ECLI:NL:RBLIM:2024:9574

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
03/098805-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verduistering en valsheid in geschrifte door bewindvoerder met schadevergoedingsmaatregel

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder geldbedragen heeft verduisterd van cliënten. De verdachte, geboren in 1986, werd bijgestaan door advocaat mr. L.P.H. Hameleers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 november 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd en zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat volledig aan het Openbaar Ministerie te wijten was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoedingsmaatregel aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld en een aantal schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de Staat voor de geleden schade van de benadeelden. De rechtbank heeft de verdachte ook gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de bewezenverklaring van verduistering en valsheid in geschrifte bleef staan. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die door het handelen van de verdachte in financiële problemen zijn geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/098805-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986 ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De in bijlage II van dit vonnis genoemde personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zijn ter terechtzitting verschenen. Namens een deel van de benadeelde partijen is op de zitting gehoord mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.
Tevens hebben een aantal slachtoffers, waaronder een deel van de benadeelde partijen, verzocht om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen naar aanleiding van een civiel vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 21 november 2018. Dit vonnis is onherroepelijk. Voormelde personen staan eveneens vernoemd in bijlage II van dit vonnis.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 9 december 2024 het onderzoek ter terechtzitting heropend. Op 18 december 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de hoedanigheid als bewindvoerder in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 opzettelijk een of meer geldbedragen van verschillende rechthebbenden heeft verduisterd;
Feit 2:zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 mei 2016 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften als ware die echt en onvervalst.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een extreme overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
De verdachte is in 2017 bekend geworden met de verdenking en is in dat jaar gehoord door de politie. Sindsdien heeft de vervolging in de zaak stilgelegen. Dit tijdsverloop van ruim zeven jaar, zonder dat er enige activiteit heeft plaatsgevonden, maakt dat er sprake is van een zodanige termijnoverschrijding dat sprake is van het uitzonderlijke geval waar niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aan de orde moet zijn. Dit tijdsverloop is niet te wijten aan de verdachte en maakt dat het verdedigingsbelang wordt belemmerd en wellicht zelfs geschonden. De kwaliteit van het onderzoek ter zitting komt ernstig in het gedrang, nu de begindatum van de ten laste gelegde feiten meer dan negen jaar geleden is. Hierdoor kan in redelijkheid niet meer van verdachte worden verlangd dat hij zich nog veel details kan herinneren en op bepaalde feitelijke omstandigheden kan reageren. Ook kunnen door de overschrijding van de termijn verschillende aangiftes niet meer worden ingezien. Dit belemmert de waarheidsvinding.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De redelijke termijn is in ernstige mate overschreden en de officier van justitie heeft erkend dat deze overschrijding geheel aan het Openbaar Ministerie te wijten is. Desalniettemin dient volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een overschrijding van de redelijke termijn hooguit tot strafvermindering te leiden, maar niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat in 2017 ook carrousel-betalingen aan het licht zijn gekomen die door de verdachte zijn verricht tussen de bankrekening van zijn cliënten. Dit feit is niet aan de verdachte ten laste gelegd, gezien de bewijsproblemen. Met de door het lange tijdsverloop opgetreden bewijsproblemen is dus in de tenlastelegging al rekening gehouden. De overschrijding van de redelijke termijn behoort te worden verdisconteerd in de strafmaat.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, in deze zaak is aangevangen op 24 januari 2017. De verdachte is toen gehoord door de politie. Voor de verdachte moet het vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Daarmee staat buiten twijfel dat in deze zaak de redelijke termijn inmiddels ruimschoots is overschreden en dit is volledig te wijten aan het Openbaar Ministerie.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:2020:1890). Het moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. De Hoge Raad stelt hoge eisen aan de motivering van die beslissing (vgl. ECLI:NL:HR:2024:1413). In het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, waarin uitgangspunten en regels zijn geformuleerd over de inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtgevolg dat daaraan dient te worden verbonden, heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat enkel de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De rechtbank is, indachtig het voorgaande, van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank is verder immers niet gebleken van enige aanwijzing voor het bestaan van een ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De verdachte heeft ter terechtzitting van
25 november 2024 de aan hem ten laste gelegde feiten bekend en door de raadsman is geen vrijspraak bepleit. Evenmin is de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting in het gedrang gekomen, waardoor de rechtbank niet meer tot een zorgvuldige beoordeling zou kunnen komen. De verdachte heeft, behoudens jarenlange onzekerheid over zijn strafzaak, geen nadeel ondervonden aan de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank begrijpt dat het na verloop van tijd moeilijker is om op bepaalde feitelijke omstandigheden te reageren, maar de verdediging heeft niet uitgelegd, en de rechtbank ziet ook niet, hoe dit in het onderhavige geval tot een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces heeft geleid. Het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting. Met betrekking tot feit 1 dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van de personen die zijn opgenomen in bijlage 1.5 en 1.6 (p. 49 tot en met 51) van het procesdossier waarvan niet is gebleken dat de verdachte gelden heeft overgeboekt van hun rekening naar zijn privérekeningen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, behoudens de partiële vrijspraak die ook door de officier van justitie is gevorderd, geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de verdachte deze feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Feit 1
  • het proces-verbaal van bevindingen van 1 september 2017, pag. 47 en 48;
  • het geschrift genaamd “bijlage 1.5 Overzicht [bank rekening 2] [verdachte] [rekeningnummer 1] ”, pag. 49 en 50;
  • het geschrift genaamd “bijlage 1.6 Overzicht [bank rekening 1] [verdachte] [rekeningnummer 2] ”, pag. 51;
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2024.
Feit 2
  • het proces-verbaal van 26 september 2017, pag. 258 tot en met 264;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 2.4 te veel in rekening gebrachte bewindskosten”, pag. 270;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 2.7 Rekening en verantwoording over de periode 1-1-2014 t/m 31-12-14;
  • het proces-verbaal van 19 september 2017, pag. 356 tot en met 364;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 4.4 Totaal overzicht gevorderde bankafschriften van de beheers [rekeningnummer 3] ”, pag. 373 tot en met 375;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 4.6”, pag. 386 tot en met 393;
  • het proces-verbaal van 28 september 2017, pag. 407 tot en met 416;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 5.3 Wederechtelijke overschrijvingen privé bankrekeningen [verdachte] ( [bank rekening 2] en [bank rekening 1] )”, pag. 420;
  • het geschrift genaamd “Bijlage 5.7”, pag. 431 tot en met 436.
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2024.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is voorts met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de personen die zijn opgenomen in bijlage 1.5 en 1.6 (p. 49 tot en met 51) van het procesdossier waarvan niet is gebleken dat de verdachte gelden heeft verduisterd naar zijn privérekeningen. Deze personen zijn opgesomd in bijlage III van dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016, in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen tot een totaal van EUR 120.748 die geheel of ten dele toebehoorden aan personen welke onder bewindvoering waren gesteld van verdachte en/of [beschermingsbewind naam] e.o. en/of [handelsnaam verdachte] , te weten personen van wie de namen zijn opgenomen in bijlagen 1.5 en 1.6 (p. 49 t/m 51 dossier), met uitzonderingen van de personen genoemd in bijlage III van dit vonnis,
en welke geldbedragen verdachte telkens onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 mei 2016, in Nederland, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en opzettelijk heeft afgeleverd en opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meer valse en/of vervalste geschriften, te weten:
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 8] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 283) en
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 386) en/of over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (pag. 390) en
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 431) en/of over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, (pag. 434);
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die rekening en verantwoording d.d. 25 januari 2016 aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 8] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een girale overboeking en/of uitgave van € 600,- op 10 november 2014 naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is opgenomen en een uitgave van €922,42 aan [beschermingsbewind naam] e.o. is opgenomen, en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een of meerdere girale overboekingen en uitgaven naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is/zijn opgenomen, te weten
- van €140,- op 10 november 2014 en
- van €500,- op 14 november 2014 en
- van €300,- op 29 december 2014 en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een girale overboeking en uitgave van €500,- op 18 september 2015 naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is opgenomen en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een of meerdere girale overboekingen en uitgaven naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet zijn opgenomen, te weten
- van €700,- op 4 augustus 2014 en
- van €700,- op 5 september 2014 en
- van €230,- op 10 november 2014 en
- van €130,- op 28 november 2014 en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 meerdere girale overboekingen en uitgaven naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet zijn opgenomen, te weten
- van €1.500,- op 6 februari 2015 en
- van €500,- op 18 september 2015 en
een uitgave van €1.337,04 aan [beschermingsbewind naam] e.o. is opgenomen,
bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, die valse rekening en verantwoordingen heeft verstrekt en heeft doen toekomen aan de Rechtbank Limburg ten behoeve van de controle op en voortgang van de onderbewindstelling van die onder bewind voering gestelde personen [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] ,
terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware die echt en onvervalst.
In de tenlastelegging staat onder feit 2 achter het vierde gedachtestreepje abusievelijk het geldbedrag € 6,00 in plaats van € 600,- genoemd. De rechtbank beschouwt het bedrag van
€ 6,00 als een kennelijke verschrijving. De rechtbank leest de tenlastelegging in die zin dat er staat € 600,-. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Voor zover in de tenlastelegging verder taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
verduistering gepleegd door hem die het goed als bewindvoerder onder zich heeft, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en de maatregelen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De overschrijding van de redelijke termijn is door de officier van justitie verdisconteerd in de strafeis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van veroordeling van de verdachte rekening te houden met de extreme overschrijding van de redelijke termijn. Een korte voorwaardelijke gevangenisstraf is de enige strafmodaliteit die nog passend kan zijn. Een taakstraf is niet meer op zijn plaats. In het bijzonder moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een blanco strafblad en is na de ten laste gelegde pleegperiodes niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in de hoedanigheid van (beschermings)bewindvoerder en budgetbeheerder schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van een groot deel van zijn klantenportefeuille. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en het opzettelijk gebruikmaken van vervalste geschriften. De verdachte heeft gedurende meerdere jaren structureel geld van zijn cliënten in zijn eigen zakken gestopt. Daarmee heeft hij zichzelf verrijkt ten nadele van een zeer kwetsbare groep mensen.
Cliënten van een bewindvoerder of een budgetbeheerder zijn immers om diverse redenen zelf niet meer in staat om op verantwoorde wijze voor hun financiën te zorgen. Als bewindvoerder en budgetbeheerder diende de verdachte de rekeningen van zijn cliënten te betalen, regelingen te treffen voor hun schulden en overzicht te creëren in hun financiële situatie. Zij waren naar hun aard zeer kwetsbaar en volledig afhankelijk van het integere handelen van de verdachte, die daar op grove wijze misbruik gemaakt. In plaats van orde op zaken te stellen, heeft de verdachte ervoor gekozen om zichzelf te verrijken ten koste van zijn cliënten. Zodoende heeft hij hun problemen alleen maar groter gemaakt. Het vertrouwen dat zijn cliënten in de verdachte mochten hebben heeft hij op een schaamteloze manier geschaad en misbruikt. De verdachte had een verantwoordelijke functie, maar ook een voorbeeldfunctie, en met zijn handelen heeft hij het vertrouwen dat in het algemeen in bewindvoerderskantoren en budgetbeheerders moet kunnen worden gesteld, ernstig geschaad. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat geldt eveneens voor het misleiden van de rechtbank door rekeningen en verantwoordingen te overleggen die vals dan wel vervalst waren. Het moet dan ook eenieder duidelijk zijn dat dit gedrag als bewindvoerder of budgetbeheerder onacceptabel is.
De rechtbank is uit de vorderingen van de slachtoffers en de verklaringen van de aanwezige slachtoffers ter terechtzitting gebleken dat de gevolgen voor hen immens zijn. Velen hebben nog steeds last van het gewetenloze handelen van de verdachte. Meerdere slachtoffers zijn hun woning verloren, omdat de verdachte de hypotheekkosten of huur niet betaalde, terwijl hij tegen hen zei dat hij dit wel deed. Schrijnend is het verhaal van slachtoffer [slachtoffer 11] , die geen grote schulden had, maar het overzicht over haar financiën kwijtraakte. Ze wendde zich tot maatschappelijk werk in Brunssum en werd vanuit daar doorverwezen naar verdachte. Terwijl ze over een relatief goed maandelijks inkomen beschikte zou de verdachte haar helpen orde op zaken te stellen. Verdachte heeft haar voorgehouden dat dit binnen enkele maanden opgelost zou zijn. Vijf jaar later heeft [slachtoffer 11] echter haar woning moeten verkopen omdat haar hypotheek niet werd voldaan, waarna een restschuld resteerde van 10.000 euro. Ook is haar inboedel verkocht en is zij noodgedwongen ingetrokken bij haar dochter. Van een ander slachtoffer is de pensioenpot volledig leeg. Een ander slachtoffer, nota bene aangetrouwde familie van de verdachte, was bijna uit de schulden en vroeg de verdachte om de laatste restanten af te lossen. De verdachte heeft dit niet gedaan en voornoemd slachtoffer raakte opnieuw diep in de schulden en was terug bij af. Het voorgaande illustreert enerzijds de enorme gevolgen van het handelen van de verdachte voor de slachtoffers en anderzijds de kwetsbaarheid van de cliënten waarvan hij misbruik heeft gemaakt. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf van lange duur. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de opgelegde straffen in soortgelijke zaken en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de LOVS-oriëntatiepunten, fraude). Doorgaans wordt voor het verduisteren van een geldbedrag als het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 9 en 12 maanden opgelegd. Daarnaast heeft de verdachte zich ook meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Proceshouding
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met de proceshouding van de verdachte. Hoewel hij zich in 2017 op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij op de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Doorgaans kán hier ten voordele van een verdachte rekening mee worden gehouden, maar in het onderhavige geval ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe. Integendeel, de rechtbank stelt vast dat de verdachte nog altijd geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij is in 2017 verhoord als verdachte en hij is vervolgens in 2018 door de civiele rechter veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, maar dit alles heeft hem er niet toe gebracht om zelfs maar een poging te doen om te starten met een betalingsregeling. Dit ondanks dat verdachte en zijn partner beiden een inkomen hebben. Sterker nog, verdachte brengt ter zitting naar voren dat hij nimmer iets heeft gehoord nadat hij door de civiele rechter is veroordeeld en lijkt verrast door de suggestie dat hij zelf ook het initiatief kan nemen om te gaan betalen. Daar komt bij dat verdachte in al die jaren nooit de moeite heeft genomen om adressen te achterhalen van de slachtoffers om excuses aan te bieden voor het leed dat hij hun heeft aangedaan. Ter terechtzitting heeft hij ook geen antwoord kunnen geven op de vraag waar het geld van de slachtoffers naartoe is gegaan. Telkens was het antwoord “ik weet het niet”. De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar spijt betuigd, maar kon op geen moment uitleggen waar hij nou precies spijt van had. Daarbij komt dat hij vooral rechtvaardiging leek te zoeken voor zijn handelen. Het leiden van een bedrijf was hem “te veel geworden” en hij zat destijds “niet lekker in zijn vel”. Na lang doorvragen verklaarde de verdachte uiteindelijk dat hij gelden heeft verduisterd om er zelf beter van te worden. De rechtbank heeft de verdachte uitgebreid bevraagd over de redenen van zijn handelen en is tot een allesomvattende conclusie gekomen: zijn cliënten interesseerden hem toen niet en deze cliënten interesseren hem nu nog steeds niet. Immers hij heeft toen brutaal hun eigen gelden verduisterd, terwijl hij na al die jaren, en ondanks een onherroepelijk civiel vonnis en twee inkomens, geen cent aan die cliënten terugbetaald of anderszins contact met hen opgenomen. Deze houding van de verdachte zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de strafmaat.
Gezien al het voorgaande zou de rechtbank aan de verdachte hebben opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank heeft echter ook oog voor de forse overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Redelijke termijn
Uitgangspunt is volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, dat een strafzaak in eerste aanleg met een vonnis dient te zijn afgerond binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De termijn van twee jaar is voor de verdachte aangevangen met zijn verhoor op 24 januari 2017 en is op de datum van het onderhavige eindvonnis met ruim 5 jaar en 10 maanden overschreden. Deze termijnoverschrijding is volledig te wijten aan het Openbaar Ministerie. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe het mogelijk is dat deze strafzaak jarenlang in de kast is blijven liggen. Door deze gang van zaken heeft niet alleen de verdachte langdurig in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van zijn strafzaak, maar ook de slachtoffers hebben al die jaren niets vernomen. Behalve het gegeven dat zij lang hebben moeten wachten, hebben de slachtoffers ook ernstig nadeel geleden in die zin dat door het tijdsverloop de thans voorliggende tenlastelegging maar een deel van de gedragingen van verdachte beslaat en zij slechts ten dele de door hen geleden schade konden onderbouwen. Ter terechtzitting hebben slachtoffers verklaard dat ze het maar achter zich hebben gelaten en zich erbij hebben neergelegd dat zij hun geld nooit meer terug zouden zien. De rechtbank constateert dat het justitieel apparaat deze kwetsbare groep slachtoffers ernstig in de steek heeft gelaten.
Zoals gezegd heeft ook de verdachte te lijden gehad onder de overschrijding van de redelijke termijn. Hem heeft immers ongeveer zeven jaar lang strafvervolging boven het hoofd gehangen, totdat medio 2024 een dagvaarding volgde. De rechtbank zal de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn ten voordele van de verdachte verdisconteren in de op te leggen straf, resulterende in een strafkorting en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans nog steeds passend is. Er is immers geen rechtsregel die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij een forse overschrijding van de redelijke termijn als passende straf uitsluit. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank de enige sanctie die recht doet aan het leed van de slachtoffers. Het handelen van de verdachte was schaamteloos, dit handelen heeft vele levens ernstig ontregeld en vele slachtoffers ondervinden daar nu nog steeds de enorme gevolgen van. Anderzijds is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook de enige passende sanctie om duidelijk te maken dat zulks handelen van bewindvoerders en budgetbeheerders niet kan worden getolereerd.
De straf
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
De rechtbank wijkt hiermee af van de lagere strafeis van de officier van justitie, omdat de rechtbank van oordeel is dat met een lagere straf dan thans wordt opgelegd geen recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1
Partiële vrijspraak feit 1De verdachte is voor feit 1 partieel vrijgesproken ten aanzien van de personen benoemd in bijlage III van dit vonnis. De daarop benoemde personen die zich eveneens gevoegd hebben als benadeelde partij, zullen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en veroordeeld worden in de kosten door de verdachte ter verdediging van hun vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil. Dit betreffen de benadeelden [slachtoffer 12] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 38] , [slachtoffer 16] , [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] .
8.2
Schadevergoedingsmaatregel na civiel vonnis
In het vonnis van deze rechtbank van 21 november 2018 met zaak- en rolnummer C/03230451/HA ZA 17-29 hebben een deel van de benadeelde partijen als rechthebbenden een hoofdelijke veroordeling gevorderd van de verdachte tot vergoeding van de schade die zij door hem hebben geleden. De rechtbank heeft de verdachte daartoe voor een deel van het gevorderde onherroepelijk veroordeeld. Dit deel betreft steeds de schade die is ontstaan door de verduistering die thans onder feit 1 is bewezenverklaard.
Of de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor de schade van de benadeelde partijen staat derhalve niet meer ter discussie. De rechtbank heeft hierover in 2018 beslist. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte nog niets heeft betaald van de schade waarvoor hij civielrechtelijk is veroordeeld. Namens een deel van de benadeelde partijen is door [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland op de terechtzitting te kennen gegeven dat het bedrag dat reeds door de rechtbank in 2018 is vastgesteld en waarvoor de verdachte is veroordeeld, niet meer gevorderd wordt in het kader van de vordering tot schadevergoeding in de strafzaak en enkel wordt verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien daarvan. Om die reden zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde bedrag voor de benadeelde partijen die hierom verzocht hebben. Dit betreffen de volgende benadeelden: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 19] , [slachtoffer 20] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 22] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 23] , [slachtoffer 24] , [slachtoffer 25] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 26] .
Tot slot merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 9] , [slachtoffer 27] , [slachtoffer 28] en [slachtoffer 29] ook partij zijn geweest bij het vonnis van de rechtbank uit 2018 en zich eveneens gevoegd hebben als benadeelde partij. Zij vorderen bij de materiële schade ook het bedrag waar de verdachte in 2018 civielrechtelijk voor is veroordeeld. De rechtbank zal ambtshalve voor deze benadeelden de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bewezenverklaarde verduisterde bedrag. De rechtbank merkt hier reeds op dat de vordering als zodanig voor dit deel gezien het gezag van gewijsde wordt afgewezen. Er ligt immers reeds een onherroepelijk vonnis waarbij dit deel van de schade is toegewezen.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd zich niet te verzetten tegen het bovenstaande.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregelen opleggen met vermeerdering van de wettelijke rente voor het bedrag dat onder feit 1 bewezen is verklaard.
8.3
De vorderingen van de benadeelde partijen [2]
De benadeelde partijen [slachtoffer 30] en [slachtoffer 5]
De benadeelde partijen [slachtoffer 30] en [slachtoffer 5] zijn niet benoemd in de bijlagen 1.5 en 1.6 (p. 49 tot en met 51) van het procesdossier zoals vermeld op de tenlastelegging. Onvoldoende kan worden vastgesteld of zij rechtstreeks schade hebben geleden door de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten. Zij moeten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft moeten maken ter verdediging van hun vordering, tot op heden begroot op nihil.
8.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelden die om immateriële schadevergoeding hebben verzocht, zich op het standpunt gesteld dat die vorderingen kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. De benadeelden die meer vorderen, dienen voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met voornoemd bedrag aan immateriële schade. De benadeelden die materiële schade vorderen bestaande uit bewindvoerderskosten, moeten in dat deel van hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geschaard achter het standpunt van de officier van justitie.
8.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Door de benadeelde partijen worden de volgende soorten materiele schade gevorderd:
( i) de schade die is ontstaan door de verduistering, namelijk de onttrekking door verdachte vanuit cliëntenrekeningen naar zijn privérekeningen;
(ii) de bewindvoerderskosten;
(iii) de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel.
De rechtbank zal steeds alleen vergoeding van de schade die is ontstaan door de bewezenverklaarde verduistering toekennen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze schade betreft schade die de verdachte rechtstreeks heeft toegebracht aan de benadeelden. De bedragen zijn opgenomen in bijlage 1.5 en 1.6 (p. 49 tot en met 51) van het procesdossier.
Ten aanzien van de tweede en derde soort schade geldt dat de vorderingen steeds niet-ontvankelijk zijn. De slachtoffers hebben onvoldoende gesteld en onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Immers, in beginsel zijn slachtoffers de bewindvoerderskosten verschuldigd geweest en is eventuele fraude hiermee niet ten laste gelegd, terwijl de betalingen in het kader van de carrousel eveneens niet aan verdachte ten laste zijn gelegd. De benadeelde partijen zullen daarom in dit deel van hun vordering eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
Een deel van de benadeelde partijen vordert immateriële schadevergoeding. In de meeste onderbouwingsformulieren wordt deze vergoeding gevorderd aan de hand van jurisprudentie van een vergelijkbare zaak. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het strafbare handelen van de verdachte een behoorlijke impact op de slachtoffers gehad. Hun financiële problemen zijn verergerd en de verdachte heeft het vertrouwen van deze veelal kwetsbare personen flink geschonden. De slachtoffers hebben jarenlang financiële problemen gehad en het merendeel heeft die nog steeds. Om die reden acht de rechtbank een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats. Het merendeel van de benadeelde partijen vordert een bedrag van € 500,-. Door of namens de verdediging is hier geen verweer op gevoerd en dit deel van de vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor, zodat een bedrag van € 500,- toewijsbaar is. De benadeelde partijen die meer vorderen, worden voor het meergevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Burgerlijke rechter
Voor zover benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering, merkt de rechtbank op dat zij (dat deel van) vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor voornoemde schadebedragen, zodat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partijen uit handen wordt genomen door de Staat. Ook deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen zal de rechtbank bepalen dat het maximaal aantal dagen gijzeling van alle maatregelen gezamenlijk het totaal van 360 dagen niet zal overschrijden (zie o.a. ECLI:NL:HR:2023:265).
De rechtbank zal over de vorderingen van de benadeelde partijen, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld.
8.3.3.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 28]
De benadeelde partij [slachtoffer 28] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 6.653,29 bestaande uit materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 1.390,-. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Voor het meergevorderde wordt de benadeelde in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel ziet op bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 10.184,81 bestaande uit materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van
€ 2.580,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 31]
De benadeelde partij [slachtoffer 31] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 5.602,63 bestaande uit materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend tot € 790,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 15.941,26,14 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schade tot € 4.910,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
Voor het gevorderde aan immateriële schade wordt een bedrag toegekend van € 500,-. Het meergevorderde is niet-ontvankelijk.
8.3.3.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 26]
De benadeelde partij [slachtoffer 26] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 4.050,69 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel opgelegd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 160,-. Omdat de benadeelde dit bedrag thans nog vordert, wordt dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Voor het meergevorderde wordt de benadeelde in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel ziet op bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan materiële schade van € 2,88 aan kosten voor het verzenden van brieven naar Slachtofferhulp Nederland wordt toegewezen.
Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.6
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 27]
De benadeelde partij [slachtoffer 27] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 4.935,15 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding voorzover het gevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan materiële schade dat ziet op het verduisterde geldbedrag wordt afgewezen. De rechtbank zal voor dit bedrag ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel opleggen mede naar aanleiding van het civiele vonnis van deze rechtbank van 21 november 2018 voor een bedrag van € 510,-.
8.3.3.7
De benadeelde partij [slachtoffer 19]
De benadeelde partij [slachtoffer 19] heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 4.445,- en dit te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 2.040,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het overige gevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. De benadeelde wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
8.3.3.8
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 6.080,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van
€ 4.570,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.9
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 29]
De benadeelde partij [slachtoffer 29] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 10.557,62 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding voorzover het gevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan materiële schade dat ziet op het verduisterde geldbedrag wordt afgewezen. De rechtbank zal voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen mede naar aanleiding van het civiele vonnis van deze rechtbank van 21 november 2018 voor een bedrag van € 1.800,-.
8.3.3.10
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
De benadeelde partij [slachtoffer 11] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 70.823,22 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van
€ 38.674,74. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel en/of bedragen die zijn verduisterd in 2012. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.11
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 22]
De benadeelde partij [slachtoffer 22] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 6.755,30 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 1.610. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Het meergevorderde is niet-ontvankelijk.
8.3.3.12
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 5.431,67 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding voor zover het gevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Het gevorderde aan materiële schade dat ziet op het verduisterde geldbedrag wordt, nu dit thans nog gevorderd wordt, afgewezen in verband met het gezag van gewijsde van het civiele vonnis van deze rechtbank van 21 november 2018. Wel zal de rechtbank voor dit bedrag, zijnde € 1.440,-, de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.3.3.13
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 24]
De benadeelde partij [slachtoffer 24] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 4.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 4.000,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.14
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 23]
De benadeelde partij [slachtoffer 23] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 8.583,50 aan materiële schade.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 2.780,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.15
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 32]
De benadeelde partij [slachtoffer 32] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 5.095,48 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van
€ 3.123,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.16
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 2.180,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 450,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.17
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 33]
De benadeelde partij [slachtoffer 33] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 3.810,39 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van € 349,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.18
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 34]
De benadeelde partij [slachtoffer 34] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 6.917,98 aan materiële schadevergoeding. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van
€ 1.000,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.19
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 35]
De benadeelde partij [slachtoffer 35] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 5.452,07 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van € 750,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.20
De benadeelde partij [slachtoffer 21]
De benadeelde partij [slachtoffer 21] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 7.071,99 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 3.940,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit.
8.3.3.21
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 36]
De benadeelde partij [slachtoffer 36] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 24.856,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Aan de benadeelde wordt een bedrag toegekend aan materiële schadevergoeding van € 799,- zijnde het onder feit 1 bewezenverklaarde verduisterde geldbedrag. Het meergevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.22
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 25]
De benadeelde partij [slachtoffer 25] heeft een schadevergoeding gevorderd € 4.267,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 1.588,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.23
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]
De benadeelde partij [slachtoffer 20] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 2.680,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 1.350,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen.
8.3.3.24
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 21.701,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. Aan de benadeelde wordt voor het verduisterde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 tot een bedrag van € 19.430,-. Dit bedrag wordt als zodanig niet meer gevorderd. Het meergevorderde ziet op de bewindvoerderskosten en/of de betalingen aan andere cliënten in het kader van de carrousel. Onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten dienen te gelden als schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Het gevorderde aan immateriële schade wordt toegewezen

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 225, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van
Schadevergoedingsmaatregelen n.a.v. het vonnis van de rechtbank Limburg van 21 november 2018;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 9 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 70 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 28]
  • wijst een bedrag aan materiële schade van 1.390,00 euro af:
  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 31]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeelteijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 31] , van een bedrag van 790,00 euro, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde voor het meergevorderde niet-ontvankelijk;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 31] , van een bedrag van 790,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 10] , van een bedrag van 5.110,00 euro, bestaande uit 4.610,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij voor het meergevorderde aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 10] , van een bedrag van 5.110,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit 4.610,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 26]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 26] , van een bedrag van 502,88 euro, bestaande uit 2,88 euro aan materiële schade en 500,00 euro aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst voor het gevorderde aan materiële schade een bedrag van € 160,- af en het meergevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 26] , van een bedrag van 502,88 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit 2,88 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 27]

  • wijst een bedrag aan materiële schade van 510,00 euro af:
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 5.070,00 euro, bestaande uit 4.570,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het meergevorderde aan materiële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 5.070,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit 4.570,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 29]

  • wijst een bedrag aan materiële schade van 1.800,00 euro af:
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 22]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 22] , van een bedrag van 500,00 euro aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk in het gevorderde aan materiële schade en het meergevorderde aan immateriële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 22] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]

  • wijst een bedrag aan materiële schade van 1.440,00 euro af:
  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het meergevorderde aan schadevergoeding;
  • veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 24]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 24] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk in het gevorderde aan materiële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 24] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 23]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 32]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 32] , van een bedrag van 3.123,00 euro aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het meergevorderde aan materiële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 32] , van een bedrag van 3.123,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 11 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van 500,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het gevorderde aan materiële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 33]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 33] , van een bedrag van 349,00 euro, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het meergevorderde;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 33] , van een bedrag van 349,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 34]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 34] , van een bedrag van 1.000,00 euro, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het meergevorderde;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 34] , van een bedrag van 1.000,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 35]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 35] , van een bedrag van 750,00 euro, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het meergevorderde;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 35] , van een bedrag van 750,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 21]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 36]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 36] , van een bedrag van 1.299,00 euro, bestaande uit 799,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het meergevorderde aan materiële schade;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 36] , van een bedrag van 1.299,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit 799,00 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 25]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 25] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het gevorderde aan materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 25] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 20] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het gevorderde aan materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 20] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 7] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk voor het gevorderde aan materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 7] , van een bedrag van 500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 37]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 38]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 39]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]

  • bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Burgerlijke rechter

- bepaalt dat de benadeelde partijen die niet-ontvankelijk zijn verklaard in (een deel van) hun vordering, de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mestrom, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 te Geleen en/of Susteren, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk één of meer geldbedragen, (tot een totaal van) EUR 120.748,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan personen welke onder bewindvoering waren gesteld van verdachte en/of [beschermingsbewind naam] e.o. en/of [handelsnaam verdachte] , te weten personen van wie de namen zijn opgenomen in bijlagen 1.5 en 1.6 (p. 49 t/m 51 dossier),
in elk geval toebehoorde(n) aan een ander of anderen dan aan haar, en welk(e) geldbedragen verdachte telkens onder zich had in haar hoedanigheid van bewindvoerder, in elk geval telkens anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
T.a.v. feit 2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 mei 2016 te Geleen, Susteren en/of Brunssum , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meer valse en/of vervalste geschriften, te weten:
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 8] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 283) en/of
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 386) en/of over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (pag. 390) en/of
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (pag. 431) en/of over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, (pag. 434);
zijnde een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die rekening en verantwoording d.d. 25 januari 2016 aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 8] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een girale overboeking en/of uitgave van €6.00,- op 10 november 2014 naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is opgenomen en/of een uitgave van €922,42 aan [beschermingsbewind naam] e.o. is opgenomen, en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een of meerdere girale overboekingen en/of uitgave(n) naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is/zijn opgenomen, te weten
- van €140,- op 10 november 2014 en/of
- van €500,- op 14 november 2014 en/of
- van €300,- op 29 december 2014 en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 9] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een girale overboeking en/of uitgave van €500,- op 18 september 2015 naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is opgenomen en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een of meerdere girale overboekingen en/of uitgave(n) naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is/zijn opgenomen, te weten
- van €700,- op 4 augustus 2014 en/of
- van €700,- op 5 september 2014 en/of
- van €230,- op 10 november 2014 en/of
- van €130,- op 28 november 2014 en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [slachtoffer 10] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een of meerdere girale overboekingen en/of uitgave(n) naar een bankrekening op naam gesteld van verdachte, [verdachte] , niet is/zijn opgenomen, te weten
- van €1.500,- op 6 februari 2015 en/of
- van €500,- op 18 september 2015 en/of
en/of een uitgave van €1.337,04 aan [beschermingsbewind naam] e.o. is opgenomen,
bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, die valse rekening en verantwoording(en) heeft verstrekt en/of heeft doen toekomen aan de Rechtbank Limburg ten behoeve van de controle op en/of voortgang van de onderbewindstelling van die onder bewindvoering gestelde personen [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] ,
terwijl hij, verdachte, telkens wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschriften bestemd was/waren voor gebruik als ware het/die echt en onvervalst.
BIJLAGE II: Voeging benadeelde partijen
[slachtoffer 28]
[slachtoffer 1]
[slachtoffer 12]
[slachtoffer 31] ,
[slachtoffer 2]
[slachtoffer 3]
[slachtoffer 10] .
[slachtoffer 37]
[slachtoffer 39]
[slachtoffer 13] .
[slachtoffer 26]
[slachtoffer 38]
[slachtoffer 19]
[slachtoffer 27]
[slachtoffer 4]
[slachtoffer 29]
[slachtoffer 11]
[slachtoffer 16]
[slachtoffer 22]
[slachtoffer 9]
[slachtoffer 24]
[slachtoffer 23]
[slachtoffer 32] ,
[slachtoffer 5]
[slachtoffer 17]
[slachtoffer 6]
[slachtoffer 33]
[slachtoffer 34]
[slachtoffer 35]
[slachtoffer 21]
[slachtoffer 36]
[slachtoffer 25]
[slachtoffer 18]
[slachtoffer 20]
[slachtoffer 7]
BIJLAGE III: Partiële vrijspraak feit 1
[slachtoffer 40] ;
[slachtoffer 41] ;
[slachtoffer 42] ;
[slachtoffer 43] ;
[slachtoffer 2] ;
[slachtoffer 44] ;
[slachtoffer 45] ;
[slachtoffer 46] ;
[slachtoffer 47] ;
[slachtoffer 48] ;
[slachtoffer 49] ;
[slachtoffer 50] ;
[slachtoffer 51] ;
[slachtoffer 3] ;
[slachtoffer 52] ;
[slachtoffer 13] ;
[slachtoffer 14] ;
[slachtoffer 38] ;
[slachtoffer 53] ;
[slachtoffer 54] ;
[slachtoffer 16] ;
[slachtoffer 55] ;
[slachtoffer 56] ;
[slachtoffer 57] ;
[slachtoffer 58] ;
[slachtoffer 59] ;
[slachtoffer 60] ;
[slachtoffer 61] ;
[slachtoffer 62] ;
[slachtoffer 17] ;
[slachtoffer 63] ;
[slachtoffer 64] ;
[slachtoffer 65] ;
[slachtoffer 66] ;
[slachtoffer 67]
[slachtoffer 18]

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg met onderzoeksnummer proces-verbaalnummer LB2R016191 (onderzoek Parel) gesloten d.d. 26 september 2017, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 660.
2.Bij de behandeling van onderstaande vorderingen is het bedrag dat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel onder alinea 8.2 wordt opgelegd, niet meer meegenomen in de bespreking van de vorderingen tot schadevergoeding.