ECLI:NL:RBLIM:2023:30

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/1955
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een loods op grond van de Opiumwet na ontdekking van een hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een loods, en de Burgemeester van de gemeente Leudal. De zaak betreft de sluiting van de loods op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de kelder van de loods een hennepplantage met 518 hennepplanten was aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de loods te sluiten, maar dat de motivering voor de sluitingsduur van tien maanden onvoldoende was. Eiser had geen betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de sluiting was niet evenredig ten opzichte van de ernst van de overtreding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij ook de proceskosten in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank stelt de proceskosten op € 1.674,- en bepaalt dat het griffierecht van € 181,- aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 04 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Plooij),
en

de Burgemeester van de gemeente Leudal (verweerder)

(gemachtigde: mr. P.P.L. Lucas).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2020 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd. De last strekt tot sluiting van de loods gelegen aan [adres] te [plaats] voor de duur van twaalf maanden met ingang van 12 augustus 2020.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juni 2021
(hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de sluiting opgeheven per 12 juni 2021. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. I. van Geel, als plaatsvervanger van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is eigenaar van de loods en bijbehorend erf aan het [adres] te [plaats] . Ten tijde van het primaire besluit verhuurde eiser de loods aan zijn huurder, die de loods gebruikte als bedrijfsruimte/opslagruimte voor onder meer handel in koffie en het branden van koffie.
2. Op 12 augustus 2020 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in de kelder van de loods, met in totaal 518 hennepplanten. Ook zijn attributen aangetroffen voor professionele en georganiseerde hennepkweek, zoals groeimiddelen, droogrekken en- bakken, knipscharen en assimilatielampen. De loods is met behulp van last onder spoedbestuursdwang op 12 augustus 2020 gesloten vanwege een onveilige bouwkundige staat van de loods. Bij beschikking van 13 augustus 2020 heeft verweerder dit bevestigd. De loods is vervolgens bij het primaire besluit gesloten voor een duur van 12 maanden met ingang van 12 augustus 2020.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten de duur van de sluiting te heroverwegen, omdat verweerder is gebleken dat eiser geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en dat de kwekerij slechts door middel van een tip ontdekt is kunnen worden, mede als gevolg van de professionele wijze van het verbergen daarvan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten en de duur van de sluiting verkort tot 12 juni 2021 (10 maanden).
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert - kort gezegd - aan dat er geen noodzaak bestaat tot sluiting van de loods en dat de toepassing van de sluitingsbevoegdheid door verweerder onevenredig is. Eiser vindt dat de duur van de sluiting te lang is en dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Ook voert hij aan dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in bezwaar. Eiser verzoekt tot slot om hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.
Beoordeling
Procesbelang
5. Allereerst is de vraag aan de orde of eiser voldoende belang heeft bij een uitspraak op het beroep, nu verweerder met het bestreden besluit de sluiting van de loods per
12 juni 2021 – en dus vóór de behandeling van het onderhavige beroep – heeft opgeheven. De rechtbank overweegt dat eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep vanwege het afwijzen van het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [1] , levert dit op zich zelf al een belang op bij de beoordeling van het beroep. Daarnaast heeft eiser ter zitting onderbouwd gesteld dat hij als gevolg van de sluiting van de loods schade heeft geleden, die hij op zijn huurder dan wel de gemeente wil verhalen. De rechtbank acht dit voldoende om aan te nemen dat eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de sluiting van de loods bij het bestreden besluit in redelijkheid in stand heeft kunnen laten. Die beoordeling voert de rechtbank uit aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht en aan de hand van de wettelijke bepalingen die gelden voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid.
Juridisch kader
7. Bij de beoordeling van de beroepsgronden is het volgende juridisch kader van belang.
7.1.
Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
7.2.
Onder herstelsanctie wordt op grond van artikel 5:2 van de Awb verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
7.3.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7.4.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder de ‘Damoclesbeleid Leudal 2019’(hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Op grond van de beleidsregels wordt een lokaal zonder waarschuwing gesloten voor de duur van twaalf maanden indien een grote hoeveelheid, meer dan 50 gram, softdrugs wordt aangetroffen of meer dan 50 hennepplanten.
Herhaald en ingelast
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft in het beroepschrift verzocht om hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt allereerst dat deze algemene verwijzing onvoldoende concreet is om aangemerkt te kunnen worden als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing naar het bezwaarschrift niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank richt zich daarom op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan.
Bevoegdheid burgemeester
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat in de loods een handelshoeveelheid van 518 hennepplanten is aangetroffen in professioneel ingerichte kweekruimtes en door eiser is niet betwist dat die hoeveelheid hennepplanten voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd waren. Verweerder was dan ook bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen in de vorm van sluiting van de loods.
Gebruikmaking bevoegdheid
10. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken door over te gaan tot sluiting van de loods.
10.1.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechtbank de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder overeenkomstig de beleidsregels heeft gehandeld door bij het primaire besluit over te gaan tot sluiting voor de duur van twaalf maanden. Op grond van de beleidsregels wordt een bedrijfspand gesloten voor de duur van twaalf maanden indien meer dan 50 hennepplanten worden aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat, nu de sluiting van de loods bij het bestreden besluit per 12 juni 2021 is opgeheven, de sluiting tien maanden heeft geduurd en dat deze duur past binnen de beleidsregels, gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten.
10.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb dient te beoordelen of toepassing van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] , dient verweerder bij deze beoordeling alle omstandigheden van het geval te betrekken en is hierbij het volgende toetsingskader van belang. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is.
Noodzaak van de sluiting
11. Eiser voert aan dat de noodzaak voor de sluiting ontbreekt, omdat er geen sprake is overlast of aanloop naar de loods. Verweerder is volgens eiser voorbij gegaan aan het doel van de sluiting, namelijk het verminderen van overlast en ‘de loop eruit halen’ omdat een pand een rol kan vervullen binnen de georganiseerde handel in drugs. Verweerder heeft niet onderbouwd dat er feitelijke handel vanuit het pand heeft plaatsgevonden, waardoor de noodzaak tot sluiting volgens eiser ontbreekt. Het besluit is daarom volgens eiser onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
12.1.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat de politie op 12 augustus 2020 in totaal 518 hennepplanten heeft aangetroffen in de kelder onder de loods van eiser in professioneel ingerichte kweekruimtes. Hierdoor is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de loods en mag worden aangenomen dat de loods een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling. [3] Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt het pand aan het drugscircuit onttrokken. De rechtbank kan verweerder daarom volgen in zijn stelling dat sluiting van de loods noodzakelijk is, omdat verweerder er belang bij heeft de bekendheid van het pand in het drugscircuit weg te nemen om herhaling van de overtreding te voorkomen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in dit kader terecht gesteld dat, mede gelet op het gegeven dat er vermoedelijk drie eerdere oogsten zijn geweest, de loods inmiddels een zekere bekendheid dan wel rol speelde in het circuit. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat sprake is van een zeer ruime overschrijding van de hoeveelheid toegestane softdrugs, waardoor verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstige situatie. Verweerder heeft daarbij ook in aanmerking kunnen nemen dat de stroom illegaal werd afgenomen en dit gevaar opleverde voor personen en goederen. Het enkele feit dat er geen druggerelateerde overlast is geconstateerd en er geen zichtbare loop was naar het pand, kan daarom naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie niet afdoen aan de noodzaak van de sluiting.
Evenredigheid toepassing sluitingsbevoegdheid
13. De rechtbank overweegt verder dat de noodzaak tot sluiting in beginsel niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Eiser voert in dit kader aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de sluiting voor eiser onevenredig is. Deze omstandigheden zijn volgens eiser gelegen in het feit dat de duur van de sluiting onevenredig lang is en eiser geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de loods met het bestreden besluit voor de duur van 10 maanden heeft gesloten (van 12 augustus 2020 tot 12 juni 2021). Voor zover verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft betoogd dat de sluiting korter heeft geduurd omdat deze met terugwerkende kracht is toegepast en voor een periode samenviel met de sluiting onder spoedbestuursdwang vanwege een onveilige bouwkundige staat van de loods, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft er immers op grond van voor hem moverende redenen expliciet voor gekozen om de loods op grond van de Opiumwet met terugwerkende kracht met ingang van 12 augustus 2020 te sluiten en heeft deze sluitingsdatum met het bestreden besluit in stand gelaten zodat de sluiting 10 maanden heeft geduurd.
13.2.
De rechtbank is gebleken dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom sluiting voor de duur van tien maanden, als gevolg van de opheffing daarvan per 12 juni 2021, evenredig is. In het bestreden besluit heeft verweerder de duur van de sluiting verkort omdat is gebleken dat eiser geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en uit de stukken is gebleken dat de hennepkwekerij slechts door middel van een tip ontdekt is kunnen worden. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de (ingang van) de hennepkwekerij dusdanig professioneel was verborgen, dat de politie de kwekerij zonder deze informatie niet had kunnen ontdekken. Verweerder heeft in het voorgaande aanleiding gezien om het bezwaar gegrond te verklaren en de duur van de sluiting te verkorten tot tien maanden, zonder daarbij te motiveren waarom die sluitingsduur van tien maanden, gelet op door verweerder betrokken omstandigheden, evenredig wordt geacht. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder de sluiting in het bestreden besluit op de eerst mogelijke dag heeft opgeheven, zonder daarbij na te gaan of te motiveren of de daarmee gerealiseerde sluiting van tien maanden evenredig is. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd, en daarmee gebrekkig.
14. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat de sluiting voor de duur van tien maanden (waarvan feitelijk zes maanden na afloop van de sluiting onder spoedbestuursdwang vanwege een onveilige bouwkundige staat van de loods) evenredig was, en heeft een nader standpunt ingenomen ten aanzien van de mate van verwijtbaarheid van eiser. In het belang van een finale geschilbeslechting zal de rechtbank dit standpunt van verweerder beoordelen, om te bezien of het bestreden besluit (of de (rechts)gevolgen daarvan) met deze aanvullende motivering in stand kan blijven.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser toch enig verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. De verwijtbaarheid van eiser is volgens verweerder gelegen in het feit dat de controles en het toezicht door eiser op de loods niet hebben verhinderd dat er voor de aanleg van de kelderruimte waarin de kwekerij zich bevond, ongezien tonnen grond zijn uitgegraven en afgevoerd. Verder heeft verweerder verwezen naar de omstandigheid dat de politie tijdens de controle op 8 juli 2020 heeft geconstateerd dat er uit de linkerzijde van de loods een ventilatiebuis stak waaruit een sterke wietlucht kwam en dat er rondom de loods eerder door eiser een wietlucht is waargenomen. Ook zou eiser in een gesprek met de gemeente hebben verklaard dat hij bedenkingen had bij zijn huurder, omdat er geen of weinig activiteiten plaatsvonden in de loods die eiser verhuurde voor de handel en het branden van koffie.
15.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat hieruit zou volgen dat eiser enig verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet op de hoogte was van de hennepplantage en dat eiser daarbij geen enkele betrokkenheid heeft gehad. Ook heeft eiser ter zitting verklaard en is door verweerder niet betwist dat eiser meerdere keren per jaar controles heeft uitgevoerd en dat eiser zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant van de loods toezicht heeft gehouden. Eiser heeft voorts ter zitting verklaard dat een deel van die controles ook onaangekondigd heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat de hennepplantage, mede gelet op de vindplaats daarvan, zonder tip niet was ontdekt.
15.2.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waar de verwijtbaarheid van eiser volgens verweerder concreet uit bestaat. Verweerder heeft immers enkel verwezen naar de aanwezigheid van een ventilatiebuis waar wietlucht uit kwam en het feit dat eiser heeft verklaard dat hij verdenkingen had over het gebruik in de loods door de huurder, zonder dat concreet te onderbouwen. Zo heeft verweerder niet onderbouwd waaruit blijkt dat sprake zou zijn geweest van een wietlucht die eiser heeft waargenomen of had kunnen waarnemen tijdens de uitgevoerde controles. Het enkele feit dat uit de rapportage blijkt dat de politie tijdens de controle op 8 juli 2020 die geur heeft waargenomen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende nu verweerder uitdrukkelijk heeft erkend dat de hennepkwekerij zonder de anonieme tip niet ontdekt had kunnen worden. De rechtbank is verder uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting evenmin gebleken dat er meldingen zijn binnengekomen over een waargenomen wietlucht of dat verweerder anderszins heeft onderbouwd dat eiser een wietlucht had kunnen waarnemen als hij meer controles zou hebben uitgevoerd. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de ventilatiebuis bevestigd zat op de koffiebrander en dat door het branden van de koffie in de loods de wietlucht werd gemaskeerd. Verder heeft verweerder enkel gesteld en niet onderbouwd dat eiser heeft verklaard dat hij bedenkingen had over het gebruik van de loods door de huurder. Verweerder heeft immers niet concreet toegelicht hoe en wanneer eiser dat heeft verklaard, terwijl eiser dat ter zitting ten stelligste heeft betwist. Hieruit blijkt daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat sprake zou zijn van enige mate van verwijtbaarheid van eiser.
15.3.
Verder is de rechtbank gebleken dat verweerder enkel heeft gesteld dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van wat er in de loods gebeurde omdat er tonnen grond zijn afgegraven, zonder te onderbouwen hoe eiser dat had kunnen waarnemen. Gelet op de controles die eiser heeft uitgevoerd in en rondom de loods, acht de rechtbank deze stelling van verweerder onvoldoende om aan te nemen dat eiser verdenkingen had kunnen of moeten hebben over wat er in de kelder onder zijn loods gebeurde. Er was immers geen enkel signaa terug te vinden over de vervoersbewegingen die nodig moeten zijn geweest om de afgegraven grond af te voeren. Verweerder heeft hiermee dan ook onvoldoende onderbouwd wat eiser had kunnen of moeten doen om te weten te komen wat er in de kelder onder zijn loods gebeurde. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de loods is gelegen op een bedrijventerrein dat afgesloten is met een poort, dat daarop cameratoezicht werd gehouden en dat op de camerabeelden niets verdachts te zien was. De stelling dat eiser meer contact zou moeten hebben gehouden met de andere ondernemers op het bedrijventerrein is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid van eiser.
15.4.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee nog steeds niet heeft gemotiveerd waarom sluiting voor de duur van tien maanden evenredig is. De rechtbank is gebleken dat verweerder zowel in het verweerschrift als ter zitting niet heeft toegelicht waarom verweerder, gelet op het de omstandigheden die voor verweerder aanleiding hebben gegeven tot verkorting van de sluitingsduur, een sluiting voor tien maanden evenredig heeft geacht. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat niet is gebleken of en hoe verweerder bij het bepalen van die sluitingsduur de omstandigheid heeft betrokken dat er geen zichtbare loop was naar het pand en dat de loods niet is gelegen in een kwetsbare woonomgeving, zoals ter zitting door eiser is aangevoerd. Voor zover verweerder een (feitelijke) sluitingsduur van zes maanden evenredig acht, zoals in het verweerschrift wordt gesuggereerd, dient hij dat uitdrukkelijk te motiveren en dient hij daarbij te betrekken waarom die zes maanden niet per 12 augustus 2020 zouden zijn aangevangen. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken, waaronder ook de belangen van eiser. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder dat heeft gedaan bij het bepalen van de sluitingsduur, ook niet in de aanvullende motivering. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de sluitingsduur van tien maanden in redelijke verhouding staat tot het doel van de sluiting. Aan dit punt van de besluitvorming kleeft dus een gebrek dat niet is hersteld. Ook om deze reden is het beroep gegrond.

Conclusie

16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij eveneens opnieuw moeten beoordelen of de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen.
16.1.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 04 januari 2023
griffier
rechter
De griffier is niet in staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 04 januari 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563 en uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.Uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 en uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.