202107047/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
2. het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 oktober 2021 in zaak nr. 20/3174 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2020 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp), afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een reactie ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2023, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.J.S. Lathouwers en J.L.M. van den Broek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] staat sinds 9 juli 1998 op grond van een onder ede afgelegde verklaring in de brp ingeschreven met de naam [voornaam 1] [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1982, in [plaats] in China. Hij heeft op 6 november 2019 het college verzocht om op grond van artikel 2.58 van de Wet brp zijn voornaam te wijzigen naar [voornaam 2], zijn geboortedatum te wijzigen naar [geboortedatum] 1973, en zijn geboorteplaats te wijzigen naar [plaats] (China). [appellant sub 1] heeft daarbij de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van de verblijfsvergunning geldig tot 12 maart 2023, waarin staat vermeld de naam [voornaam 1] [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1982, te [plaats], China;
- een kopie van een bladzijde uit een Chinees paspoort dat op 11 februari 2019 is afgegeven door de Chinese ambassade in Florence en waarin staat vermeld de naam [voornaam 2] [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1974, te [plaats], China;
- een Chinese notariële verklaring van 14 maart 2018 met nummer 872 met betrekking tot de geboortegegevens, waarin staat vermeld de naam [voornaam 2] [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1974, in [plaats], China;
- een Chinese notariële verklaring van 14 maart 2018 met nummer 873 met betrekking tot de antecedenten;
- een verklaring in kopie van het Public Security Bureau (hierna: PSB) van 10 april 2019 over het huishoudregistratieboekje (hierna: hukou), met een bijbehorende notariële verklaring van 23 april 2019 met nummer 1291, gelegaliseerd;
- een verklaring in kopie van het PSB van 10 april 2019 met gegevens over [voornaam 2] [appellant sub 1] en zijn ouders, met een bijbehorende notariële verklaring van 23 april 2019 met nummer 1290, gelegaliseerd;
- een rapportage van een door Verilabs uitgevoerde verwantschapsonderzoek van 31 mei 2019;
1.1. Het college heeft in het besluit van 9 maart 2020 het verzoek van [appellant sub 1] afgewezen, omdat niet onomstotelijk vast staat dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. De documenten zijn volgens het college geen authentieke door een bevoegde autoriteit opgemaakte brondocumenten en bovendien staat niet vast dat de documenten op [appellant sub 1] betrekking hebben. Het college heeft dit standpunt in het besluit op bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht niet uit is gegaan van de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken’ voor de vraag welke stukken bij een rectificatieverzoek moeten worden overgelegd. De Circulaire was daarentegen wel van belang voor de beoordeling of [appellant sub 1] een uittreksel van een geboorteakte had overgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant sub 1] niet heeft voldaan aan de eisen van de Circulaire voor een uittreksel van een geboorteakte uit China, omdat hij geen gewaarmerkte kopie van de actuele en complete hukou van hemzelf of zijn ouders heeft overgelegd.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat een geldig Chinees paspoort een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. De juistheid van het paspoort staat hier volgens de rechtbank niet vast, omdat niet blijkt op basis van welke documenten [appellant sub 1] het paspoort heeft verkregen en hoe de ambassade in Italië heeft gecontroleerd dat hij en [voornaam 2] [appellant sub 1] dezelfde persoon zijn. Omdat de geboorteakte en het paspoort onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de stelling dat hij [voornaam 2] [appellant sub 1] is, kan het DNA-onderzoek niet worden meegewogen. Dat onderzoek kan namelijk slechts als aanvullend bewijs dienen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel degelijk heeft voldaan aan de in de Circulaire gestelde eisen voor een uittreksel van een geboorteakte. Het volgt uit de verklaring van het PSB van 10 april 2019 dat zijn hukou is geannuleerd door zijn vertrek naar het buitenland. Hij kan hierdoor geen gewaarmerkte kopie van een eigen en complete hukou aanleveren. De notariële verklaring met nummer 872 en de gelegaliseerde notariële verklaring met nummer 1290 zijn daarom voldoende. De Chinese notaris kon op grond van het register van de PSB de verklaring met betrekking tot de geboortegegevens afgeven, zodat is aangetoond op welke brondocumenten de Chinese notaris zijn verklaring heeft gebaseerd.
[appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet van de juistheid van het overgelegde Chinees paspoort kan worden uitgegaan. Het is vaste jurisprudentie dat van de authenticiteit van een paspoort moet worden uitgegaan. Het is volgens [appellant sub 1] daarom niet van belang dat niet duidelijk is op basis van welke gegevens het paspoort aan hem is verstrekt. [appellant sub 1] betoogt dat hij bovendien heeft vermeld welke documenten aan het paspoort ten grondslag liggen. Deze documenten zijn echter ingenomen door de Chinese autoriteiten. Ook betoogt [appellant sub 1] dat het verwantschapsonderzoek als aanvullend bewijs kan dienen, omdat moet worden uitgegaan van de gegevens op het paspoort.
3.1. Het college betoogt dat wat in de Circulaire en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken staat genoemd geen betrekking heeft op rectificatieverzoeken. Deze informatie toont volgens het college slechts aan wanneer een document door een bevoegde autoriteit is opgesteld en biedt daarom geen uitsluitsel over de inhoudelijke juistheid van de documenten.
Beoordeling
Toetsingskader
4. Zoals de Afdeling heeft overwogen, in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285). Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is. 4.1. Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf zoals hiervoor omschreven is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Het paspoort
5. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het paspoort een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. De volgende vraag is welke bewijskracht toekomt aan het paspoort.
5.1. Het paspoort is echt bevonden door het Bureau Documenten. Het college twijfelt ook niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.
5.2. Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals hiervoor onder 4 overwogen, kan sprake zijn van strijd met de openbare orde als geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
5.3. Het college heeft in het besluit van 8 oktober 2020 gemotiveerd betwist dat ook in dit geval moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de gegevens in het paspoort juist zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voorafgaande aan de afgifte van het paspoort geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het Bureau Documenten heeft weliswaar het paspoort als echt aangemerkt, maar heeft de inhoud, opmaak en afgifte van het paspoort niet beoordeeld. Op het paspoort staat niet vermeld op basis van welk document of onderzoek het is afgegeven. Het college heeft de Chinese ambassade in Florence in Italië bij brieven van 6 en 20 januari 2020 gevraagd te verduidelijken op grond van welk onderzoek het paspoort is afgegeven, maar de ambassade heeft geen reactie gegeven. [appellant sub 1] stelt dat het een eerste paspoort betreft en het is afgegeven op basis van een geboorteakte en een antecedentenverklaringen, maar heeft deze stukken niet ingebracht. Zijn stelling dat deze documenten door de Chinese autoriteiten zijn ingenomen heeft hij niet onderbouwd. Het college verwijst in de schriftelijke uiteenzetting verder naar de aanvraagprocedure uit het Ambtsbericht 2012 en de versoepelde werkwijze voor ambassades sinds 1 januari 2019, zoals beschreven in het Algemeen Ambtsbericht China van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 27 juli 2020. Uit het Ambtsbericht 2020 volgt dat een na 1 januari 2019 afgegeven eerste paspoort niet op basis van notariële verklaringen kan worden verkregen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1721, onder 9). Ook zou [appellant sub 1] volgens het ambtsbericht bewijs over verblijf in Nederland van de persoon [voornaam 2] [appellant sub 1] moeten overleggen bij de aanvraag. Zijn verblijfsvergunning staat echter op de naam [voornaam 1] [appellant sub 1], zodat het paspoort niet op basis van dat document kan zijn afgegeven. [appellant sub 1] heeft deze tegenstrijdigheden niet verklaard, maar heeft op de zitting van de Afdeling slechts gesteld dat hem bij de aanvraag niet gevraagd is een verblijfsvergunning te verstrekken. Daarom kan niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen dat dit paspoort is afgegeven na behoorlijk onderzoek. Het verwantschapsonderzoek brengt in het bovenstaande geen verandering. Dat onderzoek toont aan dat [moeder] de moeder is van [voornaam 1] [appellant sub 1], maar hieruit volgt niet dat [voornaam 1] [appellant sub 1] de persoon [voornaam 2] [appellant sub 1] is. Ook het gezichtsvergelijkend onderzoek kan [appellant sub 1] niet baten. De voor dat onderzoek gebruikte foto’s zijn afkomstig van een verblijfsvergunning en Chinees paspoort. De andere twee foto’s zijn afkomstig van documenten die niet zijn aangeleverd. De verblijfsvergunning is op naam van [voornaam 1] [appellant sub 1] en het paspoort op naam van [voornaam 2] [appellant sub 1]. Weliswaar volgt uit het gezichtsvergelijkend onderzoek dat de daarop afgebeelde personen zeer waarschijnlijk dezelfde persoon zijn, maar hiermee is niet aangetoond dat [appellant sub 1] de persoon [voornaam 2] [appellant sub 1] is. Zoals hiervoor overwogen staat de juistheid van de gegevens op het paspoort niet vast, zodat geen verband is gelegd tussen de afgebeelde personen en de persoon [voornaam 2] [appellant sub 1].
5.4. De Afdeling komt wat betreft het paspoort tot de slotsom dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort behoorlijk onderzoek is verricht naar de juistheid van de op het paspoort vermelde persoonsgegevens, terwijl die bewijslast in het licht van de hierboven geschetste deugdelijk onderbouwde betwisting door het college op hem rustte. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de op het paspoort vermelde gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.
Identiteitskaart en registratiekaart
6. In beroep heeft [appellant sub 1] een gewaarmerkte kopie van zijn registratiekaart overgelegd. In een verklaring van 14 mei 2021 heeft Bureau Documenten over de registratiekaart opgemerkt dat het een onbekend stempel draagt, waardoor het document niet kan worden beoordeeld. Het is daarom niet zeker of de registratiekaart overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. [appellant sub 1] heeft in beroep ook een kopie van de voorzijde van een identiteitskaart overgelegd. Bureau Documenten heeft in de verklaring van 14 mei 2021 vermeld dat de echtheid, opmaak, en afgifte van de kopie van de identiteitskaart niet te beoordelen zijn. De juistheid van de gegevens op de identiteitskaart staat daarom niet vast. Van de aanvrager kan bovendien worden verlangd dat hij de documenten in het origineel overlegt (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.7). [appellant sub 1] heeft bij de rechtbank alleen verklaard dat het origineel niet meer aanwezig is. 6.1. Om bovenstaande redenen zijn de gewaarmerkte kopie van de registratiekaart en de kopie van de identiteitskaart geen brondocumenten en kunnen de daarin vermelde gegevens niet worden verwerkt in de brp.
De notariële verklaringen en PSB-verklaringen
7. Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als het college gemotiveerd betwist dat een door de aanvrager overgelegd geschrift overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, of gemotiveerd stelt dat het niet kan vaststellen of een overgelegd geschrift aan deze vereisten voldoet, moet in beginsel de aanvrager aannemelijk maken dat dit geschrift wel aan deze vereisten voldoet (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.3). 7.1. Het college heeft gemotiveerd betwist dat de overgelegde notariële verklaringen en PSB-verklaringen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt. De Afdeling overweegt daarover het volgende.
7.2. Over de notariële verklaringen met nummers 872 en 873 heeft Bureau Documenten in een verklaring van 20 november 2019 aangegeven dat deze echt zijn, maar heeft daarbij ‘Géén legalisatie’ vermeld. Op de notariële verklaring met nummer 872 staat vermeld ‘Subject of notarization: birth’. In de notariële verklaring met nummer 873 staat ‘Subject of notarization: null criminal record’. De onderliggende documenten waarop beide verklaringen zijn gebaseerd, ontbreken. Hierdoor kon het Bureau Documenten de echtheid, opmaak en afgifte van die onderliggende documenten niet beoordelen. [appellant sub 1] heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat er geen onderliggende documenten bestaan en de notaris zich op eigen onderzoek kan baseren. Zonder inzicht in de bron van het onderzoek van de notaris kan echter niet worden gecontroleerd of de notariële verklaringen op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd en of een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Op de beide verklaringen wordt verder verwezen naar een identiteitskaart met nummer 330325730114561. Zoals hiervoor overwogen staat de juistheid van de gegevens op de identiteitskaart niet vast. Om bovenstaande redenen heeft het college deugdelijk betwist dat de notariële verklaringen brondocumenten zijn en [appellant sub 1] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
7.3. De PSB-verklaring van 10 april 2019 met bijbehorende notariële verklaring met nummer 1290 bevat de gegevens van de persoon [appellant sub 1] [voornaam 2] en zijn ouders [vader] en [moeder]. In de verklaring staat vermeld dat het PSB deze gegevens heeft gebaseerd op onderzoek in de ‘permanent population registration file’. In de PSB-verklaring van 10 april 2019 met bijbehorende notariële akte met nummer 1291 staat dat de persoon [appellant sub 1] [voornaam 2] de eerstgeboren zoon is van [moeder] en dat zijn inschrijving in het bevolkingsregister is geannuleerd wegens vertrek naar het buitenland. Deze gegevens heeft het PSB gebaseerd op onderzoek in de ‘permanent household register of emigration and cancellation files’.
Over beide PSB-verklaringen heeft Bureau Documenten opgemerkt dat deze kopieën zijn en daarom niet konden worden beoordeeld. Zoals hiervoor overwogen kan van de aanvrager worden verlangd dat hij de documenten in het origineel overlegt. In afwijking van deze hoofdregel kan worden volstaan met een notariële verklaring en gewaarmerkte kopie, indien [appellant sub 1] aannemelijk maakt dat het niet mogelijk is de originele PSB-verklaringen te bemachtigen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:641 en de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.7). [appellant sub 1] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Beide verklaringen zijn gebaseerd op onderzoek in het bevolkingsregister door het PSB. [appellant sub 1] heeft niet voldoende onderbouwd waarom verklaringen van het PSB over wat in dat register staat niet in origineel kunnen worden overgelegd. De conclusie is dat niet vast staat dat de door [appellant sub 1] overgelegde PSB-verklaringen en bijgevoegde notariële verklaringen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de documenten daarom geen brondocumenten zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de brp. 7.4. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Circulaire niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de brp. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bestaat geen verplichting om de vereisten die door het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn gesteld voor het legaliseren van documenten uit China voor gebruik in Nederland, toe te passen bij de beoordeling van de vraag welke documenten moeten worden overgelegd bij een verzoek om wijziging van identiteitsgegevens in de brp (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2537, onder 9.3). Deze werkwijze is niet dwingend voorgeschreven. Het gaat om een richtlijn met het dringende verzoek om deze werkwijze toe te passen (zie de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, onder 13.2). Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was het college dus niet gehouden zich op de Circulaire te baseren voor de vraag of sprake was van een brondocument zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Het betoog van [appellant sub 1] dat hij voldoet aan de vereisten voor legalisatie zoals omschreven in hoofdstuk B van de Circulaire en de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken behoeft daarom geen bespreking. Het betoog van het college slaagt op dit punt. Er bestaat geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank om deze reden te vernietigen, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de notariële verklaringen en PSB-verklaringen geen brondocumenten zijn. 7.5. De Afdeling komt niet toe aan de beoordeling van het verwantschapsonderzoek en gezichtsvergelijkend onderzoek in het kader van de PSB-verklaringen en notariële verklaringen. De uitkomst van dergelijke onderzoeken heeft namelijk een ten opzichte van de gegevens uit brondocumenten aanvullend karakter en kan deze daarom niet geheel vervangen (vergelijk de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 16). Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. Gelet op wat hiervoor onder 7.4 is overwogen wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. C.J. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
1013