9.2.Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, komt verweerder bij de toepassing van de aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet verweerder de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of een verleende omgevingsvergunning voor deze activiteit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen
.
10. De beroepsgronden van eisers zien hoofdzakelijk op de bouw van het distributiecentrum als zodanig, de gevolgen daarvan voor de omgeving en de wijze waarop zij bij de procedure tot vergunningverlening zijn betrokken. Daarnaast wordt aangevoerd dat met de omgevingsvergunning is afgeweken van het bestemmingsplan 2 in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dat de afwijking van het bestemmingsplan 2 enkel ziet op de hoogte van de bebouwing en dat het distributiecentrum voor het overige binnen de bestemmingsplannen past, is niet in geschil.
11. Eisers voeren, samengevat weergegeven en met verschillende voorbeelden en argumenten, aan dat de verplichte omgevingsdialoog niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat zij onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken. De vergunning kan pas verleend worden na het volledig afronden van de dialoog op de hoofdbezwaren, aldus eisers.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de juiste juridische procedure heeft gevolgd voor de omgevingsvergunning en dat het voeren van een (omgevings)dialoog in deze procedure wettelijk gezien geen verplichting is. Voor zover eisers verwijzen naar de richtlijnen die de gemeente Horst aan de Maas op haar website deelt of deelde over de omgevingsdialoog, zien die richtlijnen op het omgevingsgesprek als bedoeld in artikel 16.55, zesde lid, van de Omgevingswet. De Omgevingswet is echter niet van toepassing op deze aanmvraag, waardoor verweerder die richtlijnen, ongeacht de status daarvan, niet in acht hoefde te nemen.Reeds om die reden kan eisers beroepsgrond niet leiden tot de conclusie dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De beroepsgronden die zien op het gehele bouwplan en de gevolgen daarvan
13. Op grond van de destijds geldende bestemmingsplannen (thans overgenomen in het omgevingsplan gemeente Horst aan de Maas) is het distributiecentrum grotendeels rechtstreeks toegestaan. Dat betekent dat er voor verweerder wettelijk gezien in zoverre geen ruimte is voor weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van dat distributiecentrum. Het college heeft geen ruimte om daarbij een belangenafweging te maken. De afweging om een distributiecentrum zoals dat van vergunninghoudster toe te staan, is immers al gemaakt door de gemeenteraad bij de vaststelling van de bestemmingsplannen. Die bestemmingsplannen zijn onherroepelijk geworden. Dit brengt met zich dat in het kader van deze procedure ervan uitgegaan dient te worden dat de bestemmingsplannen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inhoudelijk juist zijn. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding de bestemmingsplannen aan een exceptieve toetsingte onderwerpen. Eisers hadden hun bezwaren tegen de komst van een distributiecentrum in het kader van de bestemmingsplanprocedures naar voren kunnen brengen. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden van eisers over het feit dat hier een distributiecentrum wordt toegestaan, de bouwmassa van dat distributiecentrum en de gevolgen die dat distributiecentrum voor de omgeving heeft – behoudens voor zover die beroepsgronden verband houden met de afwijking van het bestemmingsplan 2 – reeds om die reden niet kunnen slagen. Hieronder gaat de rechtbank daarop nader in.
14. De afwijking van het bestemmingsplan 2 behelst enkel de 0,75 meter extra hoogte (bovenop de toegestane 15 meter) van de brandwerende muren, daknokken en lichtstraten. De belangenafweging die verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient te verrichten, kan dan ook slechts betrekking hebben op aspecten die gerelateerd zijn aan het onderdeel van het bouwplan waarvoor wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dat aspect betreft in dit geval alleen de vergunde bouwhoogte (15,75 meter) in afwijking van de toegestane maximale bouwhoogte (15 meter). De vraag die gelet op het voorgaande dus enkel voorligt is of de afwijking van de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan 2 (met 0,75 meter) in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op die vraag gaat de rechtbank hierna onder 20 in.
15. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder de door eisers genoemde onwenselijke gevolgen van de vestiging van een distributiecentrum voor de omgeving, zoals onder andere geluidhinder en verkeershinder, niet bij de belangenafweging te betrekken, omdat een distributiecentrum op deze locatie op grond van de bestemmingsplannen is toegestaan. Dat zou alleen anders zijn als eisers in enige mate inzichtelijk zouden hebben gemaakt dat de beperkte verhoging van de maximale bouwhoogte toch een dusdanig ander distributiecentrum mogelijk maakt dan rechtstreeks is toegestaan op grond van de bestemmingsplannen en dat dit gevolgen heeft in de vorm van extra verkeer, geluid, verlichting en dergelijke. Dat is echter niet het geval. Ter zitting is door partijen desgevraagd aangegeven dat de extra 0,75 meter hoogte ter plaatse van de brandwerende muren, daknokken en lichtstraten niet leidt tot een groter volume van of capaciteit voor de op- en overslag, noch anderszins gevolgen heeft voor de omgeving anders dan voor zover deze uitstekende bouwdelen zichtbaar zijn vanuit de omgeving. Doordat het volume van het distributiecentrum als gevolg van de afwijking van het bestemmingsplan 2 niet toeneemt, kan er ook niet meer worden opgeslagen, dan wel gedistribueerd worden. Dit betekent dat de met de omgevingsvergunning mogelijk gemaakte afwijking van bestemmingsplan 2 geen verkeers-, stikstof- of geluidgevolgen heeft en dat de beroepsgronden die daarover gaan geen rol kunnen spelen bij de belangenafweging in het kader van de vraag of afwijking van de maximale bouwhoogte in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
16. De gronden van eisers, voor zover zij deze in beroep hebben gehandhaafd, over werkgelegenheid, huisvesting van arbeidsmigranten, leegstand van andere panden, adequate monitoring van de fijnstofdepositie of luchtkwaliteit, overlast van verlichting, privacy van omwonenden, brandveiligheid en impact op het klimaat, spelen eveneens geen rol in het kader van de verlening van deze omgevingsvergunning. Dit zijn geen ruimtelijk relevante aspecten die onder het toetsingskader van deze omgevingsvergunning vallen. Ook deze gronden kunnen derhalve niet slagen.
17. De beroepsgronden van eisers over aspecten die in het kader van een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) moeten worden beoordeeld, zoals bijvoorbeeld stikstofdepositie door verkeersbewegingen, liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor, maar in de ‘Wnb-procedure’ die loopt of liep bij de gedeputeerde staten van de provincie Limburg. Van een aanhaakplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht is namelijk geen sprake, omdat vergunninghoudster de aanvraag om een vergunning op grond van de Wnb op 11 februari 2022 heeft ingediend, dus vóór de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Goede ruimtelijke ordening
18. Eiser 1 voert aan dat de maximale bouwhoogte van 15 meter fundamenteel wordt overschreden met daknokken, lichtstraten en brandwanden. Door het structurele karakter van deze overschrijding kan worden gesteld dat het een onevenredige afbreuk doet aan de vastgestelde bestemming. De motivering voor de overschrijding is te summier en er wordt niet of nauwelijks gemotiveerd wat de afbreuk is aan bijvoorbeeld het aspect woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen, aldus eiser 1. De impact van een bouwplan dat binnen de bestemmingsplannen valt is al groot, waardoor bij de kleinste overschrijdingen van de bestemmingsplannen er sprake is van onevenredige afbreuk. Eiser 1 heeft met name bezwaar tegen de massaliteit van het gebouw, waar in de omgevingsvergunning geen rekening mee wordt gehouden. Op sommige punten wordt 17,3 meter hoog gebouwd.
19. Verweerder stelt dat de hoogte van 15,75 meter voldoet aan de voorwaarden voor binnenplanse afwijking. Uit de onderbouwing van de bouwhoogte door vergunninghoudster blijkt dat met de hoogte van 15,75 meter geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge het bestemmingsplan 2 gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
20. De rechtbank overweegt hierover als volgt.