeverdachte 1] van een bedrag van 20.000,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] (feit 1 primair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [naam 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
    € 20.000,-(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 1] van een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 2] (feit 1 primair)

  • bepaaltdat de benadeelde partij
    [naam 2] niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 3] (feit 2 primair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [naam 3] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
    € 392.567,20(bestaande uit € 92.567,20 materiële schade en € 300.000,- immateriële schade), voor wat betreft de materiële schade onder post (a) zonder vermeerdering van wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade onder post (b), zijnde het bedrag van € 37.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, voor wat betreft de materiële schade onder post (d), zijnde een bedrag van € 10.125,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de immateriële schade van € 300.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 3] van een bedrag van € 392.567,20, voor wat betreft de materiële schade onder post (a) zonder vermeerdering van wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade onder post (b), zijnde het bedrag van € 37.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, voor wat betreft de materiële schade onder post (d), zijnde een bedrag van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 4] (feit 2 primair)
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 4] van een bedrag van 17.500,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 5] (feit 2 primair)

  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [naam 5] toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen €
    17.500,-(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 5] van een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 6] (feit 2 primair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [naam 6] toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen €
    15.000,-(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 6] van een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 2] (feit 1 primair, feit 2 primair)
  • bepaaltdat de benadeelde partij
    [medeverdachte 2] niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
-
gelast de teruggavevan het volgende in beslag genomen voorwerp aan de verdachte:
1 STK boot (PL2300-2021139667-V1312).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. L. Bastiaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 1] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, op de route komende uit de Oolderplas en gaande in de richting van Linne, met die snelle motorboot heeft gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur, in elk geval met een (zeer) hoge snelheid en/of niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die snelle motorboot heeft aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en/of snelheid te kunnen voorbijvaren/voorbijlopen, zodat geen gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan,
waardoor, althans mede waardoor een aanvaring is onstaan tussen de snelle
motorboot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] , zijnde
opvarende op de tegemoetkomende boot, te water is geraakt en zodanig letsel heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een motorschip, te weten een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 2] ), met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij, verdachte, (toen en aldaar) met dat schip gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur, in elk geval met een (zeer) hoge
snelheid en/of niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van dat schip aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en/of
snelheid te kunnen voorbijvaren/voorbijlopen, waardoor althans mede waardoor een aanvaring is ontstaan tussen het schip van verdachte en die tegemoetkomende motorboot,
en/of twee opvarenden op die tegemoetkomende boot te water zijn geraakt en/of één opvarende is overleden en/of schade is toegebracht aan die tegemoetkomende boot;

2.

hij op of omstreeks 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 1] ), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, op de route komende uit de Oolderplas en gaande in de richting van Linne, met die snelle motorboot heeft gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur, in elk geval met een (zeer) hoge snelheid en/of niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die snelle motorboot heeft aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en/of snelheid te kunnen voorbijvaren/voorbijlopen, zodat geen gevaar voor aanvaring zou zijn ontstaan, waardoor, althans mede waardoor een aanvaring is ontstaan tussen de snelle motorboot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] , zijnde opvarende van de tegemoetkomende boot, te water is geraakt en zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een motorschip, te weten een snelle motorboot (merk Bernico, voorzien van registratienummer [registratienummer 2] ), met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij, verdachte, (toen en aldaar) met dat schip gevaren met een snelheid van meer dan 30 kilometer per uur, in elk geval met een (zeer) hoge snelheid en/of niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van dat schip aangepast teneinde een tegemoetkomende snelle motorboot met gepaste afstand en/of
snelheid te kunnen voorbijvaren/voorbijlopen, waardoor, althans mede waardoor, het schip van verdachte tegen die tegemoetkomende boot is gebotst/aangevaren en/of twee opvarenden van die tegemoetkomende boot te water zijn geraakt en/of één opvarende zwaar lichamelijk
letsel heeft bekomen en/of schade is toegebracht aan die tegemoetkomende boot.

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 1] .
2.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 2] .
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur Zuid Oost, proces-verbaalnummer PL2300-2021139667, gesloten d.d. 30 januari 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 334.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2021, pg. 5-6.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2021, pg. 87 en een geschrift, te weten het Schouwverslag van [slachtoffer 1] d.d. 5 september 2021, pg. 85-86.
6.Een geschrift, te weten medische informatie van Libra Revalidatie Audiologie betreffende [slachtoffer 2] d.d. 11 januari 2022, pg. 124-125.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2021, pg. 126.
8.Proces-verbaal van bevindingen Scheepsvaartincident d.d. 9 oktober 2021. pg. 134, 136, 137, 147, 148 en 149.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 10] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2024.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 oktober 2021, pg. 253 en 254, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 december 2021, pg. 261 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 17 januari 2025.
11.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398.
12.Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646.