ECLI:NL:RBLIM:2025:1412

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
03.241320.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaarongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door schuld

Op 5 september 2021 vond op de Maas in Roermond een tragisch vaarongeval plaats tussen twee snelle motorboten, de Phantom en de Bernico. De verdachte, die als schipper op de Phantom aanwezig was, had een vaarbewijs maar was niet de feitelijke bestuurder. De bestuurder, [naam 1], voer met hoge snelheid en zonder geldig vaarbewijs. Tijdens het varen kwam de Phantom in aanvaring met de Bernico, wat resulteerde in de dood van [slachtoffer 5] en zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als schipper, mede verantwoordelijk was voor het vaargedrag en de snelheid van de boot. De rechtbank vond dat de verdachte had moeten ingrijpen en instructies had moeten geven aan de bestuurder. De verdachte werd schuldig bevonden aan dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op en een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor één jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en zijn familie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.241320.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. T.J.N. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens is op 31 januari 2025 het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De volgende personen hebben zich gevoegd als benadeelde partijen: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , bijgestaan door mr. E. van Dort. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachten [naam 1] met het parketnummer 03.241321.22. en [naam 2] met het parketnummer 03.241322.22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 5 september 2021:
feit 1:als schipper van een snelle motorboot (Phantom) grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, heeft gevaren ten gevolge waarvan die snelle motorboot in aanvaring is gekomen met een tegemoetkomende snelle motorboot waarbij [slachtoffer 5] [1] is komen te overlijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd dat hij als schipper van een snelle motorboot niet alle geboden voorzorgsmaatregelen heeft genomen teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar kwam en/of andere schade werd veroorzaakt aan andere schepen;
feit 2:als schipper van een snelle motorboot (Phantom) grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, heeft gevaren ten gevolge waarvan die snelle motorboot in aanvaring is gekomen met een tegemoetkomende snelle motorboot
waarbij [slachtoffer 1] [2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair is dit tenlastegelegd dat hij als schipper van een snelle motorboot niet alle geboden voorzorgsmaatregelen heeft genomen teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar kwam en/of andere schade werd veroorzaakt aan andere schepen.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
Op 5 september 2021 heeft op de rivier de Maas in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, een noodlottige aanvaring plaatsgevonden tussen twee snelle motorboten, te weten een Phantom en een Bernico. De verdachte was als schipper aanwezig op de Phantom en medeverdachte [naam 1] was de feitelijk bestuurder van de Phantom. Op die boot zaten ook [slachtoffer 5] (de zoon van medeverdachte [naam 1] ) en diens vriendin [slachtoffer 1] . Medeverdachte [naam 2] was de schipper van de Bernico. [slachtoffer 5] is die avond in het ziekenhuis overleden aan het door de aanvaring opgelopen letsel. [slachtoffer 1] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De standpunten van de verdediging zullen hierna, voor zover van belang, nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [3]
Ten onrechte niet aangemerkt als verdachte?
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verdachte onterecht niet reeds is aangemerkt als verdachte op het moment dat verbalisant [naam 3] direct na het incident met hem in gesprek ging. Verbalisant [naam 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd wat hij toen heeft verteld, zonder hem eerst “de cautie” te geven. Volgens de raadsman is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient het betreffende proces-verbaal van bevindingen uitgesloten te worden van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt als volgt. Op grond van artikel 29, lid 2, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is een verdachte niet tot antwoorden verplicht en wordt dat hem voor aanvang van het verhoor medegedeeld (de cautie). Het begrip verhoor heeft betrekking op alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon aangaande de verdenking. Als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit (artikel 27 lid 1 Sv).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 3] volgt dat hij kort nadat het vaarongeval had plaatsgevonden met de verdachte heeft gesproken om de toedracht van het ongeval vast te stellen. Op dat moment was er echter nog geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv. Immers was het nog onduidelijk wat er was gebeurd en wat ieders rol daarbij was geweest. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat bewijsuitsluiting niet aan de orde is. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [naam 3] kan dienen als bewijs in de strafzaak tegen de verdachte.
Kwetsbare verdachte?
De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte ten onrechte niet is aangemerkt als kwetsbare verdachte en hem daarom ten onrechte niet (meteen) een advocaat is toegewezen. Dit had wel gemoeten op grond van artikel 28b lid 1 Sv.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Hoewel de rechtbank zonder meer aanneemt dat het ongeval voor de verdachte traumatisch is geweest, betekent dit nog niet dat hij als ‘kwetsbare verdachte’ in de zin van artikel 28b Sv diende te worden aangemerkt, dan wel dat de verhorende verbalisanten dit hadden moeten vermoeden. Dat de verdachte slaapmedicatie slikt maakt dat niet anders. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de toestand waarin hij verkeerde niet in staat was de strafprocedure te begrijpen en daar effectief aan deel te nemen, noch waren daar destijds aanwijzingen voor. Nu de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een kwetsbare verdachte was, is van enige vormverzuim ook in dat opzicht geen sprake.
3.3.1
Bewijsmiddelen
Bevindingen ter plekke en medische informatie
Verbalisant [naam 4]relateerde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [4]
Op 5 september 2021 omstreeks 15:45 uur kwam ik aan op de Broekstraat te Herten, binnen de gemeente Roermond, naar aanleiding van een aanvaring tussen twee speedboten op het water. Omstreeks 15:50 uur zag ik dat bij een steiger, aan de oever van de Oolderplas, een boot van de reddingbrigade Roermond aanmeerde. Ik zag dat op deze boot een zwaar gewonde vrouw lag. Ik hoorde dat een medewerker van de reddingbrigade zei dat de locatie van het ongeval op het water de monding Maas-Oolderplas betrof. Verder hoorde ik dat een medewerker van de reddingsbrigade zei dat op een eiland, nabij de plaats van het ongeval, een mannelijk slachtoffer van de aanvaring met de trauma helikopter naar het MUMC+ te Maastricht was overgebracht.
Slachtoffer: [slachtoffer 1]
Slachtoffer: [slachtoffer 5]
Na de aanvaring op 5 september 2021 is [slachtoffer 5] naar het MUMC+ ziekenhuis te Maastricht overgebracht waar de medische behandeling werd gestart. Om 23.04 uur constateerde de arts dat hij is overleden. Uit het
schouwverslagblijkt dat hij op niet natuurlijke wijze is overleden aan de gevolgen van een hoog energetisch trauma (ongeluk bij varen) met uitgebreide letsels, waaronder fataal hersenletsel en multipele fracturen. [5]
Uit de
medische informatieover [slachtoffer 1] blijkt dat er naar aanleiding van het ongeval op 5 september 2021 bij haar is geconstateerd dat er sprake is van een persisterend verlaagd bewustzijn bij ernstig traumatisch hersenletsel en dat zij volledig zorgafhankelijk is. [6]
Verbalisant [naam 3]relateerde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [7]
Op 5 september 2021 was ik doende met een onderzoek naar een ongeval op het water
(de rechtbank begrijpt: op de Maas in Roermond).Om de toedracht vast te stellen sprak ik met één van de betrokkene: [verdachte] . [verdachte] verklaarde dat hij onder meer met [naam 1] in de boot zat. [verdachte] verklaarde dat [naam 1] de eigenaar van de boot was en dat [naam 1] ook de bestuurder was. [verdachte] toonde mij vervolgens een op zijn naam staand Nederlands klein vaarbewijs II voorzien van het nummer [nummer 1] . Het vaarbewijs werd afgegeven op 21-02-2008 en was geldig tot 15-07-2030. [verdachte] verklaarde vervolgens dat [naam 1] hard voer. Op het snelle stuk voer [naam 1] zo hard dat [verdachte] het gevoel kreeg dat het fout kon gaan. Op enig moment kwam er een boot frontaal op hen af gevaren. [verdachte] herkende deze boot als de boot van [naam 2] . [verdachte] zag dat [naam 2] de bestuurder van de andere boot was. De boten moesten voor elkaar uitwijken echter weken beide boten naar dezelfde richting uit waardoor zij elkaar met de flanken raakte.
Onderzoek scheepsvaartincident en bevindingen politie
Verbalisanten [naam 5] en [naam 6]relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [8]
Op 5 september 2021 heeft er een aanvaring plaatsgevonden tussen twee speedboten op de Maas ter hoogte van kilometerraai (hierna: kmr.) 73.900 te Herten, gemeente Roermond. Op de Maas tussen de kmr. 71.700 en 73.900 mag volgens de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995 door een klein motorschip sneller worden gevaren dan 20 km/u. Er wordt verder niet beschreven wat de maximum snelheid mag zijn. Stroomafwaarts van kmr. 73.900 geldt de basisregel dat niet sneller dan 20 km/u mag worden gevaren. Tussen kmr. 73.900 en 74.000 is aan de rechteroever de in/uitvaart van de plas Isabellegriend met daarachter gelegen de Oolderplas. Op de plas geldt een maximale snelheid van 9 km/u.
Uit het
proces-verbaal van bevindingen Scheepsvaartincident aanvaring Bernico vs Phantom, van de Landelijke Eenheid volgt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [9]
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar een scheepvaartincident dat had plaatsgevonden op zondag 5 september 2021 op de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0 in de gemeente Roermond. Er vond die dag veel recreatievaart plaats op de Maas en op de Oolderplas.
Bij dit incident waren de volgende vaartuigen betrokken:
- snelle motorboot, merk Bernico voorzien van registratienummer [nummer 2] ;
- snelle motorboot, merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] .
De snelle motorboot Phantom was afvarend op de Maas ter hoogte van Herten. Het vaartuig bevond zich in de afvaart in het snelvaargedeelte van de Maas net boven de monding van de Oolderplas. De snelle motorboot Bernico was varend vanuit de Oolderplas te Herten de Maas op om vervolgens in de opvaart te gaan. Het vaartuig ging richting het snelvaargedeelte van de Maas. Net boven de monding van de Oolderplas zijn beide vaartuigen met elkaar in aanvaring gekomen.
Ter plaatse stroomt de Maas van ongeveer Zuid naar ongeveer Noord. Het betreft een stuk vaarwater welk meandert. Oostelijk van de Maas ligt de Oolderplas, welke in de Maas uitmondt ter hoogte van sluizencomplex Linne. Het meanderende gedeelte van de Maas, zuidelijk van Sluis Linne en de monding van de Oolderplas, betreft een afgedamd gedeelte. Dit gedeelte is gedeeltelijk bestemd als snelvaargedeelte. Ter hoogte van de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden, bedraagt de breedte van het vaarwater ongeveer 100 meter. De breedte van de vaarweg bedraagt ter plaatse, gemeten tussen de Westelijke linkeroever en de aan de Oostelijke zijde van het vaarwater liggende betonning ML 48,0, ongeveer 70 meter.
Beschouwend kan het niet anders dan dat de Phantom en de Bernico elkaar met hoge snelheid hebben geraakt.
Gezien de plaats van de schade van impact aangetroffen bij de vloerplaat van de Phantom kan het niet anders dan dat de bakboordzijde van de Phantom “hoog” boven het water was tijdens de aanvaring. De enige manier waarop dit mogelijk is, is als met de Phantom met hoge snelheid fors wordt ingestuurd naar stuurboord. Op lage snelheid komt de zijkant immers niet erg ver omhoog uit het water. Met grote waarschijnlijkheid wijst dit op een uitwijkmanoeuvre naar stuurboord terwijl het schip snel voer.
De Bernico moet hierna met hoge snelheid door de bakboord zijkant van de Phantom heen zijn gevaren. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek dat als de Bernico afstopt de boeg significant omhoog komt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat met de Bernico niet is afgestopt op het moment vlak voor de aanvaring. Als dit wel was gebeurd, dan was de Bernico over de Phantom heen gegaan en had de Bernico nooit de schade van impact op de Phantom kunnen aanbrengen. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek ons dat als met de Bernico op hoge snelheid werd uitgeweken, naar stuur- of bakboord, dat de boeg omhoog komt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat met de Bernico niet is uitgeweken. Dan was de Bernico immers schuin tegen de Phantom aan gekomen of er overheen gevlogen. Uit het vaargedrag van de Bernico tijdens de proefvaart bleek ons dat als met de Bernico snelheid opgevoerd wordt om in plané te geraken, de boeg significant omhoog komt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat met de Bernico niet vanuit stilliggend of langzaam varen net snelheid werd opgevoerd. Dan was de Bernico immers over de Phantom heen gegleden en niet er doorheen gebroken. Uit het vaargedrag van de Bernico bleek ons dat de boeg op twee momenten het laagst boven het water hing, te weten stilliggend of in plané. Er bleek ons dat de Bernico vanaf ongeveer 30-35 km/u in plané lag. Gezien de schade van impact aangetroffen op de Phantom, kan het niet anders dan dat met de Bernico in plané gevaren werd. De exacte snelheid is niet technisch te reproduceren, maar er kan met zekerheid gesteld worden dat de snelheid boven de 30-35 km/u was. Als de Bernico stil zou hebben gelegen in het water, zou het schadebeeld niet vergelijkbaar zijn met het aangetroffen schadebeeld. Gezien het aangetroffen schadebeeld, is zeer waarschijnlijk door de krachten, gerelateerd aan de snelheden van de vaartuigen, de Bernico door romp van de Phantom heen gebroken om vervolgens met de achterzijde naar stuurboord te slingeren. Hierbij is de Bernico over de Phantom heen gewreven en tegelijkertijd de Phantom met de achterzijde naar bakboord onder de Bernico door gewreven. Hierbij is de achterste twee meter van de Bernico niet in aanraking geweest met de Phantom.
Aan de hand van aangetroffen brokstukken in het water en de locatie waar de Phantom was gezonken kan met zekerheid worden gesteld dat de aanvaring nabij het einde van het snelvaargebied op de Maas, nabij de monding van de Oolderplas, heeft plaatsgevonden. Gezien de locatie waar de gezonken Phantom is aangetroffen en het feit dat de snelle motorboot Bernico, de snelle motorboot Phantom in de bakboord flank raakte, is het waarschijnlijk dat de Phantom niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgde. Als dit het geval was, was er immers geen ruimte meer om naar stuurboord uit te wijken, of was de snelle motorboot Phantom de oever/het ondiepe water in gevaren als hij dat wel had gedaan.
Gezien de manier waarop de snelle motorboot Phantom is geraakt en de locatie waar de gezonken Phantom is aangetroffen, heeft de bestuurder van de Phantom kennelijk niet de stuurboordzijde van het water gevolgd.
Ter terechtzitting van 17 januari 2025 is verbalisant [naam 7] gehoord als
deskundige. Hij verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het is mogelijk dat de verdachte op 5 september 2021 in Roermond toen hij de Phantom bestuurde van een hele hoge snelheid naar een minder hoge snelheid is gevaren. De boot voer echter nog in plané op het water, gelet op het aangetroffen schadebeeld van beide boten. Dat de snelheid van de Phantom was geminderd tot 9 km/u lijkt niet waarschijnlijk.
Getuigen
De getuigen verklaarden allen over het vaarongeval dat op 5 september 2021 op de Maas in de gemeente Roermond heeft plaatsgevonden.
Getuige [naam 8]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer dat: [10]
- Hij en zijn vriendin [naam 9] voeren in een sportboot over de Maas waar snelvaren is toegestaan;
- zij voeren over de Maas komende uit de richting van Linne in de richting van Beegden;
- zij ongeveer 30 meter van de, voor hen rechts gelegen, invaart naar de Oolderplas waren;
- zij snelheid minderden om de Oolderplas op te varen;
- zij toen een wit/groene snelle motorboot met hoge snelheid van de Oolderplas zagen komen en dat deze boot de Maas opvoer in de richting waar zij vandaan kwamen;
- links van hen, op een afstand van circa 6 meter, op dat moment met hoge snelheid een boot voer in de richting van Beegden;
- de wit/groene boot frontaal tegen de zijkant van die boot voer.
Getuige [naam 9]verklaarde bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [11]
Ik zat op de boot met onder andere mijn partner [naam 8] . Wij waren nog op het snelvaargedeelte. We wilden naar rechts, daar is een naaktstrand. Daar wilden we afbuigen. We voeren langzamer zodat we rechts konden afslaan. Achter ons voer
[naam 1] met zijn boot en die haalde ons links in. Van rechts kwam een snelle wit/groene boot en die boot wilde ook op het snelvaargedeelte gaan varen. Wij wilden naar rechts invaren, daar kwam de wit/groene boot uit. De plaats waar het ongeval ongeveer heeft plaatsgevonden is waar de punt van de boot omhoog stak.
Getuige [naam 10]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [12]
Ten tijde van het ongeval bevond ik mij met vier volwassenen en met kinderen op een boot op het water. Ik zag een zwart met rode boot met daarin vier personen met hoge snelheid varen. Het ging hard, 50 á 60 km/u ging het zeker. Ik zag dat de bestuurder van de zwart rode boot probeerde uit te wijken door naar rechts te sturen. Ik zag een wit groene boot in de richting van de zwart rode boot varen. Ik zag dat beide boten elkaar vol raakten. Ik zag dat de wit groene boot op de punt werd geraakt. Ik zag dat de zwart rode boot links in het midden werd geraakt. Ik zag de brokstukken door de lucht vliegen. Door de aanvaring brak de zwart rode boot doormidden en ik zag dat het achterste stuk van de zwart rode boot direct zonk. Ik zag dat het voorste stuk met de punt omhoog bleef drijven.
Bij de rechter-commissaris verklaarde
getuige [naam 10]– zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [13]
Wij voeren op het snelvaargedeelte met de punt van ons bootje richting het grindgat
(de rechtbank begrijpt: de Oolderplas). Wij voeren net achter de bocht waar staat aangegeven dat je snel mag varen. Achter ons hing een plezierband waar de kinderen in kunnen zitten. Op dat moment haalden we de band naar binnen en legden die achter op ons bootje neer. We zagen dat de zwart/rode boot met hoge snelheid aan de linkerkant van het water probeerde een draai naar het grindgat te maken. Op dat moment kwam er een boot van de andere kant. De rood/zwarte boot heeft ons ingehaald. Wij zaten op de boot van [naam 11] .
Getuige [naam 11]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [14]
Wij zijn via de sluis van Linne in de richting van Roermond gevaren. Ik zag dat de zwart/rode boot voor de Oolderplas nog een aantal bootjes inhaalde. Ik zag dat de zwart/rode boot meer op de linkerhelft van het water kwam. De zwart/rode boot wilde tussendoor steken om nog op de rechterkant van het water te komen maar dit lukte niet. Ik zag en hoorde een flinke klap. Ik zag dat de zwart/rode boot in tweeën brak.
Bij de rechter-commissaris verklaarde
getuige [naam 11]– zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [15]
Ik was die dag op de Maas met [naam 10] , zijn vriendin, mijn vrouw en onze kinderen. We lagen stil op dat moment. De kinderen waren achter in de band. We lagen net stil om de kinderen en de band binnen te halen. Op dat moment kwam de rood/zwarte boot voorbij. Recht voor ons, bij de neus van de boot in onze zichtlijn, vond het ongeval plaats. Op het moment dat de zwart/rode boot naar de kruising voer dacht ik wel: het is daar druk.
Getuige [naam 12]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [16]
Ik voer met mijn speedboot op de Maas vanuit Roermond en we wilden naar het snelle stuk op de Maas waar snel gevaren mag worden. Toen we ter hoogte van de Oolderplas voeren, zagen wij dat er een speedboot uit de Oolderplas kwam. Wij zagen dat deze speedboot snelheid verhoogde. Wij zagen dat van de speedboot de neus omhoog ging en dat hij glijdend de Maas opvoer naar het snelle gedeelte van de Maas. Deze speedboot was wit van kleur met groene strepen op de zijkant en met de naam Bernico. Op dat moment kwam ook een speedboot de Maas afgevaren, die voer dus van het snelle gedeelte naar Roermond. Dit was een zwarte speedboot met daarop vier personen. Deze zwarte speedboot voer ook snel omdat de romp van de boot boven het water was. Ik zag dat de wit/groene boot de Maas opvoer richting de zwarte speedboot. De zwarte speedboot probeerde nog naar rechts uit te wijken maar een aanvaring was niet te voorkomen. De wit/groene boot voer met de voorkant tegen de linker zijkant van de zwarte speedboot. Op het moment van de aanvaring voeren beiden boten nog steeds snel.
Aanvullend verklaarde
getuige [naam 12]– zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [17]
Ik voer die dag met onder meer [naam 13] . Toen het ongeval gebeurde was ik ter hoogte van de sluis. We zagen dat de boten secondenlang naar elkaar toevoeren. Ik zag dat de zwarte boot uitweek naar rechts. Ik kan moeilijk de snelheid inschatten van beide speedboten, maar beide boten waren alleen met de motor in het water dus ik schat dat beide boten wel 60 km/u moeten hebben gevaren.
Getuige [naam 13]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [18]
Ik was samen met onder andere [naam 12] op zijn (gele) boot. Op het moment van de aanvaring waren wij op een afstand van ongeveer 200 meter van de plaats van het ongeval. Ik zag het ongeval gebeuren. Boot 1 betreft de groene boot. Boot 2 betreft de gezonken boot. Ik zag boot 1 komen uit de richting van de Oolderplas. De Maas opvaren in de richting van Linne. Ik zag boot 2 varen over de Maas komende uit de richting van Linne en in de richting van Roermond. Ik zag boot 1 met zeer hoge snelheid varen. Ik zag dat de boeg (punt) er omhoog was. Boot 2 kwam ook met hoge snelheid aanvaren. Deze kwam vanaf het snelle gedeelte. Toen boot 1 de bocht om kwam zag ik dat beide boten recht op elkaar afgingen. Boot 2 kwam dwars en boot 1 kon een aanvaring met boot niet meer voorkomen en botste met de punt in de zijkant van boot 2.
Getuige [naam 14]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [19]
Ik was aan het varen met mijn gezin en wij voeren door de sluis van Linne en vervolgens richting Oolderplas terug richting Maasbracht. Wij zijn vervolgens terug gevaren stroomafwaarts richting de sluis. Wij kwamen een 100 meter voor het einde van het snelvaargedeelte. De boot die wij tegenkwamen lag aan stuurboordzijde van het vaarwater en binnen het stuurboordgedeelte precies in het midden. Ik heb deze boot aan zijn bakboordzijde gepasseerd. Dit betrof een snelle motorboot welke een ‘fun’ band er achter had met twee kinderen erop welke ze naar binnen aan het halen waren. Ik ben vrij dicht op de middenas van de Maas gekomen, zeker wetende dat ik aan stuurboordkant ben gebleven. Nadat wij deze snelle motorboot gepasseerd hadden, werden wij ingehaald door de zwart/rode speedboot die we eerder voorbij hadden zien varen. Deze zwart/rode boot passeerde mijn bakboord zijde, hun snelheid was op dit moment ook heel hoog. Ik schat 60 á 70 km/u. Bij het volgen van de zwart/rode boot zagen wij in de verte dat het druk was met andere boten. Wij zagen een andere snelle powerboot, deze had de kleur wit/groen, hierop zat één persoon en deze kwam vanuit tegengestelde richting varen. Wij zagen dat beide boten frontaal op elkaar botsten, de afstand tussen het ongeval en ons was 20 meter.
Getuige [naam 15]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [20]
De groene speedboot kwam vanuit de plas
(de rechtbank begrijpt: Oolderplas)aanvaren. Ik wilde in de richting van de plas. Ik zag dat de groene speedboot vol gas gaf. Op het snelvaargedeelte achter een sloep kwam de zwarte speedboot steeds dichterbij. Ik zag dat de speedboot naar buiten stuurde om de sloep in te halen. De zwarte speedboot en de groene speedboot stuurden beide in dezelfde richting. Ik zag dat beide boten dezelfde koers kozen en een aanvaring onvermijdelijk was. De groene boot raakte de zwarte speedboot in het midden. De zwarte speedboot kwam met hoge snelheid aan. Beide boten waren in plané.
Bij de rechter-commissaris verklaarde
getuige [naam 15]– zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [21]
Ik was aan het varen en kwam vanuit de richting Roermond en wilde richting de Oolderplas. Komend vanuit Linne was er een boot aan het varen en achter die boot kwam een snelle rode boot aan. Een boot lag dus langs de kant, eentje kwam aanvaren en daarachter eentje met hoge snelheid vanuit Linne. Het was wel druk die dag. De groen/witte boot was aan het planeren vanaf het moment dat hij uit de plas kwam. De botsing heeft net voorbij het snelvaargedeelte plaatsgevonden.
Getuige [naam 16]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [22]
Toen ik uit de Oolderplas voer, voer er ook een wit/groene speedboot langs mij die vanuit de Oolderplas naar de Maas. De wit groene speedboot is langzaam de Oolderplas uitgevaren tot de overzijde van de maas. Hij is naar de linkeroever gevaren en daar heeft de bestuurder van de witte groene speedboot gas gegeven. Vanaf de Maas kwam een zwart/rode speedboot in onze richting gevaren. Ik dacht dat deze speedboot vol gas gaf, want ik zag dat hij in plané lag. Ik zag dat de wit/groene boot met de voorkant tegen de linkerzijde van de zwart/rode speedboot voer. Ik kan niet precies zeggen hoe hard de rode boot voer, maar ik weet wel dat het heel erg snel was.
Getuige [naam 17]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [23]
Ik heb gezien dat er een groen met witte boot vanuit de Oolderplas kwam. Een zwarte speedboot kwam vanuit het snelle gedeelte. Beide boten voeren met hoge snelheid tijdens de aanvaring.
Verklaringen van de verdachte en de medeverdachten
De verdachteverklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [24]
Ik was op 5 september 2021 gaan varen met [naam 1] , zijn zoon [slachtoffer 5] en zijn vriendin op de Maas te Roermond. [naam 1] was de bestuurder van de boot en ik was diegene met het vaarbewijs op de boot. Het was die dag druk. Er zijn geen afspraken gemaakt over het besturen van de boot. Ik had aan het stuur kunnen trekken. Ik heb geen aanwijzingen aan [naam 1] gegeven toen hij de boot bestuurde, omdat ik niet wist dat ik aanwijzingen kan en mag geven.
Medeverdachte [naam 1]verklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [25]
Ik was op 5 september 2021 met de boot gaan varen op de Maas met [verdachte] , mijn zoon en zijn vriendin. Ik heb achter het stuur van de boot gezeten. Ik beschik niet over een vaarbewijs. Er zijn geen afspraken gemaakt met [verdachte] toen ik de boot ging besturen. Hij heeft mij die dag geen aanwijzingen gegeven.
Medeverdachte [naam 2]verklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [26]
Ik was op 5 september 2021 de schipper van de Bernico. Het was die dag heel erg druk. Ik kwam vanuit de Oolderplas in de gemeente Roermond. Ik ben halverwege richting de Maas gevaren en heb in de bocht naar links gas gegeven zodat mijn boot in plané kwam. Ik ging in een vrij ruime bocht naar links vanuit de Oolderplas de Maas op. Rechts van mij voer een gele boot. Ik voer tussen de 30 á 40 km/u. Ik heb voordat het snelvaargedeelte begon gas gegeven. Ik zag in de verte [naam 1] op de motorboot aankomen en de motorboot kwam op mij af. [naam 1] voer in het midden van de Maas. Hij voer heel snel.
3.3.2
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 5 september 2021 op de Maas in de gemeente Roermond aanwezig was op een boot die betrokken is geweest bij een vaarongeval. Bij dit vaarongeval is [slachtoffer 5] overleden en heeft diens vriendin [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Voorts staat vast dat hij niet de feitelijke bestuurder van die boot was en dat hij in het bezit was van een vaarbewijs.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niets kan worden verweten, omdat hij niet aangemerkt kan worden als ‘schipper’ van de boot (zoals ten laste is gelegd). De verdachte was enkel op de boot aanwezig, omdat [naam 1] (de eigenaar van de boot) zelf geen vaarbewijs had en vereist is dat er wel iemand met een vaarbewijs aanwezig is. Het was echter [naam 1] die de boot bestuurde en ook de rol van schipper op zich had genomen.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Gelet op de bewoordingen van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde – en mede gelet op de inhoud van het dossier – is het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om het daarin vermelde begrip ‘schipper’ de inhoud en betekenis toe te kennen die volgt uit de toepasselijke bepalingen van het Binnenvaart Politiereglement (hierna: BPR).
Onder schipper dient ingevolge artikel 1.02 lid 1 BPR te worden verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp. Voorts wordt in de artikelen 1.02 BPR tot en met 1.04 BPR de (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid van met name de schipper voor de naleving van de voorschriften van het BPR geregeld en wordt tevens aan de schipper de verplichting opgelegd om – bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften – alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden zijn. Daarnaast wordt ingevolge artikel 8.07 BPR de schipper van een snelle motorboot verantwoordelijk gesteld voor de naleving van met name de artikelen 8.05 en 8.06 BPR.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de verdachte, vanwege het feit dat hij degene was met het vaarbewijs, aangemerkt te worden als schipper en heeft hij in die hoedanigheid de hierboven genoemde verantwoordelijkheden. Het enkele feit dat [naam 1] de feitelijke bestuurder was doet hier niet aan af. Het vereiste dat iemand met een vaarbewijs aanwezig is op een boot ziet immers niet enkel op het aanwezig zijn van een papieren bewijs, maar dient er toe dat er iemand met ervaring/kennis van zaken en van de regels aanwezig is, om toezicht te houden op de wijze van varen en om zo nodig zijn gezag als schipper te laten gelden en in te grijpen in de manier van varen als dat nodig is.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het in strafrechtelijke zin aan de schuld van de verdachte in zijn rol als schipper te wijten is dat [slachtoffer 5] is overleden en dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt dat schuld in de zin van de artikelen 307 en 308 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een andere betekenis heeft dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld in strafrechtelijke zin is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals de ten laste gelegde dood en zwaar lichamelijk letsel) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout voldoende om te kunnen spreken van schuld. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld. [27]
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de motorboot die werd bestuurd door [naam 1] voorafgaand aan het vaarongeval ongeveer in het midden van de Maas voer. De rechtbank kan echter op basis van het dossier de exacte locatie van de plaats van de aanvaring die daarop volgde niet vaststellen. Wel kan worden vastgesteld dat de aanvaring net aan het eind/begin van het snelvaargedeelte nabij de monding van de Oolderplas heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat de aanvaring dicht tegen de linkeroever- dan wel rechteroever van de Maas heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op basis van de verklaringen van de getuigen kan worden vastgesteld dat de boot waarop de verdachte voer met een te hoge snelheid heeft gevaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen, nu deze op essentiële punten met elkaar overeenkomen. Bovendien worden deze verklaringen ondersteund door datgene wat de verdachte zelf tegenover verbalisant [naam 3] heeft verteld, net na het incident en door de uitkomsten van het onderzoek naar het vaarincident. Hieruit blijkt immers dat, gelet op schade-impact bij beide motorboten, de snelheid van de Phantom boven de 30 tot 35 km/u geweest is.
De exacte snelheid waarmee de Phantom voer op het moment van de aanvaring kan niet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat deze snelheid aanzienlijk te hoog was voor de situatie ter plaatse en dat de Phantom zijn snelheid niet aan deze situatie heeft aangepast. Uit de getuigenverklaringen en de verklaring van medeverdachte [naam 2] volgt immers dat het die betreffende dag ter plaatse erg druk was op de Maas. Gelet op de posities van de verschillende boten van de getuigen moeten er ter plaatse minimaal zes boten aanwezig zijn geweest die daar op korte afstand voeren of lagen, waaronder een boot met een band erachter met hierop een aantal kinderen. Daarbij komt dat dit alles plaatsvond vlak bij de monding van de Oolderplas waar men maar 9 km/u mag varen. De Phantom had gelet op deze omstandigheden er rekening mee moeten houden dat andere boten onverwachte manoeuvres zouden kunnen maken. Om hierop tijdig te kunnen anticiperen had hij daarom zijn snelheid eerder en meer moeten matigen. Door dit niet te doen, is het ongeval naar het oordeel van de rechtbank (mede) te wijten aan het vaargedrag van de Phantom. De verdachte is als schipper (mede) verantwoordelijk voor dit vaargedrag. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook aan deze verantwoordelijkheid gehouden kan worden en dat hij had moeten ingrijpen. De situatie ter plaatse was immers ook voor de verdachte kenbaar en goed bij hem bekend en blijkens zijn eigen verklaring direct na het ongeval vond hij dat [naam 1] hard voer en had hij het gevoel dat het fout kon gaan. De verdachte had [naam 1] daarom moeten aanmanen zijn snelheid te verminderen en zo nodig zelf de besturing moeten overnemen. Op grond van de ernst van de door de verdachte gemaakte fouten als schipper is de rechtbank van oordeel dat het ongeval – en daarmee ook de dood van [slachtoffer 5] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] – (mede) aan zijn schuld is te wijten.
Medeschuld?
De verdediging heeft nog gesteld dat juist [naam 2] , de bestuurder van de Bernico, fouten zou hebben gemaakt. Zo zou hij te hard hebben gevaren en foutief hebben uitgeweken waardoor het ongeval aan zijn schuld te wijten is en niet aan de schuld van verdachte.
De vraag die in deze strafzaak beantwoord moet worden is of het ongeval is toe te rekenen aan de verdachte. Daarmee is de medeschuld van anderen voor de vaststelling van de strafrechtelijke culpa weliswaar niet direct relevant (de eigen schuld van de verdachte staat immers centraal), maar het kan wel zo zijn dat fouten van anderen de mate van schuld bij de verdachte kunnen doen afnemen, eventueel zelfs in die mate dat van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid niet meer kan worden gesproken. Van dat laatste is naar oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De gedragingen van de verdachte zijn een noodzakelijke factor geweest voor de aanvaring en de daarna ingetreden gevolgen, zodat een eventuele (mede)schuld van de medeverdachten niet leidt tot disculpatie van de verdachte.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zodanig aanmerkelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld dat (mede) daardoor een aanvaring heeft plaatsgevonden met (de motorboot van) [naam 2] , als gevolg waarvan [slachtoffer 5] is overleden en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aldus is het (mede) aan zijn schuld te wijten dat het vaarongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde derhalve dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Eendaadse samenloop feiten 1 primair en 2 primair
De onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is er sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, als schipper van een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ), aanmerkelijk onachtzaam en nalatig met dat schip heeft gevaren op de route vanaf Linne gaande in de richting van Roermond, en toen die boot heeft doen besturen door [naam 1] , terwijl hij, verdachte, wist dat die [naam 1] niet in het bezit was van een voor het besturen van die boot geldig vaarbewijs en toen die [naam 1] met die boot met hoge snelheid voer, terwijl het druk was op het water en met die boot (vervolgens) op het moment dat een tegemoetkomende snelle motorboot tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordzijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en die [naam 1] geen instructies heeft gegeven over de wijze van varen, mede waardoor een aanvaring is ontstaan tussen de boot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer 5] , zijnde opvarende op de boot van verdachte, te water is geraakt en zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
feit 2 primair
op 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, als schipper van een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ), aanmerkelijk onachtzaam en/of nalatig met die boot heeft gevaren op de route vanaf Linne gaande in de richting van Roermond, en toen, die boot heeft doen besturen door [naam 1] , terwijl hij, verdachte, wist dat die [naam 1] niet in het bezit was van een voor het besturen van die boot geldig vaarbewijs en toen die [naam 1] met die boot met hoge snelheid voer, terwijl het druk was op het water en met die boot (vervolgens) op het moment dat een tegemoetkomende snelle motorboot tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordzijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en die [naam 1] geen instructies heeft gegeven over de wijze van varen, mede waardoor een aanvaring is ontstaan tussen de boot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] , zijnde opvarende van de boot van verdachte, te water is geraakt en zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft bekomen.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd gelezen. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
en
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is op 5 september 2021 als schipper betrokken geweest bij een aanvaring tussen de door [naam 1] bestuurde Phantom en een tegemoetkomende motorboot de Bernico. De verdachte had mede verantwoordelijkheid voor het vaargedrag op de motorboot. Door niet in te grijpen en/of geen instructies te geven op het moment dat [naam 1] te hard voer voor de situatie ter plaatse heeft de verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig gehandeld.
Als gevolg van de aanvaring is [slachtoffer 5] aan zijn verwondingen overleden. Hiermee is de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht en zullen zij moeten leven met het plotselinge en niet meer terug te draaien verlies van hun zoon en broer. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt hoe haar leven compleet en onherstelbaar is veranderd. Zij heeft na het ongeval maandenlang in het ziekenhuis in coma gelegen. Er is thans sprake van een volledige verlamming van al haar spieren, behalve die spieren die haar verticale oogbewegingen en oogleden beheersen. Zij lijdt dan ook aan het ‘locked-in’ syndroom ten gevolge van het ongeval. De toekomstdromen van [slachtoffer 1] zijn hiermee verwoest en ook de toekomst van haar naasten is compleet en onherstelbaar veranderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 9 januari 2025 waaruit naar voren komt dat het ongeval psychische schade bij de verdachte heeft veroorzaakt. De verdachte geeft aan dat hij een weg heeft gevonden om hiermee om te gaan en hij wenst hier geen verdere ondersteuning bij. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank houdt rekening met de rol die de verdachte bij het vaarongeval heeft gehad. Hij was weliswaar de schipper die in het bezit was van het vaarbewijs en had in die rol mede de verantwoordelijkheid tijdens de vaart, maar hij is niet degene geweest die de boot feitelijk heeft bestuurd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het niet de bedoeling van de verdachte is geweest dat een aanvaring als deze zou plaatsvinden met deze gevolgen is de verdachte strafrechtelijk echter wel (mede)verantwoordelijk voor het ongeval en dus zal hij daarvoor ook straf moeten krijgen. Daarbij merkt de rechtbank op dat geen enkele straf recht doet aan het verdriet en de ellende die het ongeval met zich heeft gebracht voor alle nabestaanden van [slachtoffer 5] en voor [slachtoffer 1] en haar familieleden.
De rechtbank zal voorts rekening houden met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is niet reeds aangevangen op het moment van het eerste verhoor van verdachte, op 13 oktober 2021. De redelijke termijn is aangevangen met uitbrenging van de dagvaarding op 9 juni 2023, nu dat de eerste daad van vervolging is geweest. Dit betekent dat formeel de redelijke termijn van twee jaren niet is overschreden. De rechtbank weegt echter mee dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop van drie jaar en vier maanden sinds het ongeval en het eerste verhoor van de verdachte hebben plaatsgevonden en het uitspreken van het vonnis. Van bijzondere omstandigheden die deze lange periode van onzekerheid zouden kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd gelet op zijn andere rol en hetgeen hiervoor is overwogen over de verstreken tijd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend is.
Verder past het bij de aard van het bewezenverklaarde dat een ontzegging van de vaarbevoegdheid volgt. De rechtbank acht het noodzakelijk voor de verkeersveiligheid op het water om aan de verdachte een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor 1 jaar op te leggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inleiding
[slachtoffer 1] , de pleegvader, pleegmoeder en tweelingbroer van [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 1] vordert naast immateriële schade ook materiële schade. De (pleeg)ouders en tweelingbroer van [slachtoffer 1] vorderen schade die zij hebben geleden als gevolg van het zwaar lichamelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, te weten affectieschade.
7.2
De vordering van [slachtoffer 1]
7.2.1
De omvang en samenstelling van de vordering
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert schadevergoeding tot een bedrag van
€ 2.219.415,20 ter zake van feit 2 primair. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
medische kosten: € 44.492,20
aanschaf rolstoelauto: € 37.950,-
verlies aan verdienvermogen: € 1.676.848,-
ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding: € 10.125,-
immateriële schade: € 450.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten a., b., d. en e. Volgens de officier van justitie dient post c. niet-ontvankelijk te worden verklaard, vanwege de rechten van de verdediging om hier voldoende verweer tegen te kunnen voeren, mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor wat betreft de materiële schade de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit, omdat de beoordeling van die schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en aansluiting te zoeken bij vergelijkbare gevallen.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
De medische kosten (post a.), aanschaf rolstoelauto (post b.) en ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding (post d.)
Deze posten zijn niet weersproken. Omdat die posten de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomen en deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit onder 2, acht de rechtbank deze posten toewijsbaar.
Verlies aan verdienvermogen (post c.)
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van verlies aan verdienvermogen (post c.) overweegt de rechtbank als volgt.
De Hoge Raad schrijft voor dat de strafrechter zich ervan moet vergewissen dat beide partijen (de benadeelde partij en de verdachte) in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te kunnen brengen. Partijen hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid, waardoor deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter vraagt. Dit kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen.
In die gevallen kan het gaan om zeer hoge vorderingen waarvan de toewijzing en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor de verdachte kunnen hebben. In die gevallen mag van de strafrechter worden verwacht dat deze laat merken, te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te kunnen brengen, en, als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt. [28]
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Toewijzing hiervan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zullen ingrijpende consequenties voor de verdachte hebben. De rechtbank acht zich in deze zaak onvoldoende verzekerd dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen. De vordering tot schadevergoeding is acht dagen voor de mondelinge behandeling aan het digitale dossier toegevoegd en als bijlage is onder meer sprake van een deskundigenrapport met een berekening van het verlies aan verdienvermogen die is gebaseerd op uitgangspunten die door de benadeelde zijn aangeleverd. De verdediging heeft onvoldoende gelegenheid gehad hierover zelf een deskundige te raadplegen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering ten aanzien van de post verlies van verdienvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal dat deel van de vordering dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade (post e.)
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde heeft als gevolg van de aanvaring zeer ernstig blijvend letsel opgelopen. De benadeelde is afhankelijk van 24-uurs verpleging en verzorging. De aanvaring heeft dan ook een grote, blijvende impact op het leven van de benadeelde. Bij de vaststelling van de hoogte van de schade heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de derving van levensvreugde die het gevolg is geweest en de schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op
€ 300.000,00.
Conclusie
De rechtbank is aldus gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 392.567,20 bestaande uit € 92.567,20 materiële schade en € 300.000,- immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag zal voor wat betreft de immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat in post (a) rente zit verdisconteerd, zodat over die post - die deels toekomstige schade betreft - geen wettelijke rente zal worden toegewezen. De rolstoelauto is op 26 februari 2024 aangeschaft, zodat die post (b) vanaf die datum met wettelijke rente zal worden vermeerderd. Ten aanzien van post (d) overweegt de rechtbank dat de diverse daggeldvergoedingen in data gelegen zijn tussen 5 september 2021 en 25 maart 2023. Deze post zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022, zijnde een datum gelegen in het midden van de genoemde periode.
De rechtbank zal vordering voor wat betreft de meer gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.3
De vorderingen van de pleegmoeder, pleegvader en tweelingbroer van [slachtoffer 1]
Nu vergoeding van de affectieschade door meerdere benadeelden is gevorderd, zal de rechtbank eerst het kader voor de beoordeling van affectieschade weergeven. Vervolgens zal zij elke vordering afzonderlijk benoemen en beoordelen.
Affectieschade
Affectieschade omvat schade in verband met het verdriet om het overlijden of ernstig en blijvend letsel van een naaste. Artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat indien iemand ernstig en blijvend letsel oploopt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, de aansprakelijke verplicht is tot vergoeding van schade aan bepaalde naasten voor nadeel dat die naaste als gevolg van het ernstig en blijvend letsel heeft ondervonden. Het tweede lid van dat artikel vermeldt de zogenoemde kring van gerechtigde naasten, te weten onder meer ouders, partners alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn. Op grond van het eerste lid onder b is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij AMvB vastgesteld bedrag. Die AMvB is het Besluit vergoeding affectieschade dat de forfaitaire bedragen weergeeft die als vergoeding van affectieschade verschuldigd zijn.
Voorts is in artikel 6:107 lid 2 sub g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven: broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
7.3.1
De omvang en samenstelling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij , de pleegmoeder van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.3.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering.
7.3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als pleegouder recht heeft op compensatie van € 17.500,- zoals zij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.3.2
De omvang en samenstelling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij , de pleegvader van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.3.2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering.
7.3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als pleegouder recht heeft op compensatie van € 17.500,- zoals hij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
7.3.3
De omvang en samenstelling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij , de tweelingbroer van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 15.000,- ter zake van feit 2 primair, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.3.3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering.
7.3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
De benadeelde partij doet een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:107, tweede lid, sub g BW zoals hierboven weergegeven. De benadeelde is samen met zijn tweelingzus [slachtoffer 1] bij hun geboorte afgestaan door hun biologische ouders en zij werden samen in een pleeggezin geplaatst. In hun jeugd hebben zij veel meegemaakt waardoor zij een sterke emotionele band hebben ontwikkeld. Zij zijn op tweejarige leeftijd samen bij hun huidige pleegouders, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terecht gekomen waar zij tot op heden nog gezamenlijk wonen. Voorts was [slachtoffer 1] , voorafgaande aan het ongeval, de (zorg)coach van de benadeelde en is hij na het ongeval één van haar mentoren geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de benadeelde recht op vergoeding van affectieschade toekomt.
Uit het Besluit vergoeding affectieschade volgt dat de benadeelde als ‘overige nauwe persoonlijke relatie’ recht heeft op compensatie van € 15.000,- zoals hij ook gevorderd heeft. De vordering is dus in zoverre toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal voorts de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. De verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 307, 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 35b van de Scheepvaartverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
Ontzegging van de vaarbevoegdheid
- ontzegt de verdachte, als houder van een vaarbewijs,
de bevoegdheid tot het voeren van schepenvoor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, voor de duur van
1 jaar;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 2 primair)

  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [slachtoffer 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
    € 392.567,20(bestaande uit € 92.567,20 materiële schade en € 300.000,- immateriële schade), voor wat betreft de materiële schade onder post (a) zonder vermeerdering van wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade onder post (b), zijnde het bedrag van € 37.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, voor wat betreft de materiële schade onder post (d), zijnde een bedrag van € 10.125,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de immateriële schade van € 300.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 392.567,20, voor wat betreft de materiële schade onder post (a) zonder vermeerdering van wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade onder post (b), zijnde het bedrag van € 37.950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, voor wat betreft de materiële schade onder post (d), zijnde een bedrag van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 primair)
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van 17.500,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2 primair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [slachtoffer 3] toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen €
    17.500,-(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 2 primair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde
    [slachtoffer 4] toeen veroordeelt de verdachte (hoofdelijk) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen €
    15.000,-(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    5 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] van een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • de verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. L. Bastiaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2025.
BIJLAGE I:De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig met dat schip heeft gevaren op de route vanaf Linne gaande in de richting van Roermond, en toen, die boot heeft doen besturen door [naam 1] , terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam 1] niet in het bezit was van een voor het besturen van die boot geldig vaarbewijs en/of onvoldoende kennis en/of vaardigheid had om die boot te sturen en/of met die boot te kunnen varen, en toen, die [naam 1] met die boot met (zeer) hoge snelheid voer, terwijl het (heel) druk was
op het water en/of met die boot (vervolgens), op het moment dat een tegemoetkomende snelle motorboot tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordszijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en/of die [naam 1] geen of onvoldoende instructies heeft gegeven over de wijze van varen, waardoor althans mede waardoor een aanvaring is onstaan tussen de boot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer 5] , zijnde opvarende op de boot van verdachte te water is geraakt en zodanig letsel heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een motorschip, te weten een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ) met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij, verdachte, (toen en aldaar) dat schip doen besturen door [naam 1] , van wie het voor verdachte kenbaar was dat die [naam 1] niet in het bezit was van een vaarbewijs en/of (terwijl) verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die [naam 1] onvoldoende kennis had om dat schip te sturen, en toen die [naam 1] met dat schip met (zeer) hoge snelheid voer, terwijl het (heel) druk was op het water en/of met dat schip (vervolgens) op het moment dat een tegemoetkomend schip (snelle motorboot) tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordszijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en/of geen of onvoldoende instructies heeft gegeven over de wijze van varen, waardoor althans mede waardoor een aanvaring is onstaan tussen
het schip van verdachte en dat tegemoetkomende schip, en/of twee opvarenden van het schip van verdachte te water zijn geraakt en/of één opvarende is overleden en/of schade is toegebracht aan dat tegemoetkomende schip;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2021 op de rivier de Maas (stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0), in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig met die boot heeft gevaren op de route vanaf Linne gaande in de richting van Roermond, en toen, die boot heeft doen besturen door [naam 1] , terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam 1] niet in het bezit was van een voor het besturen van die boot geldig vaarbewijs en/of onvoldoende kennis en/of vaardigheid had om die boot te sturen en/of met die boot te kunnen varen, en toen, die [naam 1] met die boot met (zeer) hoge snelheid voer, terwijl het (heel) druk was
op het water en/of met die boot (vervolgens) op het moment dat een tegemoetkomende snelle motorboot tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordszijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en/of die [naam 1] geen of onvoldoende instructies heeft gegeven over de wijze van varen, waardoor althans mede waardoor een aanvaring is
onstaan tussen de boot van verdachte en die tegemoetkomende snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] , zijnde opvarende van de boot van verdachte, te water is geraakt en zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 in de gemeente Roermond, ter hoogte van Herten, in elk geval in het arrondissement Limburg, als schipper van een motorschip, te weten een snelle motorboot (merk Phantom, voorzien van registratienummer [nummer 3] ) met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Maas, stroomopwaarts van de monding met de Oolderplas nabij de boei ML 48,0, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij, verdachte, (toen en aldaar) dat schip doen besturen door [naam 1] , van wie het voor verdachte kenbaar was dat die [naam 1] niet in het bezit was van een vaarbewijs en/of (terwijl) verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten en toen die [naam 1] met dat schip met (zeer) hoge snelheid voer, terwijl het (heel)
druk was op het water, en met dat schip (vervolgens), op het moment dat een tegemoetkomend schip (snelle motorboot) tot op korte afstand was genaderd niet de stuurboordszijde van het vaarwater heeft gevolgd, niet heeft ingegrepen en/of geen of onvoldoende instructies heeft gegeven over de wijze van varen, waardoor althans mede waardoor een aanvaring is onstaan tussen het schip van verdachte en dat tegemoetkomende schip, en/of twee opvarenden van het schip van verdachte te water zijn geraakt en/of één
opvarende zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of schade is toegebracht aan dat tegemoetkomende schip.

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 5] .
2.Voor de leesbaarheid hierna te noemen: [slachtoffer 1] .
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur Zuid Oost, proces-verbaalnummer PL2300-2021139667, gesloten d.d. 30 januari 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 334.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2021, pg. 5-6.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 5] d.d. 24 september 2021, pg. 87 en een geschrift, te weten het Schouwverslag van [slachtoffer 5] d.d. 5 september 2021, pg. 85-86.
6.Een geschrift, te weten medische informatie van Libra Revalidatie Audiologie betreffende [slachtoffer 1] d.d. 11 januari 2022, pg. 124-125.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2021, pg. 1.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2021, pg. 126.
9.Proces-verbaal van bevindingen Scheepsvaartincident d.d. 9 oktober 2021. pg. 134, 136, 137, 147, 148 en 149.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2021, pg. 14-15.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2024.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 10] d.d. 5 september 2021, pg. 20.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 10] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2024.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 11] d.d. 5 september 2021, pg. 36.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 11] bij de rechter-commissaris d.d. 8 februari 2024.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] d.d. 5 september 2021, pg. 22.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] d.d. 19 september 2021, pg. 65.
18.Proces-verbaal verhoor van getuige [naam 13] d.d. 5 september 2021, pg. 47-48.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 14] d.d. 6 september 2021, pg. 32-33.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] d.d. 6 september 2021, pg. 38-39.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] bij de rechter-commissaris d.d. 8 februari 2024.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 16] d.d. 8 september 2021, pg. 42-43.
23.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 17] d.d. 18 september 2021, pg. 58-59.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 oktober 2021, pg. 276, 279, 280 en 283.
25.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 1] d.d. 18 oktober 2021, pg. 303, 306.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] d.d. 12 oktober 2021, pg. 253 en 254, proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] d.d. 14 december 2021, pg. 261.
27.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398.
28.Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646.