ECLI:NL:RBLIM:2024:9227

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
ROE 21/2983
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake informatieverzoeken op grond van de AVG en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen beoordeeld. Eiseres had meerdere informatieverzoeken ingediend, waaronder een verzoek op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, en eiseres was van mening dat het college onvoldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Eiseres had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege de onrechtmatige raadpleging van haar persoonsgegevens. De rechtbank stelt vast dat er inderdaad sprake was van een onrechtmatige raadpleging, maar dat eiseres de schade niet voldoende heeft onderbouwd, waardoor het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt eiseres een schadevergoeding van € 1.500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige raadpleging wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/2983

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Graafland),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen,

(gemachtigde: mr. S.H.A.M. Dassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit). Ook beoordeelt de rechtbank twee verzoeken om schadevergoeding.
2. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de brief van het college van 30 juni 2021 ongegrond verklaard. Daarnaast is het college bij de beslissing gebleven dat het aan eiseres geen dwangsom verschuldigd is wegens het te laat beslissen op het informatieverzoek van eiseres van 12 juni 2020.
3. Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij geen gebruik willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank vindt het ook niet nodig een zitting te houden en heeft het onderzoek gesloten. Zij doet deze uitspraak dus zonder eerst een zitting te houden. [1]

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiseres terecht ontvankelijk en ongegrond heeft verklaard. De beslissing van het college dat het geen dwangsom aan eiseres verschuldigd is, vindt de rechtbank een juiste beslissing. De rechtbank vindt verder dat aan eiseres geen schadevergoeding toekomt wegens de onrechtmatige raadpleging van haar persoonsgegevens. Wel krijgt zij een schadevergoeding van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordelen komt en welke gevolgen haar oordelen hebben. Ten behoeve van de leesbaarheid van de uitspraak legt de rechtbank eerst op hoofdlijnen uit wat er aan het bestreden besluit vooraf is gegaan.
Wat is aan deze zaak voorafgegaan?
5. Eiseres is uit een protocolleringsoverzicht van de gemeente Landgraaf gebleken dat haar persoonsgegevens op 5 april 2019 door de gemeente Beekdaelen zijn geraadpleegd. Omdat eiseres niet woonachtig was in de gemeente Beekdaelen en daarmee verder ook geen connectie had, heeft zij de gemeente Beekdaelen met de mail van 4 december 2019 het volgende gevraagd:
“Op 5 april jl. is binnen de gemeente Beekdaelen het GBA-V geraadpleegd voor mijn persoonsgegevens. Graag zou ik willen weten door welke medewerker van de gemeente Beekdaelen en welk verzoek hieraan ten grondslag heeft gelegen c.q. wat hiervoor de aanleiding is geweest.”.
5.1.
Per e-mail van 21 januari 2020 heeft een medewerker van de gemeente Beekdaelen eiseres laten weten dat uit onderzoek is gebleken dat er vanuit de gemeente een raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie verstrekkingsvoorziening (GBA-V) op haar persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, maar dat het niet mogelijk is gebleken om deze bevraging te koppelen aan een identificeerbare persoon. De logbestanden waarin de bevragingen worden opgeslagen zouden inmiddels verwijderd zijn, in verband met een bewaartermijn die de leveranciers hanteren in het kader van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (de AVG). Verder is vermeld dat wanneer eiseres de namen van de personen die zij verdenkt van de raadpleging schriftelijk verstrekt, de gemeente de mogelijkheid heeft om het onderzoek uit te breiden met een persoonsgericht onderzoek.
5.2.
Tussen partijen heeft vervolgens een uitgebreide e-mailwisseling plaatsgevonden. Onder meer in de e-mail van 10 februari 2020 stelt eiseres vragen over het voorgestelde (persoonsgerichte) integriteitsonderzoek. Eiseres geeft aan dat zij op korte termijn een antwoord wenst te ontvangen zodat zij kan afwegen of zij het nodig acht een officiële klacht in te dienen c.q. een verzoek in te dienen tot het starten van een integriteitsonderzoek.
5.3.
Per brief van 21 april 2020 heeft het college aan eiseres geschreven dat uit onderzoek is gebleken dat niet te achterhalen is wie de bevraging op 5 april 2019 heeft gedaan. Het college geeft aan dat verder onderzoek in de systemen niet meer mogelijk is, en dat de enige manier voor de gemeente om nader onderzoek te doen is door middel van een persoonsgericht onderzoek. Daarvoor dient eiseres de namen van de personen die zij verdenkt schriftelijk te verstrekken en haar verdenking te onderbouwen. Het college geeft aan dat zij hoopt langs de weg van een persoonsgericht onderzoek alsnog tot de beantwoording van het informatieverzoek van eiseres kan komen.
5.4.
Met de brief van 12 juni 2020 heeft eiseres bij monde van haar gemachtigde aangegeven dat zij geen adequate antwoorden heeft gekregen op haar vragen. Zij heeft de gemeente daarop 10 vragen gesteld, onder meer over een eventueel integriteitsonderzoek, een verdiepend technisch onderzoek, of ook persoonsgegevens van anderen zijn geraadpleegd en over de reden van het wissen van logbestanden. Eiseres heeft om beantwoording van haar vragen en om toekenning van een schadevergoeding van € 1.000,- wegens schending van haar privacy verzocht.
5.5.
De advocaat van de gemeente Beekdaelen heeft eiseres daarop bij brief van
29 juli 2020 laten weten dat aangezien het niet mogelijk is gebleken om de bevraging te koppelen aan een identificeerbare persoon, het niet vaststaat dat de raadpleging heeft plaatsgevonden door een medewerker van de gemeente. Verder schrijft de gemeente dat het technisch verdiepingsonderzoek na 21 januari 2020 is voortgezet. Gebleken is dat het antwoord van 21 januari 2020 niet in alle opzichten volledig en juist was, maar daarover is eiseres tussentijds geïnformeerd. De gemeente heeft enkele vragen van eiseres beantwoord en heeft opnieuw laten weten dat als zij de namen van de personen die zij van de raadpleging verdenkt schriftelijk verstrekt, de gemeente de mogelijkheid heeft om het onderzoek uit te breiden met een persoonsgericht onderzoek. De gevraagde schadevergoeding is door de gemeente afgewezen.
6. Deze reactie heeft geleid tot de reactie van eiseres van 25 augustus 2020, waarin zij acht vragen stelt over de door de gemeente gegeven antwoorden. Partijen hebben vervolgens verder contact gehad over de personen die eiseres van inzage verdenkt en over het door eiseres gestelde uitblijven van een beslissing op haar informatieverzoek.
7. Met de brief van 10 december 2020 heeft het college eiseres geïnformeerd over het starten van een persoonsgericht onderzoek. Een geanonimiseerde versie van het rapport over dat onderzoek heeft het college op 20 april 2021 aan eiseres toegestuurd. Het rapport heeft verdere vragen bij eiseres opgeroepen. Die vragen heeft zij met de brief van 30 april 2021 gesteld. Met de brief van 27 mei 2021 heeft de advocaat van de gemeente antwoord op de vragen gegeven. Deze reactie riep opnieuw vragen op. Op de daarop bij brief van
11 juni 2021 door eiseres gestelde vragen heeft de advocaat van de gemeente gereageerd met de brief van 30 juni 2021. In deze brief staat dat de gemeente geen enkele grond ziet voor een vervolgonderzoek en dat de gemeente het onderzoek en de discussie daarover als definitief beëindigd beschouwd. Tegen deze brief heeft eiseres vervolgens bezwaar gemaakt.
Wat is het toetsingskader?
8. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie (voor zover hier van belang):
de verwerkingsdoeleinden;
de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt.
8.1.
In artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (de UAVG) staat dat een schriftelijke beslissing op een AVG-verzoek [2] , voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
8.2.
Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit brengt wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen.
Is het bezwaar ontvankelijk?
9. De rechtbank moet (ambtshalve) beoordelen of het bezwaar van eiseres van
6 augustus 2021 ontvankelijk was.
9.1.
Volgens het college is de brief van 30 juni 2021 waartegen het bezwaar is gericht, geen besluit als bedoeld in de Awb zodat het bezwaar voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking komt. [3] Voor zover de brief van eiseres van 12 juni 2020 aangemerkt moet worden als een informatieverzoek, is dat verzoek beantwoord met de brief van 29 juli 2020. De brief van 29 juli 2020 kan dan als (onherroepelijk) besluit worden gezien, waartegen door eiseres geen bezwaar of beroep is ingesteld.
9.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk was in haar bezwaar tegen de brief van 30 juni 2021. Eiseres ziet deze brief, samen met de andere hiervoor genoemde brieven van het college van ná het informatieverzoek van 12 juni 2020, als het besluit op haar informatieverzoek van 12 juni 2020. Voor zover de brief van de gemeente van
29 juli 2020 als besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt, had het college de brief van eiseres van 25 augustus 2020 als daartegen gericht bezwaar moeten aanmerken.
10. De rechtbank overweegt dat eiseres met haar e-mail van 4 december 2019 informatie heeft gevraagd over wie haar persoonsgegevens heeft ingezien op 5 april 2019 en met welk doel. De rechtbank is van oordeel dat dit een AVG-verzoek betreft als bedoeld in artikel 15 van de AVG.
10.1.
Het college heeft dit verzoek beantwoord met de brief van 21 april 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 21 april 2020, gelet op artikel 34 van de UAVG, een besluit als bedoeld in de Awb. Het gaat immers om een schriftelijke beslissing op het AVG-verzoek van eiseres. In tegenstelling tot veel van de andere hierboven genoemde correspondentie, waarin steeds namens ‘de gemeente’ wordt gecorrespondeerd, is de brief van 21 april 2020 een beslissing van een bestuursorgaan (het college). Het college heeft met deze beslissing bevestigd dat de persoonsgegevens van eiseres op 5 april 2019 zijn verwerkt (ingezien) en heeft te kennen gegeven dat er geen informatie voorhanden is waaruit blijkt wie de gegevens heeft ingezien en met welk doel. Het college heeft hiermee op het AVG-verzoek van eiseres beslist.
10.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook de brief van het college van
20 april 2021, gelet op artikel 34 van de UAVG, een besluit is als bedoeld in de Awb. Met deze brief heeft het college eiseres de resultaten van het persoonsgebonden onderzoek toegestuurd. Dit onderzoek is ingesteld om te achterhalen of een van de twee medewerkers van de gemeente van het college die eiseres daarvan verdacht, de persoonsgegevens van eiseres op 5 april 2019 heeft ingezien. Het onderzoek ziet daarmee uitdrukkelijk op de (nadere) beantwoording van het AVG-verzoek van eiseres van 4 december 2019. Dat blijkt ook uit het hiervoor genoemde besluit van het college van 21 april 2020 waarin het college heeft opgenomen dat zij hoopt langs de weg van een persoonsgericht onderzoek alsnog tot de beantwoording van het informatieverzoek van eiseres te kunnen komen.
10.3.
Met de brief van 27 mei 2021 is het college vervolgens gedeeltelijk op de uitkomst van het persoonsgericht onderzoek teruggekomen, door te vermelden dat uit technisch onderzoek is gebleken dat noch medewerker 1 noch medewerker 2 op 5 april 2019 ingelogd is geweest in Decos (via welk systeem het GBA-V geraadpleegd kon worden) en dat zij beiden niet geautoriseerd waren om opvragingen te doen, zodat onbekend is wie de raadpleging van de persoonsgegevens van eiseres heeft gedaan. Tussen partijen lijkt niet ter discussie te staan dat deze brief is verstuurd namens het college, zodat de brief van
27 mei 2021 – voor zover deze gaat over de raadpleging van de persoonsgegevens van eiseres op 5 april 2019 – een (wijzigings)besluit betreft als bedoeld in artikel 34 van de UAVG en artikel 1:3 van de Awb.
11. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat haar brief van 12 juni 2020 géén AVG-verzoek betreft. In deze brief stelt eiseres – kort gezegd – vragen over wie de loggegevens (van de inzage) heeft verwijderd en het onderzoek daarnaar. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres zou willen weten wie de loggegevens van de inzage in haar persoonsgegevens heeft verwijderd en waarom, betreft dat geen informatie waarop
artikel 15 (of enig ander artikel) van de AVG betrekking heeft. De brief van 12 juni 2020 is derhalve géén AVG-verzoek maar een regulier informatieverzoek. De reactie op een dergelijk regulier informatieverzoek (in dit geval de brief van 29 juli 2020) is, nog los van de vraag namens welk bestuursorgaan die reactie is gegeven, geen besluit in de zin van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens voor alle andere correspondentie die gaat over – kort gezegd – de verwijderde loggegevens, het (technisch) onderzoek daarnaar en de organisatie en werkwijze van de gemeente. Deze informerende brieven en
e-mails gaan niet over de informatie waarop artikel 15 van de AVG ziet en zijn geen besluiten als bedoeld in de Awb. Dat geldt ook voor de brief van 30 juni 2021 waarmee antwoord wordt gegeven op vragen van eiseres die gaan over het technisch onderzoek en de verwijdering van de loggegevens. Ook deze brief gaat niet over informatie waarop artikel 15 van de AVG ziet en is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen besluit in de zin van de Awb.
12. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wat al het voorgaande betekent voor (de ontvankelijkheid) van het bezwaar van eiseres.
12.1.
In het bezwaarschrift staat dat eiseres bezwaar maakt tegen de brief van
30 juni 2021. Zoals hiervoor overwogen is die brief geen besluit in de zin van de Awb, zodat daartegen ook geen bezwaar open staat. In zoverre zou het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
12.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de inhoud van het bezwaarschrift zonder meer duidelijk wordt dat het bezwaar is gericht tegen de beantwoording van de vraag wie de persoonsgegevens van eiseres heeft ingezien op 5 april 2019 en of die vraag met het persoonsgerichte onderzoek in voldoende mate is beantwoord. Eiseres verwijst naar diverse brieven, waaronder die van 21 april en 27 mei 2021. Het bezwaar ziet daarmee dus (ook) op de door het college op het AVG-verzoek van 4 december 2019 genomen besluiten van
21 april en 27 mei 2021.
12.3.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiseres van 6 augustus 2021 na afloop van de bezwaartermijn van zes weken, en dus te laat, is ingediend. De rechtbank acht deze termijnoverschrijding echter verschoonbaar. Hoewel zowel het college als eiseres worden bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener, lijkt het partijen vanaf de e-mail van eiseres van 4 december 2019 tot (in elk geval) het bestreden besluit niet duidelijk welke brieven een besluit in de zin van de Awb zijn. Daarbij heeft in elk geval niet geholpen dat in diverse brieven en e-mails van medewerkers van de gemeente Beekdaelen en van de gemachtigde van het college niet duidelijk is gemaakt namens wie of welk bestuursorgaan werd gecommuniceerd en dat er geen bezwaarclausules in de brieven zijn opgenomen. Hoewel het opnemen van een rechtsmiddelenclausule geen vereiste is om een schriftelijke beslissing als een besluit in de zin van de Awb aan te merken, heeft dat wel invloed op de vraag of en wanneer het voor eiseres duidelijk was dat zij hiertegen desgewenst bezwaar zou kunnen of moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op al deze onduidelijkheid alsmede het gegeven dat er tussen de besluiten van 21 april en 27 mei 2021 en het bezwaar van 6 augustus 2021 niet exorbitant veel tijd is verstreken, het bezwaar van eiseres ontvankelijk moet worden geacht. Het college heeft het bezwaar van eiseres derhalve terecht inhoudelijk beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
13. Het college heeft in haar besluiten medegedeeld dat de logfiles waaruit zou kunnen worden opgemaakt wie de gegevens van eiseres op 5 april 2019 heeft geraadpleegd zijn gewist, althans niet meer terug te vinden zijn. De raadpleging van 5 april 2019 is daardoor niet meer te koppelen aan een identificeerbaar persoon. Gelet op de inhoud van het beroepschrift van eiseres staat dat niet ter discussie. Eiseres voert geen gronden aan die gaan over de informatie waarover het college zou beschikken en waaruit zou blijken wie de persoonsgegevens van eiseres op 5 april 2019 heeft geraadpleegd. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de beslissing van het college dat geen informatie verstrekt kan worden over wie de persoonsgegevens van eiseres heeft geraadpleegd en met welk doel, juist is. Daarmee is ook het standpunt van het college dat zij voldoende onderzoek heeft verricht om de genoemde informatie te achterhalen juist.
13.1.
Eiseres stelt zich in haar beroepschrift op het standpunt dat het college onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Zij is van mening dat er pas kan worden gesproken over een zorgvuldig onderzoek wanneer de door haar op pagina 6 van haar beroepschrift opgenomen (onderzoeks)vragen door het college worden uitgezet en beantwoord. Eiseres onderbouwd dit standpunt met een opsomming van tegenstrijdige of onduidelijke informatie die het college aan haar heeft verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet zijn te herleiden tot het AVG-verzoek van eiseres. Deze beroepsgronden, en de door eiseres geformuleerde (onderzoeks)vragen, gaan over de vraag wie de logfiles heeft gewist en hoe de gemeente Beekdaelen in de toekomst soortgelijke gevallen zou willen voorkomen. Dat gaat dus niet over wie de persoonsgegevens van eiseres heeft ingezien en met welk doel en valt dus niet binnen de reikwijdte van artikel 15 van de AVG. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot een gegrond beroep.
13.2.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep van eiseres is ongegrond.
Was het college aan eiseres een dwangsom verschuldigd?
14. Eiseres is het er niet mee eens dat het college blijft bij de beslissing dat het aan eiseres geen dwangsom verschuldigd is. Zij verzoekt de rechtbank om alsnog de dwangsom vast te stellen, onder verwijzing naar de door haar op 17 november 2020 en 23 maart 2021 verstuurde ingebrekestellingen.
15. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van het college een juiste beslissing is. In de ingebrekestellingen van eiseres verzoekt zij om beantwoording van haar informatieverzoek van 12 juni 2020. Zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd, is het informatieverzoek van eiseres van 12 juni 2020 geen verzoek waarop het college een besluit had moeten nemen. Het college was daarom niet in gebreke tijdig een besluit op dat verzoek te nemen. De termijn waarover een bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is als het te laat een besluit neemt, is daarom in dit geval niet aangevangen.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding wegens onrechtmatige raadpleging van haar persoonsgegevens?
16. Eiseres heeft ook een verzoek gedaan om een redelijke schadevergoeding voor de onrechtmatige raadpleging van haar persoonsgegevens. De rechtbank neemt aan dat eiseres hiermee om een vergoeding van immateriële schade verzoekt.
17. Zoals uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt, heeft degene die op grond van artikel 82 van de AVG aanspraak stelt te maken op vergoeding van schade die het gevolg is van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, overeenkomstig artikel 8:89 van de Awb keuzevrijheid heeft om zijn verzoek, dat in verband staat met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de UAVG, aan de bestuursrechter voor te leggen dan wel zijn aanspraak op schadevergoeding via de civielrechtelijke weg te realiseren. Artikel 8:88 van de Awb wordt daarbij zo uitgelegd dat er voor de bevoegdheid van de bestuursrechter minder strikt wordt vastgehouden aan de eis van een onrechtmatig besluit, omdat er wel een verband moet zijn met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG, maar dit besluit, bijvoorbeeld op een verzoek om inzage, als zodanig niet onrechtmatig hoeft te zijn.
18. Anders dan het college gaat de rechtbank ervan uit dat de raadpleging van persoonsgegevens van eiseres vanuit de gemeente Beekdaelen onrechtmatig was. Dat het college geen informatie heeft over wie (binnen de gemeente) de persoonsgegevens heeft geraadpleegd en met welk doel is een omstandigheid die volledig voor rekening en risico van het college komt. Nu het college geen grondslag kan geven voor de rechtmatigheid van de verwerking, moet het er voor worden gehouden dat er sprake was van een onrechtmatige verwerking van de persoonsgegevens van eiseres.
19. De onrechtmatige raadpleging van de persoonsgegevens van eiseres maakt het college echter nog niet schadeplichtig tegenover eiseres. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Volgens artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval schade is ontstaan. Het algemene uitgangspunt dat de gestelde schade moet worden onderbouwd, geldt namelijk ook hier. [5] Daar wordt door eiseres niet aan voldaan. Eiseres heeft namelijk geen enkele onderbouwing gegeven van de door haar geleden schade. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
20. De vraag of de redelijke termijn [6] is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het college en de rechtbank is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres.
20.1.
De redelijke termijn voor de behandeling van het beroep inclusief de bezwaarschriftprocedure bedraagt in beginsel maximaal twee jaren, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden bestaat recht op een schadevergoeding van € 500,-, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In dit geval betekent dit het volgende.
20.2.
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 6 augustus 2021 tot de datum waarop de rechtbank deze einduitspraak doet, zijn ongeveer drie jaren en vier maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer of minder dan twee jaren te stellen. De redelijke termijn is dan ook met ongeveer een jaar en vier maanden overschreden. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 1.500,-. Alleen de beroepschriftprocedure heeft te lang geduurd. Dit heeft tot gevolg dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de vergoeding van € 1.500,- aan eiseres moet betalen.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
21.1.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.
22. Het college is geen dwangsom aan eiseres verschuldigd en hoeft daarom dus geen dwangsom aan eiseres te betalen.
22. Het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige raadpleging van persoonsgegevens van eiseres komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
24. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn komt voor toewijzing in aanmerking tot een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal het verzoek tot dat bedrag toewijzen en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van dit bedrag aan eiseres.
24.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor toewijzing in aanmerking komt, zal de rechtbank de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van een proceskostenvergoeding aan eiseres van de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit verzoek heeft gemaakt tot een bedrag van € 437,50. De rechtbank heeft deze vergoeding vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (één punt voor het indienen van het verzoek met een waarde van € 875,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige raadpleging van persoonsgegevens van eiseres af;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,- aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een vergoeding voor proceskosten tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Hiermee wordt bedoeld: een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG.
3.Het college heeft dit standpunt reeds in het bestreden besluit ingenomen, maar heeft er vervolgens voor gekozen om het bezwaarschrift inhoudelijk te beoordelen en komt op grond van die beoordeling tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is.
4.Zie bijvoorbeeld wat is overwogen onder 30 in de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:230 en van
6.Als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.