ECLI:NL:RBLIM:2024:952

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
ROE 22/1270
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rectificatie nationaliteit van onbekend naar staatloos

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas om haar nationaliteit te rectificeren van 'onbekend' naar 'staatloos'. Eiseres, geboren in de voormalige Sovjet-Unie, heeft in 2001 haar intrek in Nederland genomen en heeft sindsdien verblijfsrecht. Bij binnenkomst in Nederland was haar nationaliteit geregistreerd als 'onbekend' omdat zij geen brondocumenten kon overleggen. Eiseres heeft het college verzocht haar nationaliteit te rectificeren, maar het college heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij staatloos is. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 uitspraak gedaan en oordeelt dat het college terecht heeft afgewezen, omdat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat eiseres staatloos is. De rechtbank wijst erop dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar claim te onderbouwen, en dat de verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Oezbekistan niet als authentiek kan worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de registratie van de nationaliteit van eiseres als 'onbekend' gehandhaafd blijft.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter N.J.J. Derks-Voncken en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.

Uitspraak

RECTIFICATIE D.D. 7 MAART 2024 IN VERBAND MET DE KENNELIJKE VERSCHRIJVING IN HET DICTUM TEN AANZIEN VAN DE VEROORDELING TOT HET BETALEN VAN EEN SCHADEVERGOEDING OP PAGINA 6

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 01 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas

(gemachtigden: mr. P.A.J.S. Lathouwers en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het college op haar verzoek om haar nationaliteit te rectificeren van ‘onbekend’ naar ‘staatloos’.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 14 december 2021 afgewezen omdat zij op basis van de stukken niet kan vaststellen dat eiseres staatloos is. Met de beslissing op bezwaar van 2 mei 2022 is het college bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook nog nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigden van eiseres en het college en een tolk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren in de voormalige Sovjet-Unie op een plaats die nu gelegen is in Oezbekistan . Haar vader had de Oezbeekse nationaliteit en haar moeder de Tataarse. Eiseres is in 2001 verhuisd naar Nederland waar zij inmiddels verblijfsrecht heeft. Als nationaliteit is bij binnenkomst ‘onbekend’ geregistreerd in de Basisregistratie Personen, omdat eiseres geen brondocumenten kon overleggen en haar nationaliteit daarom niet kon worden vastgesteld. Zij heeft het college verzocht om haar nationaliteit te rectificeren naar ‘staatloos’ omdat zij stelt haar Oezbeekse nationaliteit te zijn verloren. Daartoe overlegt zij een verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Republiek Oezbekistan , waaruit blijkt dat eiseres niet staat opgenomen in het register van Oezbekistan en daarom geen staatsburger (meer) is van Oezbekistan (hierna: de verklaring), en een geboorteakte. Verder verklaart eiseres dat zij op [datum] 1992 niet permanent in Rusland verbleef, waardoor zij de Russische nationaliteit ook niet heeft verkregen. Met andere landen heeft eiseres geen band (gehad).
2.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk staatloos is. Volgens het college wijst alles erop dat eiseres nog steeds de Oezbeekse nationaliteit bezit, of kan bezitten. Op basis van het Oezbeeks nationaliteitsrecht zou eiseres na de val van de SovjetUnie de Oezbeekse nationaliteit hebben verkregen, en niet is gebleken dat zij haar nationaliteit is verloren. Verder heeft het college de verklaring van het ministerie voorgelegd aan Bureau Documenten van de IND, en die zijn tot de conclusie gekomen dat er niet kan worden vastgesteld of de verklaring echt of inhoudelijk juist is. De verklaring kan dan ook niet worden gekwalificeerd als een authentiek brondocument. Daardoor komt er volgens het college geen betekenis toe aan die verklaring. De geboorteakte kan verder ook niet leiden tot de conclusie dat eiseres staatloos is.
Is deze rechtbank bevoegd?
3. De rechtbank moet altijd nagaan of het ingediende beroep aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet. Als dat niet het geval is, dan komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Een van die voorwaarden is dat de rechtbank bevoegd moet zijn om het beroep te behandelen.
3.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat de rechtbank niet (meer) bevoegd is, omdat op 1 oktober 2023 de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (onmiddellijk) in werking is getreden. Daarmee zou het college niet langer bevoegd zijn om ter zake het nationaliteitsgegeven “staatloosheid” een besluit te nemen, en is daarin bepaald dat er enkel bij de rechtbank Den Haag een verzoek kan worden ingediend tot vaststelling van staatloosheid.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat zij wél bevoegd is. Het college heeft met de beslissing op bezwaar beoogd te beslissen op het bezwaar van eiseres. Dat maakt die beslissing op bezwaar – ongeacht de daadwerkelijke inhoud daarvan – een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. [1] Daartegen kan een belanghebbende in beginsel beroep instellen bij de bestuursrechter. [2] Dat het college niet langer bevoegd zou zijn om (niet-evidente) staatloosheid vast te stellen, of dat er ten aanzien van het niet-bezitten van enige nationaliteit uitsluitend een verzoek bij de rechtbank Den Haag kan worden ingediend, doen niet aan die bevoegdheid af. Dat kan wel gevolgen hebben voor de gevolgen van een zaak. Daarbij geldt wel ook dat de rechtbank toets naar het moment waarop het besluit is genomen. De rechtbank is verder ook niet gebleken dat het voorliggend besluit uitgezonderd zou zijn van beroep. [3] Het betoog van het college, dat artikel 2:61 van de Wet basisregistratie personen zich tegen deze behandeling zou verzetten, kan de rechtbank daarom ook niet volgen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert aan dat zij, na de val van de Sovjet-Unie , nooit is ingeschreven in het register van Oezbekistan . Dat gebeurde niet automatisch, maar pas wanneer het Sovjet-paspoort werd vervangen door een nationaal paspoort. Tot die tijd kon zij gebruik blijven maken van haar Sovjet-paspoort. Eiseres is haar Sovjet-paspoort echter verloren voordat zij het kon laten vervangen. Daardoor kan zij geen besluit overleggen waaruit blijkt dat zij is uitgeschreven. Ze stelt dat ze niet meer kan overleggen dan de verklaring dat zij niet voorkomt op de lijst van ingeschreven of uitgeschreven burgers. Dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de inhoudelijke juistheid van de verklaring, betekent volgens eiseres niet dat de verklaring niet echt is. Eiseres vindt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de verklaring niet echt is. Daarnaast vindt zij de omstandigheid dat zij mogelijk alsnog de Oezbeekse nationaliteit zou kunnen verkrijgen, niet maakt dat zij op dit moment niet staatloos is.
Het toetsingskader
5. In geschil is of het college terecht het verzoek van eiseres tot rectificatie van haar nationaliteit van ‘onbekend’ naar ‘staatloos’ heeft afgewezen.
5.1.
Bij een wijziging in de Basisregistratie Personen staat voorop dat de gegevens daarin betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. Daarom volgt uit vaste rechtspraak [4] dat buiten redelijke twijfel moet volgen dat de verzochte wijziging juist is. Uit vaste rechtspraak [5] volgt dat om vast te stellen of een persoon staatloos is, de vereisten die zijn bepaald in artikel 2.15 van de Wet basisregistratie persoonsgegevens (hierna: de Wet brp) gelden. Daarin staat dat gegevens over een vreemde nationaliteit worden ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe bevoegde instantie die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit. Indien dat niet mogelijk is, kunnen deze gegevens worden ontleend aan een geschrift van een bevoegde autoriteit dat gegevens vermeldt over de nationaliteit. Als dat ook niet mogelijk is, dan wordt de nationaliteit ‘onbekend’ opgenomen.
5.2.
Op grond van het Oezbeeks nationaliteitsrecht verkrijgt een kind de Oezbeekse nationaliteit van rechtswege wanneer dat kind is geboren in Oezbekistan en één van de ouders van dat kind het staatsburgerschap van Oezbekistan bezit. Verder kan op grond van het Oezbeeks nationaliteitsrecht het verliezen van de nationaliteit niet van rechtswege plaatsvinden, maar enkel middels een presidentieel decreet. Tussen partijen is deze uitleg van het Oezbeeks nationaliteitsrecht niet in geschil, waardoor de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
Stelt het college zich terecht op het standpunt dat niet buiten redelijke twijfel is dat eiseres geen nationaliteit heeft?
6. De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen omdat niet buiten redelijke twijfel is dat eiseres staatloos is. Zij motiveert dit oordeel als volgt.
6.1.
Het college mag volgens vaste rechtspraak van het deskundigenadvies van Bureau Documenten uitgaan. [6] Eiseres heeft ook niet betwist dat het documentenonderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitkomst van het documentenonderzoek stelt het college daarom al terecht vast dat niet buiten redelijke twijfel blijkt dat eiseres staatloos is. Hoewel uit dat onderzoek niet blijkt dat de verklaring niet echt is, ontstaat wel redelijke twijfel over die verklaring. Het college heeft ook gemotiveerd aangegeven dat de conclusie die wordt getrokken in die verklaring niet overeenkomt met het Oezbeeks recht. Uit de stukken en het verhaal van eiseres blijkt verder dat zij is geboren op Oezbeeks grondgebied, en dat haar vader de Oezbeekse nationaliteit had. Gelet hierop zou eiseres van rechtswege de Oezbeekse nationaliteit moeten hebben. Dat eiseres zich niet heeft laten inschrijven in het Oezbeekse register na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie , maakt niet dat dit niet voor haar zou gelden. Voor het verliezen van deze nationaliteit geldt verder dat er sprake moet zijn van een presidentieel decreet. Daar is echter geen sprake van. Dat eiseres – als zij zich zou kunnen inschrijven – haar nationaliteit gelijk zou (kunnen) verliezen vanwege haar afwezigheid in Oezbekistan , doet hier ook niet aan af. Dat maakt niet dat eiseres op het moment van de aanvraag niet de Oezbeekse nationaliteit had.
6.2.
Als er redelijke twijfel bestaat over een document, dan ligt het op de weg van de verzoeker om aan de hand van objectieve gegevens die twijfel te ontkrachten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit onvoldoende heeft gedaan. De stelling dat eiseres zich niet kan inschrijven in Oezbekistan is onvoldoende, dat is niet onderbouwd aan de hand van objectieve gegevens. Niet is gebleken dat eiseres zich heeft proberen in te schrijven. De stelling dat Bureau Documenten niet op voorhand zegt dat de verklaring vals is, maakt verder niet dat buiten redelijke twijfel staat dat de verklaring echt is. Er kan dan ook niet worden uitgegaan dat de verklaring een document is als bedoeld in artikel 2.15 van de Wet basisregistratie personen, waardoor aan die verklaring geen juridische betekenis toekomt.
6.3
Gelet op al het bovenstaande en het feit dat eiseres geen brondocumenten of andere bewijsmiddelen heeft overgelegd waaruit buiten redelijke twijfel blijkt dat zij staatloos is, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht de registratie van de nationaliteit van eiseres als ‘onbekend’ gehandhaafd.
Overschrijding van de redelijke termijn
7. Eiseres voert aan dat de rechtbank de redelijke termijn, [7] waarbinnen de zaak moet worden behandeld, heeft overschreden. Zij vindt daarbij ook dat deze overschrijding is toe te rekenen aan het college, nu die niet in redelijkheid het verzoek tot rechtstreeks beroep heeft kunnen weigeren.
7.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze mag maximaal twee jaar in beslag nemen, te rekenen vanaf de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden.
De hoofdregel is dat de bezwaarfase een half jaar in beslag mag nemen en de beroepsfase anderhalf jaar. De rechtbank stelt vast dat er vanaf het bezwaarschrift van eiseres (dat is ontvangen door het college op 17 januari 2022) tot deze uitspraak, ongeveer 2 jaar en 1 maand is verstreken. De procedure heeft dus ongeveer 1 maand te lang geduurd en er is geen aanleiding om deze lange duur te rechtvaardigen. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de termijn is uitsluitend gelegen in de beroepsfase, dus – anders dan eiseres stelt – aan de rechtbank te wijten en de Staat zal dan ook worden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding. Gelet op het beleid van het betreffende ministerie is de Staat in dit geval niet in de procedure betrokken. [8]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt de Staat (
na rectificatie d.d. 7 maart 2024) tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eiseres;
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 01 maart 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 01 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, en 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1029, in combinatie met de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:305.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:505.
7.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie de Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210 en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, 62751.