Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 19
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, en de pleitnota van mr. Beekers.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
voorgenomenbesluit tot benoeming. Volgens [eiser] kan enkel van een benoemingsbesluit worden gesproken als ondubbelzinnig duidelijk is wie wordt benoemd, in welke functie en per welke datum. De bestuurdersovereenkomst bevat volgens [eiser] enkel bepalingen die zijn gericht op de toekomst. Ook uit notulen van de RvC-vergadering volgt niet dat er een benoemingsbesluit is genomen. De aandeelhouders hebben zich op 4 januari 2025 enkel kunnen uitlaten over een voorgenomen benoeming. Verder is de ondernemingsraad niet geraadpleegd en kan een inschrijving in het handelsregister het ontbreken van een benoemingsbesluit niet ondervangen. Dat het beeld is ontstaan dat [eiser] bestuurder is geweest, maakt dit niet anders. Nu hij geen statutair bestuurder was, kan hij niet zonder meer worden ontslagen omdat hij ontslagbescherming geniet, aldus steeds [eiser] .
‘willen benoemen’, maar voor de stelling dat het gebruik van het woord
‘willen’slechts duidt op een
voornementot benoeming, zijn geen overtuigende argumenten te vinden in de daarop volgende alinea’s onder 1a van deze notulen en het feitelijke verloop na september 2023. De RvC verzoekt immers om de arbeidsvoorwaarden vast te stellen (wat is geformaliseerd door ondertekening van de bestuurdersovereenkomst op 23 oktober 2023) en om de besluitvorming voor te leggen aan de aandeelhouders (wat is gebeurd op 4 januari 2024). [eiser] heeft zich formeel en materieel ten volle als bestuurder gedragen.
procedureelgebrekkig is. Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat hij verwacht dat het ontslagbesluit in een bodemprocedure zal worden vernietigd, deelt de voorzieningenrechter deze verwachting niet. De voorzieningenrechter vindt aannemelijk dat het ontslagbesluit in een mogelijke bodemprocedure zal standhouden.
wasals bestuurder. Door het ontslag is hij dat thans niet meer. Omdat [eiser] die functie in de organisatie van [gedaagde] vervulde, is een terugkeer als gewone werknemer niet in het belang van [gedaagde] . Daarbij heeft te gelden dat de resterende duur van de overeenkomst nog maar heel beperkt is. Aan de schorsing ligt in essentie ten grondslag de keuze van [gedaagde] dat het leiderschap van [eiser] volgens haar niet aansluit bij de fase waarin de onderneming zich nu bevindt. Al verdient de wijze waarop [gedaagde] [eiser] ‘buitenspel’ heeft gezet niet de schoonheidsprijs, het is uiteindelijk aan [gedaagde] om te beoordelen welke soort bestuurder het meest geschikt is voor het uit te voeren beleid. De rechter dient zich daarin terughoudend op te stellen. De wetgever heeft dit ook onderkend; herstel van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder door de rechter is immers niet mogelijk. [7] In artikel 16 van de bestuurdersovereenkomst hebben partijen bovendien voorzien in een gouden handdruk-clausule van € 75.000,- bruto; dergelijke clausules komen normaal gesproken niet voor in arbeidsovereenkomsten van ‘gewone’ werknemers. Deze vergoeding overstijgt de aan [eiser] toekomende transitievergoeding en lijkt te zijn bedoeld om het gemis aan een herstelmogelijkheid van de arbeidsovereenkomst te ondervangen dan wel de gevolgen van een ontslag te verzachten. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [eiser] om nog gedurende korte tijd tewerk te worden gesteld bij [gedaagde] moet wijken voor het belang van [gedaagde] . De vragen of [gedaagde] een redelijke grond had voor ontslag en/of [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en [gedaagde] om die reden een billijke vergoeding verschuldigd is, kan [eiser] in een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 7:682 lid 3 BW aan de orde stellen.