ECLI:NL:RBLIM:2024:9553

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
ROE 23/1164
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens ontbreken geboorteakte

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 18 december 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie) ongegrond verklaard. Eiser, geboren in Soedan en gevlucht uit Eritrea, had zijn verzoek ingediend op 18 januari 2022, maar dit werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte. De rechtbank oordeelde dat eiser met zijn Eritrese identiteitskaart wel zijn nationaliteit had aangetoond, maar niet zijn identiteit. De rechtbank stelde vast dat de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) vereist dat van een verzoeker, die in een ander land is geboren dan waar hij is gevlucht, een geboorteakte kan worden verlangd. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij in bewijsnood verkeerde, aangezien hij geen contact had opgenomen met de Soedanese autoriteiten om een geboorteakte te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de eisen voor het overleggen van een geboorteakte niet onevenredig zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Bovendien werd geoordeeld dat de hoorplicht in de bezwaarprocedure niet was geschonden, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het verzoek tot naturalisatie in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie).
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 5 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser heeft op 18 januari 2022 een verzoek om naturalisatie ingediend. Hij heeft daarbij (onder meer) een Eritrese identiteitskaart overgelegd. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eisers identiteit niet met zekerheid is vast te stellen. Uit de BRP is gebleken dat eiser is geboren in Soedan en dat hij niet is ingeschreven op basis van een gelegaliseerde geboorteakte. Eiser heeft geen geboorteakte of andere geboorteregistratie overgelegd. Verweerder is van mening dat eisers beroep op bewijsnood met onvoldoende bewijsstukken is onderbouwd. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 7 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding RWN).
5. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij zijn nationaliteit en identiteit met zijn Eritrese identiteitskaart heeft aangetoond. Deze identiteitskaart is in zijn asielprocedure echt bevonden en uit het ambtsbericht van 19 december 2022 blijkt ook dat een Eritrese identiteitskaart de identiteit van de houder aantoont. De wettelijke plicht om een geboorteakte te overleggen bestaat niet. Voor zover die in de Handleiding staat is deze verplichting niet op eiser van toepassing, gelet op zijn asielrechtelijke status. Als deze verplichting voor eiser zou volgen uit de Handleiding moet er wegens bijzondere omstandigheden van dit beleid worden afgeweken. Eiser staat niet geregistreerd in een geboorteregister en het kan niet van hem verlangd worden om contact op te nemen met de Soedanese autoriteiten of naar Soedan af te reizen. Het bezwaar had niet kennelijk ongegrond mogen worden verklaard, waardoor de hoorplicht is geschonden.
Wat is het relevante toetsingskader?
5. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), dat de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is en dat verweerder dan ook bevoegd is om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van een verzoeker te verlangen. Dat betekent dat de identiteit en de nationaliteit van een verzoeker buiten twijfel moeten zijn. Daarbij volgt uit de RWN en de Handleiding RWN dat het aan een verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van die verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. [1]
5.1.
Uit paragraaf 3.5.6 van Handleiding RWN, met het beleid voor artikel 7 van de RWN, volgt dat een verzoeker als hoofdregel verplicht is zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen met een gelegaliseerde geboorteakte en met een geldig buitenlands paspoort. Verweerder wijkt van deze hoofdregel af bij bewijsnood of als het in het individuele geval onevenredig is dat hij vasthoudt aan de hoofdregel. Verweerder kan van het beleid afwijken met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, of artikel 4:84 van de Awb.
5.2.
Verder volgt uit vaste Afdelingsjurisprudentie dat de Handleiding RWN als uitgangspunt mag dienen bij de beoordeling van een naturalisatieverzoek en dat verweerder een eigen onderzoeksplicht bezit en derhalve niet gebonden is aan overwegingen en beslissingen uit voorgaande vreemdelingrechtelijke procedures met betrekking tot de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. [2]
Mocht verweerder van eiser een gelegaliseerde geboorteakte verlangen?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen geboorteakte van hem mag verlangen. Hij verwijst daarvoor naar paragraaf 3.5.2 van de Handleiding RWN. Daar staat (voor zover hier relevant) dat aan asielgerechtigden in beginsel geen vrijstelling wordt verleend voor het overleggen van documenten als de asielgerechtigde verzoeker is geboren in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft en waaruit hij is gevlucht. Een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte mag in dat geval verlangd worden, als dat is opgemaakt. Eiser heeft toegelicht dat er in zijn geval geen geboorteakte is opgemaakt in Soedan. Dat betekent volgens eiser dat verweerder geen geboorteakte van hem mag verlangen.
6.1.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Uit de Handleiding RWN blijkt juist dat van eiser, die in een ander land is geboren (Soedan) dan vanwaar hij is gevlucht (Eritrea) in beginsel een geboorteakte mag worden gevraagd. Vanzelfsprekend kan eiser geen geboorteregistratiebewijs of geboorteakte overleggen indien dat er niet is, maar om dat aan te nemen is de enkele stelling van eiser niet voldoende. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit beoordeeld moet worden aan de hand van de vraag of er bij eiser sprake is van bewijsnood. Dat beoordeelt de rechtbank hieronder. De conclusie is dat verweerder in beginsel een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte van eiser mag verlangen.
Heeft eiser zijn nationaliteit en identiteit aangetoond met de Eritrese identiteitskaart?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn nationaliteit en identiteit met de overgelegde Eritrese identiteitskaart heeft aangetoond. Niet in geschil is dat deze identiteitskaart echt is bevonden en volgens eiser blijkt uit het ambtsbericht van Eritrea van 19 december 2022 dat een Eritrese identiteitskaart ook is bedoeld om de identiteit mee aan te tonen. Eiser vindt het vreemd dat verweerder tegenwerpt dat de identiteitskaart op verklaringen en niet op brondocumenten (zoals een geboorteakte) is gebaseerd. In de eerste plaats omdat uit het ambtsbericht van Eritrea van 19 december 2023 blijkt dat er in Eritrea bijna geen geboorteaktes worden verstrekt en ten tweede omdat ook een geboorteakte in de kern wordt afgegeven op basis van verklaringen van in dat specifieke geval de ouders. Het is niet logisch om meer waarde aan een geboorteakte dan aan een identiteitsbewijs toe te kennen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de Eritrese identiteitskaart wel zijn nationaliteit maar niet zijn identiteit buiten twijfel heeft aangetoond. Weliswaar heeft eiser ter zitting toegelicht dat de procedure ter verkrijging van een identiteitskaart in Eritrea een van de strengste ter wereld is nu daar onder meer verklaringen van onder meer de ouders en van dorpsoudsten worden vereist, maar daarmee is niet gezegd dat voor de afgifte van een identiteitskaart ook brondocumenten worden gebruikt zodat met die enkele toelichting onvoldoende kan worden vastgesteld of eisers identiteit op de juiste wijze is geverifieerd. Dat er in Eritrea bijna geen geboorteaktes worden verstrekt acht de rechtbank daarbij niet relevant. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder het echt bevinden van de identiteitskaart niet doorslaggevend hoeven achten. Dat geldt ook voor de stelling dat uit het ambtsbericht uit 2022 zou volgen dat een Eritrese identiteitskaart kan worden gebruikt om de identiteit aan te tonen. Nu in een naturalisatieprocedure een ander eigen toetsingskader geldt, is een dergelijk bericht voor verweerder in de onderhavige procedure niet bindend. Dat verweerder van eiser een geboorteregistratie of geboorteakte mag verlangen omdat daar nu eenmaal een andere bewijsaarde aan wordt toegekend blijkt wel uit de hiervoor reeds genoemde rechtspraak van de Afdeling.
Heeft eiser aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert?
8. Nu voor de verlening van het Nederlanderschap vereist is dat de desbetreffende verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont, mag van een verzoeker die stelt in dit verband in bewijsnood te verkeren worden gevergd dat hij dit aantoont. Uit vast rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat de verzoeker moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. In paragraaf 3.5.6 van de Handleiding RWN, met het beleid voor artikel 7 van de RWN, staat verder dat de verzoeker met een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, moet aantonen dat hij niet of niet meer in het bezit gesteld kan worden van de gevraagde stukken. Als dit niet mogelijk is, moet de verzoeker met andere, objectieve en verifieerbare bewijstukken aantonen wat hij heeft gedaan om aan deze documenten te komen. Deze stukken mogen bij indiening van het naturalisatieverzoek in principe niet ouder dan zes maanden zijn.
9. Eiser stelt dat de hierboven weergegeven wijze van aantonen van bewijsnood uit de Handleiding RWN niet op hem van toepassing is. In de Handleiding RWN staat namelijk dat deze bewijseisen gelden voor de verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte. Nu eiser een asielstatus heeft geldt voor hem een vrije bewijsleer. In dat kader stelt eiser zich op het standpunt dat hij voldoende heeft gedaan om aan een geboorteakte te komen. Hij heeft twee personen benaderd om in zijn ouderlijk huis naar documenten te zoeken. Dat heeft niets opgeleverd. Het is te gevaarlijk om naar Soedan af te reizen en volgens eiser kan niet van hem worden verlangd dat hij aanklopt bij de Soedanese autoriteiten waar hij helemaal niet bekend is.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat los van de vraag of de in de Handleiding RWN voorgeschreven bewijsmethode voor eiser geldt, eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van bewijsnood. Het uitgangspunt blijft namelijk, ook los van de voorgeschreven bewijsmethode, dat een verzoeker die zich beroept op bewijsnood al het mogelijke moet hebben gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Dat is hier niet het geval. Eiser heeft helemaal geen contact opgenomen met Soedanese autoriteiten in Nederland of in Soedan, terwijl dat wel van hem verwacht mag worden. Het is immers aan eiser om aan te tonen dat hij geen Soedanese geboorteakte kan krijgen. De enkele stelling van eiser dat er geen geboorteregistratie bestaat is onvoldoende.
Moet verweerder van het beleid afwijken?
10. Eiser doet een beroep op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, althans enig ander evenredigheidsbeginsel. Volgens eiser zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid moet afwijken.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat het nationaliteitsrecht niet onder de werkingssfeer van het Unierecht valt, zodat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel hier niet van toepassing is. [4]
10.2.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het eisen van een gelegaliseerde geboorteakte niet onevenredig is en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Met het verlangen van een gelegaliseerde geboorteakte is het zwaarwegende belang gemoeid, dat het Nederlanderschap alleen wordt toegekend aan een persoon van wie de identiteit onomstotelijk vaststaat. Daarnaast hoeft eiser Nederland niet te verlaten en is het voor eiser niet onmogelijk om in de toekomst alsnog Nederlander te worden, mits hij de juiste documenten overlegt. Er is ook geen bijzonder schrijnende of anderszins onevenredige situatie die aanleiding vormt om af te wijken van het beleid uit de Handleiding RWN of voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
11. Uit vaste rechtspraak volgt dat de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gronden restrictief moeten worden toegepast. Van het horen met toepassing van onderdeel b mag slechts bij uitzondering worden afgezien, namelijk indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om van het horen af te zien, moet bovendien worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het bezwaarschrift kennelijk ongegrond heeft verklaard en vanwege die reden mocht afzien van de hoorplicht in de bezwaarprocedure.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, punt 5.1.
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:120 en de uitspraak van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5014.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3013.