In deze zaak heeft Investinfuture Holding B.V. (hierna: IIF) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontslagbescherming van een directeur en de vraag of deze directeur als statutair bestuurder kan worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij het beroep van IIF werd verworpen. De advocaat van IIF, H.J.W. Alt, heeft de zaak toegelicht, terwijl de verweerder niet is verschenen. De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft IIF ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot.