ECLI:NL:RBLIM:2024:9327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
ROE 21/1869
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van voornaam en geslachtsnaam in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 12 december 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn voornaam en geslachtsnaam in de basisregistratie personen (brp) ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om correctie van zijn geregistreerde naam, omdat hij stelde dat hij een onjuiste identiteit had aangenomen bij zijn binnenkomst in Nederland in 1995. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had het verzoek afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststond dat de huidige in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist waren. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde brondocumenten niet voldoende bewijs boden voor zijn claims. Eiser had diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, maar de rechtbank concludeerde dat de authenticiteit van deze documenten niet was aangetoond en dat de op de documenten vermelde gegevens niet onomstotelijk op eiser betrekking hadden. De rechtbank benadrukte dat de gegevens in de brp betrouwbaar moeten zijn en dat de bewijslast voor wijziging van deze gegevens hoog is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] alias [alias] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, het college
(gemachtigden: P. Lathouwers en J. van den Broek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn voornaam en geslachtsnaam in de basisregistratie personen (brp) te wijzigen.
1.1.
Het college heeft dit verzoek bij besluit van 1 oktober 2020 afgewezen omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de huidige in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. Met het bestreden besluit van 8 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, eisers’ begeleider [naam begeleider] en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiser tot wijziging van de in de brp opgenomen voornaam en geslachtsnaam. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser staat vanaf 13 augustus 1996 met zijn huidige identiteit ( [alias] , geboren [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ) geregistreerd in de brp. Deze gegevens zijn gebaseerd op een door eiser destijds afgelegde verklaring onder ede (voe) bij de gemeente Leidschendam en komen overeen met de door eiser in september 1995 in het kader van zijn asielaanvraag verstrekte persoonsgegevens.
4.1.
Eiser heeft bij brief van 22 februari 2020 het college verzocht om correctie van zijn in de brp geregistreerde voornaam en geslachtsnaam. Eiser vraagt om:
- wijziging van de voornaam [voornaam 1] in [voornaam 2] ;
- wijziging van de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] in [geslachtsnaam 2] .
Hij heeft daarbij vermeld dat hij, toen hij Nederland binnenkwam in 1995, een onjuiste identiteit (voornaam en familienaam) heeft aangenomen en op grond van die onjuiste identiteit een voe heeft afgelegd toen hij werd opgenomen in de brp. Eiser heeft verder vermeld dat hij een geldige verblijfstitel onder de valse identiteit heeft verkregen, dat hij ook Nederlander is geworden onder de valse identiteit, dat hij strafrechtelijk voor deze identiteitsfraude niet meer vervolgd kan worden vanwege verjaring en dat hij niet meer verder kan leven met de leugen en zijn identiteit wenst aan te passen in de brp.
4.2.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek kopieën, met een Nederlandse vertaling, verstrekt van diverse geboorteaktes, een Algerijns paspoort, afgegeven op 2 juli 1981, een Algerijnse identiteitskaart afgegeven op 7 mei 197? (onleesbaar), een Algerijnse identiteitskaart, afgegeven op 10 oktober 2004 en een uittreksel van een Algerijnse huwelijksakte van 14 mei 2012. Eiser heeft bij de aanvraag vermeld dat hij de originele stukken in zijn bezit heeft die hij op verzoek van de gemeente zal overleggen.
4.3.
Het college heeft bij brief van 3 juni 2020 het voornemen geuit het correctieverzoek niet te willen inwilligen omdat eiser ondanks meerdere verzoeken de gevraagde originele documenten niet bij het college heeft ingeleverd. Het college heeft eiser in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een zienswijze in te dienen; daarbij kan hij ook nog nadere stukken verstrekken die zijn verzoek kunnen staven. Eiser heeft vervolgens de gevraagde documenten verstrekt.
4.4.
Het college heeft het Bureau Documenten (BDoc) van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) verzocht om een aantal nadere door eiser overgelegde documenten te onderzoeken. BDoc heeft in een Verklaring van onderzoek van 25 juni 2020 verklaard dat de overgelegde afschriften van geboorteaktes (7 stuks), het uittreksel uit het bevolkingsregister (2 stuks), het (Algerijnse) paspoort (van 2 juli 1981) en de Algerijnse identiteitskaart (van 7 mei 197?) echt zijn. BDoc heeft over de opmaak, de afgifte en de inhoud van deze stukken geen uitspraak gedaan. BDoc heeft verder verklaard dat drie overige stukken zonder vertaling niet te beoordelen zijn en dat een identiteitskaart en een confirmation fotokopieën zijn.
4.5.
Het college heeft vervolgens de onder 1.1. beschreven besluiten genomen.
Standpunten partijen
5. Het college stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat niet onomstotelijk vaststaat dat de huidige in de brp opgenomen gegevens van eiser feitelijk onjuist zijn. Het college heeft in het verweerschrift naar aanleiding van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken van 4 mei 2022 [1] waarin het beoordelingskader genuanceerd is, het standpunt ingenomen dat ook niet buiten redelijke twijfel staat dat uit de overgelegde brondocumenten volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens, waarvan eiser wijziging in de brp vraagt, juist zijn. Niet alleen ontbreken de vereiste authentieke brondocumenten, maar evenmin is volgens het college aangetoond dat deze overgelegde gegevens daadwerkelijk op eiser betrekking hebben. Het college wijst erop dat ook de juistheid van de inhoud van de overgelegde stukken niet is aangetoond.
Het college stelt zich over het door eiser in de bezwaarprocedure verstrekte gezichtsvergelijkend onderzoek van Securitech (van 21 december 2020) op het standpunt dat een dergelijk rapport geen brondocument is en dat dergelijke informatie in voorkomende gevallen alleen als ondersteunend aanvullend bewijs kan dienen. Het college kent aan het tijdens de bezwaarprocedure uitgevoerde gezichtsvergelijkend onderzoek door BDoc van
4 mei 2021 doorslaggevende betekenis toe gelet op de expertise en positie van BDoc. Het college stelt dat BDoc met betrekking tot de bewijskracht tot een duidelijk lagere kwalificatie komt. De conclusie van BDoc geeft niet de vereiste duidelijkheid. Daarvoor moet met het gezichtsvergelijkend onderzoek nagenoeg zijn aangetoond dat de op de pasfoto’s afgebeelde personen ook dezelfde persoon is. Hiervoor is de door BDoc gehanteerde hoogst mogelijke kwalificatie ‘zeer veel steun’ vereist.
6. Eiser voert in beroep -kort samengevat- aan dat de ingebrachte originele (bron)documenten, die zijn onderzocht en authentiek bevonden en het aanvullend bewijs -het gezichtsvergelijkend onderzoek door Securitech- onomstotelijk heeft aangetoond dat de in de brp opgenomen persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn. Volgens eiser blijkt uit het besluit van 19 augustus 2021 van de IND, waarin de IND het besluit over het Nederlanderschap heeft ingetrokken wegens de destijds vals opgegeven identiteit, dat hij onomstotelijk heeft aangetoond dat de huidige persoonsgegevens in de brp niet juist zijn. Hij is immers nooit Nederlander geworden omdat de IND heeft vastgesteld dat de door hem destijds verstrekte gegevens persoonsgegevens niet juist blijken te zijn. Eiser heeft verder gesteld dat inmiddels een aanvraag loopt bij de IND om op de juiste identiteit alsnog een verblijfsvergunning te verkrijgen.
Het toetsingskader.
7. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar een bijlage bij deze uitspraak.
8. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. [2] De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet Basisregistratie personen (Wet Brp) een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijk documenten te leveren. [3] Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
8.1.
De Afdeling heeft bij uitspraken van 4 mei 2022 [4] de voorheen gehanteerde toetsingsmaatstaf, te weten dat voor het wijzigen van in de brp geregistreerde gegevens onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn, genuanceerd. De nieuwe toetsingsmaatstaf is dat beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn.
8.2.
De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin [5] . Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden [6] . Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
8.3.
Zoals de Afdeling in de uitspraken van 4 mei 2022 samenvattend heeft overwogen, moet in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag worden beantwoord of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond van waarvan de eerdere inschrijving in de brp heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd. De Afdeling heeft ook aanleiding gezien in de uitspraken van 4 mei 2022, ten behoeve van de rechtspraktijk, te verduidelijken wat brondocumenten zijn en wat het toetsingskader is voor de beoordeling van de bewijswaarde van zulke documenten.
Zijn de overgelegde documenten brondocumenten en zijn deze authentiek?
9. Volgens eiser zijn de overgelegde stukken brondocumenten en authentiek en is met het gezichtsvergelijkend onderzoek als aanvullend bewijs onomstotelijk bewezen dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Verder heeft de IND bevestigd dat eiser een valse identiteit had.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen authentieke brondocumenten heeft verstrekt waaruit blijkt dat de daarop vermelde gegevens juist zijn en op hem betrekking hebben. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
9.1.1.
BDoc heeft in het onderzoek van 25 juni 2020 de geboorteaktes, de uittreksels uit het bevolkingsregister, het originele Algerijnse paspoort van 2 juli 1981 en de originele identiteitskaart van 7 mei 197? als ‘echt’ beoordeeld. Deze documenten moeten daarom worden aangemerkt als brondocumenten als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c en d, van de Wet brp [7] . De overige beoordeelde stukken (een Algerijnse identiteitskaart van 10 oktober 2004 en een verklaring) waren kopieën of zijn niet te beoordelen (drie overige stukken zonder vertaling) door BDoc. Die overige stukken kunnen dus niet als brondocumenten worden aangemerkt.
9.1.2.
Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, van de Wet brp betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals hiervoor overwogen, volgt uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
9.1.3.
Uit het onderzoek van Bureau Documenten volgt dat een aantal van de overgelegde (bron)documenten ‘echt’ zijn, maar dat betekent niet dat de inhoud daarvan ook juist is. Bureau Documenten heeft immers de opmaak en wijze van afgifte en de inhoud van de brondocumenten niet beoordeeld. Uit de Vakbijlage Bureau Documenten blijkt dat BDoc de authenticiteit op drie punten vaststelt, namelijk echtheid, opmaak en afgifte en inhoud. Met ‘echt’ bedoelt BDoc de technische echtheid van het document (het papier of kaartje moet echt zijn), met ‘opmaak en afgifte’ bedoelt BDoc of de variabele gegevens en autorisaties op de juiste wijze zijn aangebracht en of het echte en juiste autorisaties zijn en met ‘inhoud’ bedoelt BDoc de juistheid van de feitelijke inhoud. Aangezien BDoc de opmaak, wijze van afgifte en de inhoud van de brondocumenten niet heeft beoordeeld, is de authenticiteit van de overgelegde brondocumenten niet komen vast te staan. Evenmin is komen vast te staan dat de op de brondocumenten vermelde gegevens betrekking hebben op eiser. Het is de vraag of het college de authenticiteit van de brondocumenten voldoende gemotiveerd heeft betwist. Verweerder verwijst hiervoor uitsluitend naar het onderzoek van Bdoc, maar het feit dat Bdoc simpelweg géén onderzoek heeft gedaan naar de afgifte en opmaak, betekent niet automatisch dat de afgifte en opmaak niet in orde zijn. De uitspraak waarnaar verweerder heeft verwezen van de hoogste bestuursrechter [8] verschilt van deze zaak omdat in dat geval het college navraag had gedaan bij een ambassade over de authenticiteit van het brondocument. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college ergens navraag heeft gedaan, of op andere wijze gemotiveerd heeft betwist dat de authenticiteit van de brondocumenten onzeker is. Het college heeft echter wel voldoende gemotiveerd dat niet is vast komen te staan dat de op de brondocumenten vermelde gegevens betrekking hebben op eiser. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
Hebben de documenten betrekking op eiser?
9.1.4.
Eiser heeft een onderzoek overgelegd van Securitech. Securitech heeft na een gezichtsvergelijkend onderzoek geconcludeerd dat op de pasfoto’s op drie verschillende documenten ‘met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ dezelfde persoon staat. Het ging om de volgende beoordeelde documenten met foto’s:
-document 1, zwart-wit foto 1 op de Algerijnse identiteitskaart van 17
(of 7)mei, jaartal niet leesbaar door pasfoto (vermoedelijk 197?);
-document 2, zwart-wit foto 2 op het Algerijns paspoort, uitgiftedatum 2 juli 1981, geldig tot 1 juli 1986 en
-document 3, zwart-wit foto 3, Nederlandse identiteitskaart, uitgiftedatum 21 oktober 2015, geldig tot 21 oktober 2025.
9.1.5.
Uit het op verzoek van het college verrichte gezichtsvergelijkend onderzoek door BDoc blijkt dat volgens BDoc er ‘redelijke steun’ is voor de hypothese dat de persoon op
foto 1 (document 1/foto 1 bij onderzoek Securitech) wel dezelfde persoon is als op foto 2 (document 2/foto 2 bij onderzoek Securitech), als op foto 3 (InDigo biometrie 3 mei 2003; deze foto is in het onderzoek bij Securitech niet aan de orde geweest) en op foto 4 (document 3/foto 3 bij onderzoek Securitech) en dat er ‘veel steun’ is voor de hypothese dat de persoon afgebeeld op foto 3 wel dezelfde persoon is als op foto 4.
9.1.6.
Volgens de Vakbijlage fotovergelijking van Bureau documenten wordt na de beoordelingen van de kenmerken van de gezichten een conclusie getrokken. De conclusie is het resultaat van het afwegen van de waarde van geconstateerde verschillen en overeenkomsten. Bureau Documenten gebruikt vier verschillende conclusies. Deze conclusies kunnen zowel positief als negatief gebruikt worden. De conclusies zijn ‘zeer veel steun’, ‘veel steun’, ‘redelijke steun’, ‘enige steun’. De kwalificatie van BDoc dat er ‘redelijke steun’ is te vinden dat de persoon op foto 1 dezelfde is als op foto’s 2, 3 en 4 is de op een na laagste kwalificatie. De rechtbank is van oordeel dat het college aan het onderzoek van BDoc heeft mogen vasthouden, ondanks het afwijkende onderzoek van Securitech. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek van BDoc als onzorgvuldig of onvoldoende concludent te beschouwen. Verweerder heeft bij het tegen elkaar afwegen van deze twee onderzoeken als omstandigheid mee mogen wegen dat eiser al 24 jaar onder zijn huidige naam staat ingeschreven, hij bij zijn eerste inschrijving in de brp onder ede heeft verklaard dat hij deze persoon is en hij ook toen hij genationaliseerd werd, heeft moeten aangeven dat hij deze persoon is.
9.1.7.
Het college heeft bovendien in het verweerschrift verwezen naar een uitspraak van de Afdeling [9] , waarin (ook) een rol speelde dat de betrokkene verschillende broers had zodat volgens de Afdeling niet kon worden vastgesteld of de bij het onderzoek vergeleken foto’s ook aantoonbaar op de betrokkene zagen. Volgens het college is die uitspraak ook bij eiser van toepassing omdat eiser heeft gesteld dat hij nog vier broers had en uit door eiser nader verstrekte stukken blijkt dat de gestelde identiteit iemand is met broers (een geboorteakte van 19 september 2023 en een familiefiche van 19 september 2023 waarvan BDoc in een verklaring van onderzoek van 10 april 2024 vond dat deze echt zijn; BDoc doet geen uitspraak over opmaak, afgifte en inhoud). Volgens het college geeft het gezichtsvergelijkend onderzoek daarom geen uitsluitsel of de op de overgelegde documenten vermelde identiteit ook aan eiser toebehoort. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Gelet op al het voorgaande blijft er gerede twijfel bestaan over de juistheid van de gevraagde wijziging in de brp.
9.1.8.
Dat de IND op basis van dezelfde gegevens heeft geoordeeld dat eiser een valse identiteit heeft aangenomen maakt dit niet anders omdat het college bij de beoordeling van wijzigingsverzoeken in de brp een eigen bevoegdheid heeft gebaseerd op eigen wetgeving. In de regelgeving die het college moet volgen is de bewijslast voor het wijzigen van deze gegevens erg hoog omdat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De IND heeft eiser in het intrekkingsbesluit van 19 augustus 2021 erop gewezen dat de conclusie van de IND onafhankelijk is van de registratie van de persoonsgegevens in de brp en dat het de gemeente vrij staat op grond van de brp te bepalen op grond van welke brondocumenten de identiteit van eiser kan wijzigen in de brp.
9.1.9.
De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat de op de brondocumenten vermelde gegevens betrekking hebben op eiser. De conclusie is daarom dat niet buiten redelijke twijfel uit de door eiser overgelegde brondocumenten volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens, waarvan hij wijziging in het brp vraagt, juist zijn. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de op de brondocumenten vermelde gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet Basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
Artikel 2.8, tweede lid
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10, tweede en derde lid
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e (…) worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
3. Het college voldoet binnen vier weken aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn, voor zover noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het college doet terstond mededeling van de verlenging aan de verzoeker.
4. Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van het verzoek terstond mededeling aan de verzoeker.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:1198.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1843 en ECLI:NL:RVS:2022:1198
3.Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126.
5.Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285
7.Vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, overwegingen 8.3, 8.4 en 8.5.
8.Zie ECLI:NL:RVS:2023:4763 van 20 december 2023.