ECLI:NL:RBLIM:2024:9856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROE 23/723
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Evenredigheid van sluiting van loods in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 december 2024 uitspraak gedaan over de sluiting van een loods voor de duur van tien maanden, opgelegd door de burgemeester van de gemeente Leudal. Eiser, de eigenaar van de loods, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 4 januari 2023 het beroep van eiser gegrond verklaard en de burgemeester opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van tien maanden evenredig was, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de omstandigheden van de zaak, zoals het ontbreken van een zichtbare loop naar het pand en de niet-kwetsbare omgeving.

In de huidige uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de burgemeester opnieuw niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting van tien maanden evenredig was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de burgemeester niet heeft aangetoond waar de verwijtbaarheid van eiser precies uit bestond en hoe dit de lange sluiting rechtvaardigde. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om zelf in de zaak te voorzien en de sluiting te bepalen op zes maanden, waarbij zij de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en de proceskosten van eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.L. van Geel en mr. A.A.J. Poppelaars),
en

de Burgemeester van de gemeente Leudal, de burgemeester

(gemachtigde: V. Routheut).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van 29 maart 2023 (het bestreden besluit) waarbij de burgemeester heeft besloten dat de sluiting van de loods aan het [adres] in [plaats] op 12 augustus 2020 voor de duur van tien maanden noodzakelijk en evenredig was.
1.1.
Eiser heeft tegen het besluit van 9 december 2020 (het primaire besluit) bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juni 2021 heeft de burgemeester het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de sluiting van de loods opgeheven per 12 juni 2021. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Bij uitspraak van 4 januari 2023 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 8 juni 2021 vernietigd. Verder heeft de rechtbank de burgemeester opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3.
Eiser heeft op 27 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.4.
De burgemeester heeft met bestreden besluit alsnog beslist en is bij zijn standpunt gebleven. Verder heeft de burgemeester op 4 april 2023 een verweerschrift ingediend ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
1.5.
Eiser heeft op 9 mei 2023 in reactie op het bestreden besluit zijn aanvullende gronden van beroep ingediend.
1.6.
De burgemeester heeft op 28 oktober 2024 hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester de sluiting van de loods voor de duur van tien maanden evenredig kon achten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser is eigenaar van de loods en bijbehorend erf aan het [adres] te [plaats] . Ten tijde van het primaire besluit verhuurde eiser de loods aan zijn huurder, die de loods gebruikte als bedrijfsruimte/opslagruimte voor onder meer handel in koffie en het branden van koffie.
4.1.
Op 12 augustus 2020 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in de (door de huurder illegaal gemaakte) kelder van de loods, met in totaal 518 hennepplanten. Ook zijn attributen aangetroffen voor professionele en georganiseerde hennepkweek, zoals groeimiddelen, droogrekken en- bakken, knipscharen en assimilatielampen. De loods is met behulp van last onder spoedbestuursdwang op
12 augustus 2020 gesloten vanwege een onveilige bouwkundige staat van de loods. Bij beschikking van 13 augustus 2020 heeft de burgemeester dit bevestigd. De loods is vervolgens bij het primaire besluit gesloten voor een duur van 12 maanden met ingang van 12 augustus 2020.
4.2.
Bij het besluit van 8 juni 2021 heeft de burgemeester besloten de duur van de sluiting te heroverwegen, omdat de burgemeester is gebleken dat eiser geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en dat de kwekerij slechts door middel van een tip ontdekt is kunnen worden, mede als gevolg van de professionele wijze van het verbergen daarvan. De burgemeester heeft het primaire besluit in stand gelaten en de duur van de sluiting verkort tot 12 juni 2021 (10 maanden). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
4.3.
Bij uitspraak van 4 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en bepaald dat de burgemeester opnieuw een beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De burgemeester heeft met het bestreden besluit hieraan voldaan. Eiser is van mening dat deze beslissing niet tijdig is genomen, daarnaast kan eiser zich niet verenigen met het bestreden besluit.
Ten aanzien van het niet tijdig beslissen
5. Eiser voert aan dat de burgemeester niet met bijzondere voortvarendheid heeft gewerkt aan het bestreden besluit. Uit de wetsgeschiedenis komt namelijk naar voren dat de burgmeester zo spoedig mogelijk een besluit moet nemen. Hier hoeft niet de termijn te worden aangehouden zoals ten tijde van het nemen van het besluit was opgenomen. Verder verwijst eiser naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 januari 2019 [2] , waaruit de bevestiging voortvloeit dat de beslistermijn uit de beslissing op bezwaar niet kan worden gehandhaafd. Het bestuursorgaan, hier de burgemeester, dient zo spoedig mogelijk een besluit te nemen. Een redelijke termijn is volgens eiser de termijn van zes weken, zoals is genoemd in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. Alleen gelet op bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld de complexiteit van de zaak kan een langere termijn worden geboden om een besluit te nemen. Daar is in dit geval geen sprake van.
6. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat nu er na de vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, dat zij in beginsel moet beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. Nu hier een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld, geld voor het nemen van een herziene beslissing op bezwaar een termijn van twaalf weken vanaf de datum van de uitspraak. Hierdoor is de ingebrekestelling van eiser prematuur, nu deze op 10 maart 2023 is ontvangen. Een ingebrekestelling kon pas worden verzonden op 30 maart 2023. Dit brengt met zich mee dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan ook prematuur moet worden beschouwd, waardoor het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2023 volgt dat de burgemeester opnieuw op het bezwaarschrift van eiser dient te beslissen. De rechtbank heeft daarvoor in haar uitspraak geen termijn gesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet in een dergelijk geval het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. [5] Deze termijn bedroeg wegens het instellen van een commissie [6] , twaalf weken. Dit betekent dat de ingebrekestelling van 10 maart 2023 prematuur was omdat op dat moment de termijn voor het nemen van het besluit nog niet was verstreken. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiser is dan ook reeds hierom niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het bestreden besluit
8. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 januari 2023, de burgemeester opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft in haar uitspaak geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een sluiting van tien maanden evenredig is. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiser enig verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat de burgemeester niet heeft toegelicht waarom, gelet op de omstandigheden die voor de burgemeester aanleiding hebben gegeven tot verkorting van de sluitingsduur, een sluiting van tien maanden evenredig was. Hierbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat niet is gebleken of en hoe de burgemeester bij het bepalen van die sluitingsduur de omstandigheid heeft betrokken dat er geen zichtbare loop was naar het pand en dat de loods niet is gelegen in een kwetsbare woonomgeving. De burgemeester dient uitdrukkelijk te motiveren waarom een bepaalde sluitingsduur evenredig is, hiervan is de rechtbank niet gebleken. De burgemeester heeft de omstandigheden van het geval niet betrokken.
Standpunten van partijen
9. In het bestreden besluit heeft de burgemeester betoogt dat de noodzaak tot sluiting van de loods aanwezig was maar dat het bevel tot sluiting van tien maanden onvoldoende is gemotiveerd. Niet in geschil is het aantal planten dat is aangetroffen en dat de burgemeester bevoegd was om de loods te sluiten. Daarnaast heeft de burgemeester betoogt dat het belang van sluiting is gelegen in het feit om andere drugsoverlast te voorkomen en de openbare orde te herstellen. Tevens is de burgemeester van mening dat persoonlijke verwijtbaarheid bij betrokkenheid bij de kwekerij niet vereist is voor toepassing van artikel 13b Opiumwet. Verwijtbaarheid kan een rol spelen in de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de sluitingsbevoegdheid. In het onderhavig geval is geen sprake van een woning waardoor er andere belangen spelen. Er is geen sprake van het ontbreken van onderdak, ontbinding van de huurovereenkomst en eventuele plaatsing op een zwarte lijst. Het gevolg is enkel dat eiser schade lijdt. Dit financiële gevolg, gederfde huurinkomsten en schade brengt de burgemeester niet tot het oordeel om af te zien van toepassing van artikel 13b Opiumwet. Daarnaast is de burgemeester van mening dat eiser niet frequent controles heeft uitgevoerd en dat deze controles op voorhand zijn aangekondigd. Hierdoor had de huurder de tijd en mogelijkheid om de loods op te ruimen. Ook is de burgemeester van mening dat er sprake is van een minder betrouwbare huurder nu uit e-mailberichten blijkt dat regelmatig om huurpenningen gevraagd moest worden. De burgemeester is van mening dat gezien het feit er een zeer grote hoeveelheid planten is aangetroffen, meerdere oogsten zijn geweest, er diefstal was van elektriciteit, sprake was van brandgevaar, eiser niet frequent heeft controleert, de controles voorafgaand zijn aangekondigd, signalen waren van een mogelijke onbetrouwbare huurder en er sprake is van een bedrijfsloods en geen woning is de burgemeester van mening dat een sluiting van tien maanden evenredig is.
10. Eiser voert aan dat de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2023 in rechte onaantastbaar is geworden. Hierdoor behoeven de onderdelen van het bestreden besluit die geen betrekking hebben op de motivering van de evenredigheid van de sluiting geen weerlegging. Eiser is daarnaast van mening dat de burgemeester in het bestreden besluit van onjuiste gegevens is uitgegaan. Volgens eiser heeft hij namelijk voldoende controles uitgevoerd. Hij voerde al eerder aan dat hij tijdens de huurperiode meerdere keren per jaar controles in de loods heeft uitgevoerd. Eiser bezocht het pand vier tot zes keer per jaar, waarvan één tot twee keer onaangekondigd. Ook beschikte eiser over een sleutel van de loods, waarmee hij altijd toegang kon verkrijgen. Het is voor eiser dan ook onverwacht dat de burgemeester nu beweert dat hij slechts eenmaal per jaar zou hebben gecontroleerd. Ook de stelling van de burgemeester dat er geen onaangekondigde controles hebben plaatsgevonden, klopt volgens eiser niet. Aangezien onaangekondigde controles niet van tevoren worden aangekondigd, is het moeilijk vast te stellen wanneer deze exact hebben plaatsgevonden. Deze controles combineerde eiser met klantbezoeken in Limburg. Verder stelt eiser dat het standpunt van de burgemeester over huurbetalingen onjuist is. Hij hoefde slechts tweemaal te vragen om betaling van de huur. Eiser voert bovendien aan dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de sluitingsduur van tien maanden evenredig zou zijn. De burgemeester heeft enkele argumenten genoemd om een sluiting van tien maanden te rechtvaardigen, maar deze niet onderbouwd. Volgens eiser moet bij de beoordeling of er sprake is van verwijtbaar handelen gekeken worden naar de specifieke omstandigheden en zijn belangen. Het standpunt van de burgemeester dat eiser alerter had moeten zijn op signalen van een mogelijk onbetrouwbare huurder is volgens eiser eveneens onjuist. Bij het verhuren van het pand schakelde eiser een makelaar in die de huurder controleerde op betrouwbaarheid en kredietwaardigheid. In de huurovereenkomst stond bovendien duidelijk dat illegale activiteiten en verbouwingen niet waren toegestaan. Eiser voerde daarnaast zelf nog een achtergrondonderzoek uit naar de huurder. Ook is eiser het niet eens met de stelling van de burgemeester dat het hier gaat om een bedrijfsloods en niet om een woning. Het feit dat het een bedrijfsloods betreft, betekent volgens eiser niet dat het pand sneller gesloten mag worden. Daarnaast heeft de burgemeester niet gemotiveerd hoe in de beoordeling is meegenomen dat er geen zichtbare loop naar het pand was en dat de loods niet in een kwetsbare woonomgeving ligt. Tot slot merkt eiser op dat de sluiting van het pand mede is gebaseerd op appcontact tussen hem en de huurder. Voor eiser is het onbegrijpelijk dat de burgemeester dit als bewijs aanvoert, omdat dit contact al geruime tijd bij hem bekend was. De argumenten van de burgemeester in de eerste beroepsprocedure zijn niet opnieuw aangehaald in het bestreden besluit. Eiser concludeert dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarin de verwijtbaarheid aan zijn zijde zou liggen en waarom een sluiting van tien maanden evenredig zou zijn.
11. De burgemeester stelt zich in het verweerschrift, dat moet worden gezien als een aanvullende motivatie op het bestreden besluit, op het standpunt dat het belang van sluiting zwaarder weegt dan het belang van eiser. Een sluiting van twaalf maanden, ongeacht de mate van verwijtbaarheid, past binnen het beleid. Een sluitingsduur van twaalf maanden is, wanneer de noodzaak voor sluiting vaststaat, het uitgangspunt. Verwijtbaarheid speelt in beginsel hierbij ook geen rol. Wanneer enkel vanwege het betoog van eiser dat aan hem geen verwijt kon worden gemaakt de burgemeester haar besluit had moeten herzien, was daarmee een ongewenst precedent geschapen. In gevallen waarin gebrek aan verwijtbaarheid als argument wordt aangedragen zal dan niet enkel omwille van dat argument van het beleid worden afgeweken. De burgemeester heeft in dit geval overwogen dat de nadelige gevolgen voor eiser al tot het minimum zijn beperkt. Een reden daarvoor was dat de kosten voor het herstel van de loods hoog waren en dat hij zwaar benadeeld was door de aanwezigheid van de hennepplantage door zijn huurder. Vanwege de bouwvalligheid ten gevolge van die plantage was de loods met ingang van 12 augustus 2021 al gesloten. Om eiser tegenmoet te komen is de sluitingstermijn aangevangen op de dag dat de loods werd gesloten vanwege zijn bouwvalligheid. Ook is er een ontheffing verleend om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden in zijn loods te laten plaatvinden. Ook heeft de burgemeester, na het advies van de bezwarencommissie, besloten om de nadelige gevolgen voor eiser feitelijk tot nul te reduceren door de sluitingstermijn op het korst mogelijk termijn na afloop van de herstelwerkzaamheden te laten aflopen. De ontheffing gold tot 30 mei 2021, de beslissing op bezwaar is verzonden op 9 mei 2021. Eiser heeft gedurende twaalf dagen na afloop van de werkzaamheden geen toegang tot zijn loods gehad. De burgemeester is van mening dat met alle omstandigheden van het geval rekening zijn gehouden. Er zijn nadelige gevolgen voor eiser, die echter beperkt zijn tot financiële gevolgen. Het opheffen van de sluiting na afloop van de herstelwerkzaamheden, waarvoor eiser een ontheffing heeft ontvangen is een evenwichtige maatregel. De loods is namelijk voor een aanzienlijke tijd (passend binnen het beleid) gesloten en de nadelige gevolgen voor eiser zijn beperkt tot het minimum.
Het oordeel van de rechtbank
12. De rechtbank stelt vast dat tegen haar uitspraak van 4 januari 2023 geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Hierdoor is de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de loods alsmede de noodzaak van de sluiting van de loods in rechte vast komen te staan. Eveneens staat daardoor in rechte vast dat eiser meerdere keren per jaar controles heeft uitgevoerd en dat eiser zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant van de loods toezicht heeft gehouden. [7]
12.1
In onderhavig geval is enkel de evenredigheid van de (duur van de) sluiting tussen partijen in geschil.
13. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een sluiting van tien maanden in dit geval evenredig was.
13.1.
De burgemeester heeft namelijk niet in acht genomen wat de rechtbank in haar uitspraak van 4 januari 2023 heeft overwogen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 15.2 van haar uitspraak overwogen dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd waar de verwijtbaarheid aan eisers zijde in het kader van de evenredigheid concreet uit bestaat. In het bestreden besluit acht de burgemeester dat eiser de controles niet heel frequent heeft uitgevoerd, dat deze vooraf aangekondigd waren en dat uit emailberichten is gebleken dat er een indicatie was voor een minder betrouwbare huurder. De rechtbank overweegt dat - zoals reeds onder rechtsoverweging 12 is weergegeven - in rechte vast staat dat eiser meerdere keren per jaar controles heeft uitgevoerd en dat hij daarnaast ook toezicht heeft gehouden. Dit maakt dat de burgemeester dit niet in het bestreden besluit aan eiser kan tegenwerpen. Het standpunt van de burgemeester dat uit de e-mailberichten volgt dat regelmatig om huurpenningen gevraagd moest worden, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft gesteld dat hij er twee keer om heeft moeten vragen waarna de huurder had aangegeven dat hij dit vergeten was en vervolgens betaalde. Dit standpunt van eiser heeft de burgemeester niet betwist. De burgemeester heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom hieruit een indicatie voor een minder betrouwbare huurder volgt.
13.2.
De burgemeester heeft vervolgens in het bestreden besluit een opsomming gegeven waarom er niet is gekozen voor een sluiting van zes maanden:
“Ik heb overwogen de sluiting te bepalen op zes maanden, conform verzoek van bezwaarmaker en gezien de recente jurisprudentie van de Raad van State. Echter gezien het feit datEr een zeer grote hoeveelheid planten is aangetroffen;Er meerdere oogsten zijn geweest;Er diefstal van elektriciteit was;Er sprake was van brandgevaar;Bezwaarmaker niet frequent controles heeft uitgevoerd;
De controles vooraf zijn aangekondigd;Bezwaarmaker alerter had moeten zijn op signalen van een mogelijkeonbetrouwbare huurder;Er sprake is van een bedrijfsloods en niet van een woning,
kom ik tot het oordeel dat een sluiting van 10 maanden binnen de beleidsregels past, redelijk is, recht doet aan de situatie en een voldoende signaal is naar de omgeving en om de openbare orde te herstellen.”
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester wederom heeft nagelaten om te concretiseren waar de verwijtbaarheid van eiser uit zou bestaan en wat dit betekent in het kader van de evenredigheid. Deze opsomming is daarvoor onvoldoende, mede gelet op het feit dat de eerste vier punten vooral zien op de noodzaak van de sluiting en er verder geen overweging aan is gekoppeld hoe dit in het kader van de evenredigheid is betrokken en gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen in rechtsoverweging 12 en 13.1. De rechtbank acht daarvoor ook de aanvulling in het verweerschrift onvoldoende. Hoewel de burgemeester terecht stelt dat verwijtbaarheid in beginsel geen rol speelt bij de beoordeling van de bevoegdheid tot sluiting van de loods en de noodzakelijkheid tot sluiting van de loods, dient dit aspect wel te worden betrokken bij de beoordeling van de evenredigheid. Door dit na te laten, heeft de burgemeester de uitspraak van de rechtbank niet in acht genomen bij het nemen van de bestreden beslissing. De burgemeester heeft namelijk nagelaten om te motiveren in hoeverre de mate van verwijtbaarheid is meegewogen in haar oordeel dat een sluiting van de loods voor tien maanden evenredig is. Dit acht de rechtbank onvoldoende. Het is juist dat de burgemeester heeft meegewogen dat de financiële gevolgen van de sluiting voor eiser aanzienlijk zijn, mede gezien de kosten die het herstel van de bouwvallige loods met zich mee hebben gebracht en de schade die eiser al had geleden door de aanwezigheid van een hennepplantage van zijn huurder. De burgemeester heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een kortere sluitingsduur, bijvoorbeeld van zes maanden, in dit geval niet passend zou zijn. Het enkele feit dat de burgemeester eiser tegemoet is gekomen door een ontheffing te verlenen voor de herstelwerkzaamheden aan de bouwvallige loods, maakt de sluitingsduur van tien maanden niet evenredig. Het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden was niet alleen in het belang van eiser, maar ook in het belang van de burgemeester. Zonder deze herstelwerkzaamheden gedurende de tien maanden sluiting zou er immers sprake zijn geweest van een gevaarlijke situatie voor de omliggende gebouwen door de bouwvallige staat van de loods. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de duur van tien maanden onevenredig en onvoldoende gemotiveerd.
13.3.
Daarnaast heeft de burgemeester nagelaten om te motiveren hoe zij bij het bepalen van de van de sluitingsduur de omstandigheid hebben betrokken dat er geen zichtbare loop was naar het pand en dat de loods niet is gelegen in een kwetsbare woonomgeving. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 januari 2023 [8] overwogen dat het aan de burgemeester is om dit te betrekken bij de evenredigheid van de sluiting omdat alle omstandigheden van het geval betrokken dienen te worden. De enkele stelling van de burgemeester dat deze omstandigheden dienen te worden meegewogen bij de noodzaak en het doel van de sluiting is onvoldoende, dat ziet immers ook op een aantal onderdelen dat de burgemeester in de opsomming zelf heeft genoemd (waaronder de zeer grote hoeveelheid planten, meerdere oogsten etc.). Het had op de weg van de burgemeester gelegen om dit in combinatie met de verminderde verwijtbaarheid te betrekken in haar oordeel waarom een sluiting van tien maanden evenredig was.
13.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep slaagt omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Naar het oordeel van de rechtbank is de sluiting van tien maanden in dit geval onevenredig. Bij de oplegging van de sluiting heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met de verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiser. Hoewel de burgemeester wel heeft gewezen op de ernst van de situatie, blijkt uit het dossier dat de mate van verwijtbaarheid van eiser zodanig beperkt of wel nihil is, wat niet kenbaar in de beslissing is meegewogen. De politie heeft immers verklaard dat zij zonder de concrete tip de hennepkwekerij die illegaal onder de loods was gemaakt, niet had gevonden. De burgemeester heeft niet kenbaar meegewogen hoe eiser als verhuurder deze hennepkwekerij dan wel had moeten vinden. Daarnaast is onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat er geen sprake is van een loop naar de loods en dat het pand niet is gelegen in een kwetsbare (woon)wijk. Deze omstandigheden verminderen de impact van het pand op de openbare orde en veiligheid. Dat eiser vooral financieel schade lijdt legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om een sluiting voor de duur van tien maanden te rechtvaardigen.
13.5.
Gelet op de lange duur van deze procedure (die voor eiser medio 2020 aanving) zal de rechtbank het geschil finaal beslechten in plaats van de burgemeester op te dragen voor de derde keer een nieuw besluit te nemen. De rechtbank realiseert zich dat als zij zelf in de zaak voorziet daartegen alleen het rechtsmiddel hoger beroep open staat. Echter in de omstandigheden van deze zaak vindt de rechtbank aanleiding om het primaire besluit te herroepen en zelf in de zaak te voorzien. Zij zal bepalen dat in dit geval een sluiting van zes maanden gelet op de daarmee te dienen doelen passend en geboden is.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt de sluiting op zes maanden. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
14.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
14.2.
De rechtbank ziet aanleiding de burgemeester te veroordelen in de proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voorziet zelf in de zaak, herroept het primaire besluit en bepaalt de sluiting voor de duur van zes maanden; draagt de burgemeester op het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ECLI:NL:CBB:2019:37, specifiek r.o. 3.6.1.
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6.als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
7.Rechtsoverweging 15.1 van de genoemde uitspraak.
8.In rechtsoverweging 15.4.