ECLI:NL:RBLIM:2025:1144

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/03/336719 / HA ZA 24-537
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzage en afschrift van bankafschriften in civiele procedure na beëindiging affectieve relatie

In deze civiele procedure, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, heeft eiser, die Disney-artikelen verzamelt en verhandelt, een incident aangespannen op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser stelt dat er nog goederen van hem in het bezit zijn van gedaagde, zijn ex-partner, en dat deze zonder zijn toestemming worden verkocht op verschillende online platforms. Eiser vordert inzage in de bankafschriften van gedaagde en informatie over de verkopen van deze artikelen. Gedaagde verzet zich tegen deze vordering en stelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank oordeelt dat eiser in deze fase van de procedure niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat die zijn vordering rechtvaardigt. De rechtbank wijst de vordering in het incident af en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde. De zaak gaat verder in de hoofdprocedure, waarbij gedaagde de gelegenheid krijgt om te reageren op de claims van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/336719 / HA ZA 24-537
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
tevens handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J.S. Spanjersberg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 16, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
- de conclusie van antwoord in het incident met producties A t/m E.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[eiser] verzamelt en verhandelt Disney-artikelen.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad, die ongeveer vier jaar heeft geduurd.
2.3.
Gedurende de relatie heeft [eiser] (ook) Disney-artikelen verkocht vanuit het adres van [gedaagde] .
2.4.
Op 30 oktober 2024 heeft de deurwaarder – na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter – conservatoir beslag gelegd op Disney-artikelen die zijn aangetroffen op het adres van [gedaagde] . De in beslag genomen goederen zijn vervolgens in bewaring gegeven (productie 13 bij dagvaarding).

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[eiser] stelt dat gedurende de relatie een groot deel van de Disney-artikelen op het woonadres van [gedaagde] is opgeslagen en dat deze artikelen na het verbreken van de relatie op dat adres zijn achtergebleven. Hij stelt verder dat [gedaagde] de betreffende artikelen te koop aanbiedt (en/of al heeft verkocht) op verschillende platformen, waaronder in ieder geval Marktplaats, Vinted en Facebook. Ondanks herhaalde sommatie heeft [gedaagde] niet (vrijwillig) medewerking verleend aan de afgifte van de aan [eiser] toebehorende zaken (producties 3, 4 en 9 bij dagvaarding). Om die reden vordert [eiser] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt
  • tot afgifte van de zaken zoals omschreven in het proces-verbaal van de deurwaarder (productie 13 bij dagvaarding),
  • in de kosten van de beslaglegging en de in bewaargeving, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het (eind)vonnis tot de dag van volledige betaling,
  • om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ter hoogte van de nader te bepalen schade,
  • om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.571,85 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het (eind)vonnis tot de dag van volledige betaling,
en [gedaagde] gebiedt de door haar geplaatste Facebook-berichten met betrekking tot [eiser] of zijn eenmanszaak te verwijderen en verwijderd te houden binnen drie dagen na betekening van het (eind)vonnis en zich te onthouden van verdere online uitlatingen met betrekking tot [eiser] of zijn eenmanszaak, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75,00 per dag per geplaatst bericht met een maximum van € 15.000,00.
In het incident
3.2.
Teneinde de hoogte van zijn schade vast te kunnen stellen, dient [eiser] over informatie, althans bescheiden, van de verkoopactiviteiten van [gedaagde] te kunnen beschikken. Hij vordert daarom om [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis in incident om aan [eiser] inzage en afschrift te verstrekken van
  • de bankafschriften die zien op de verkoop van Disney-artikelen op Vinted, Marktplaats, Facebook Marketplace, althans Facebook, in de periode 28 juni 2024 tot het moment van beslaglegging (30 oktober 2024),
  • alle verkochte Disney-artikelen via Marktplaats in de periode van 28 juni 2024 tot het moment van de beslaglegging (30 oktober 2024) en de correspondentie daaromtrent,
  • alle verkochte Disney-artikelen via Vinted in de periode van 28 juni 2024 tot het moment van de beslaglegging (30 oktober 2024) en de correspondentie daaromtrent,
  • alle verkochte Disney-artikelen via Facebook-Marketplace, althans via Facebook, in de periode van 28 juni 2024 tot het moment van de beslaglegging (30 oktober 2024) en de correspondentie daaromtrent.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen in het incident.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv moet [eiser] een rechtmatig belang hebben bij de afgifte van bepaalde bescheiden, aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is.
4.2.
Volgens [eiser] berust de rechtsbetrekking die hij aan zijn vordering tot inzage ten grondslag heeft gelegd, op een onrechtmatige daad van [gedaagde] , bestaande in de verkoop van Disney-artikelen waarvan [eiser] de rechtmatige eigenaar is, en op de revindicatoire vordering.
4.3.
Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. [eiser] dient derhalve zodanige feiten en omstandigheden te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht (vgl. Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251). De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv bij een gestelde onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord (Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem) en Hoge Raad
9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2834 (Synthon/Astellas). Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge-of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (Molenbeek Invest/ Begeer c.s.) en Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem)).
4.4.
[gedaagde] heeft - onder verwijzing naar een video-opname (productie A bij antwoord in het incident) en een verklaring van haar dochter met betrekking tot de gang van zaken tijdens de relatie van partijen en het vertrek van [eiser] (productie C bij antwoord in het incident) – de door [eiser] gestelde rechtsbetrekking voldoende gemotiveerd betwist.
Ter onderbouwing van zijn stelling, dat na het verbreken van de relatie met [gedaagde] , aan [eiser] in eigendom toebehorende Disney-artikelen, zijn achtergebleven op het adres van [gedaagde] en dat [gedaagde] deze artikelen op verschillende platforms te koop heeft aangeboden en/of heeft verkocht, verwijst [eiser] enkel naar een zakenlijst (productie 1 bij dagvaarding) en een overzicht van aankoopbewijzen ten opzichte van het proces-verbaal, waarbij de rechtbank begrijpt dat de aankoopbewijzen zien op de bij die productie gevoegde lijst van Disney-artikelen (genummerd van 1 tot en met 472) en niet op het proces-verbaal van de deurwaarder van 30 oktober 2024 (productie 14 bij dagvaarding). Verder verwijst [eiser] naar door [gedaagde] geplaatste advertenties op Facebook, Vinted en Marktplaats (producties 5 tot en met 8 bij dagvaarding).
4.5.
Gelet op de hiervoor onder 4.3 genoemde maatstaf en wat in dat verband van [eiser] verlangd mocht worden, is de door [eiser] gestelde rechtsbetrekking in deze fase van de procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het lag op de weg van [eiser] om in ieder geval een koppeling te maken tussen de door hem opgestelde zakenlijst (productie 1 en 14) en het proces-verbaal van de deurwaarder van 30 oktober 2024, alsmede met de in geding gebrachte verkoopadvertenties van [gedaagde] . Aan de hand van die koppeling had [eiser] aannemelijk kunnen maken dat bepaalde op zijn zakenlijst genoemde Disney-artikelen bij [gedaagde] zijn aangetroffen en/of zich aldaar bevinden, te koop zijn aangeboden en/of reeds zijn verkocht. Het is niet aan de rechtbank om die koppeling zelfstandig te maken. Op dit moment ontbreekt dan ook (vooralsnog) ieder bewijs dat de door [eiser] gestelde goederen zich (vanaf 2020) in het bezit van [gedaagde] zouden bevinden en/of bevonden, dan wel door haar zijn verkocht, zodat de incidentele vordering niet kan worden toegewezen.
Proceskosten
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident. De kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 614,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit incident, aan de zijde van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 614,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verstaat dat de zaak op de rol staat van woensdag
22 januari 2025voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
RJ