ECLI:NL:RBLIM:2024:9163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
ROE 21/3143
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten met betrekking tot asbestproblematiek en de rol van de minister in het Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 11 december 2024, wordt het beroep van eiser behandeld dat betrekking heeft op een verzoek om openbaarmaking van documenten onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 26 oktober 2020 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot documenten die verband houden met asbestproblematiek. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 24 maart 2021 een besluit genomen, maar eiser heeft bezwaar gemaakt omdat de minister niet tijdig op zijn bezwaar heeft beslist. Eiser heeft de minister op 6 oktober 2021 in gebreke gesteld en heeft op 17 november 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de minister op 6 december 2021 alsnog een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het bestreden besluit is echter gegrond, omdat de minister het Wob-verzoek ten onrechte niet naar de rijksarchivaris heeft doorgestuurd. De rechtbank concludeert dat de minister zich onvoldoende heeft ingespannen om de gevraagde documenten te achterhalen, maar dat hij niet verplicht is om documenten bij het Nationaal Archief op te vragen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de doorzendplicht naar de rijksarchivaris en bepaalt dat de minister het Wob-verzoek van eiser moet doorsturen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de minister in het kader van de Wob en de noodzaak om verzoeken correct door te sturen wanneer documenten zich bij een ander bestuursorgaan bevinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht, maar dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. M.M. Korkmaz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van 26 oktober 2020.
1.1.
De minister heeft hier op 24 maart 2021 op beslist (het primaire besluit) waarna eiser bezwaar heeft gemaakt.
1.2.
Omdat de minister niet tijdig op het bezwaar van eiser heeft beslist, heeft eiser de minister op 6 oktober 2021 in gebreke gesteld. Op 17 november 2021 heeft eiser een gemotiveerd beroep vanwege het niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank.
1.3.
Met het bestreden besluit van 6 december 2021 heeft de minister alsnog beslist op het bezwaar van eiser. Het beroep vanwege het niet tijdig beslissen wordt op grond van artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen een nadere (schriftelijke) toelichting te geven. Bij brief van
2 mei 2024 heeft de minister deze toelichting naar de rechtbank gestuurd en eiser heeft hierop vervolgens bij brief van 7 juni 2024 gereageerd.
2.2.
Partijen hebben desgevraagd aangegeven de zaak niet opnieuw op zitting te willen behandelen. De rechtbank heeft vervolgens op 5 november 2024 het onderzoek gesloten en doet uitspraak zonder nadere zitting.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft op 26 oktober 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten die zien op 17 door eiser in zijn Wob-verzoek opgesomde aangelegenheden. Deze aangelegenheden hebben allemaal direct of indirect te maken met asbestproblematiek en gaan terug tot 1961.
3.1.
Met het primaire besluit heeft de minister eisers Wob-verzoek deels ingewilligd. Met betrekking tot aangelegenheid 15 van het verzoek heeft de minister 4 documenten aangetroffen. Deze documenten zijn opgenomen in een inventarislijst en als bijlage opgenomen bij het primaire besluit. Deze documenten heeft de minister, behoudens daarin opgenomen persoonsgegevens, openbaar gemaakt. De minister heeft te kennen gegeven dat een specifiek door eiser benoemde brief van 4 september 1992 behorend bij aangelegenheid 15 van het Wob-verzoek niet is aangetroffen. Met betrekking tot de aangelegenheden 1 tot en met 14, 16 en 17 van het Wob-verzoek heeft de minister geen documenten aangetroffen. De minister verwijst eiser hiervoor naar het Nationaal Archief.
3.2.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard maar het primaire besluit gehandhaafd met een aanvullende motivering. De minister heeft overwogen dat de documenten met betrekking tot aangelegenheid 8 van het Wob-verzoek Kamervragen en de Kabinetsreactie daarop betreffen. Deze documenten zijn reeds openbaar zodat de Wob daarop niet van toepassing is. De minister heeft ook na een nieuwe zoekslag in de bezwaarfase geen andere documenten gevonden dan de vier die met het primaire besluit openbaar zijn gemaakt. De minister heeft uitgebreid beschreven hoe de zoekslagen in de primaire fase en de bezwaarfase hebben plaatsgevonden. De minister handhaaft het standpunt dat het niet op zijn weg ligt om de gevraagde documenten bij het Nationaal Archief op te vragen, omdat hij niet bevoegd is te beslissen over openbaarmaking van documenten die zich in het Nationaal Archief bevinden. De minister is tijdens de zoekslagen gestuit op mogelijk relevante archiefblokken die voor de zoekslag van eiser in het Nationaal Archief relevant zouden kunnen zijn. De minister heeft die archiefblokken, om eiser ter wille te zijn, in het bestreden besluit opgesomd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond omdat de minister het Wob-verzoek van eiser ten onrechte niet naar de rijksarchivaris heeft doorgestuurd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
5. De rechtbank stelt vast dat de minister op 6 december 2021 alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Omdat de minister alsnog een beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen, heeft hij volgens vaste rechtspraak geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank is ook niet gebleken van een dergelijk afzonderlijk belang in het geval van eiser. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang.
5.1.
Omdat vaststaat dat niet tijdig is beslist op het bezwaar [1] , heeft eiser in beginsel recht op een proceskostenvergoeding. De hoogte daarvan wordt vastgesteld aan het einde van deze uitspraak. Over het betaalde griffierecht merkt de rechtbank op dat dit moet worden geacht verschuldigd te zijn voor het ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb ontstane beroep tegen het bestreden besluit van 6 december 2021.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 6 december 2021
6. De rechtbank overweegt dat op 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden, waarbij niet is voorzien in overgangsrecht. Nu het bestreden besluit is genomen op 6 december 2021, is in dit geding nog de Wob van toepassing.
Is het geloofwaardig dat de gevraagde documenten niet meer onder de minister berusten?
7. De minister stelt zich op het standpunt dat de door eiser gevraagde documenten niet (langer) onder hem berusten, behoudens de vier documenten die met het primaire besluit openbaar zijn gemaakt.
7.1.
De minister heeft in het bestreden besluit, aangevuld met het verweerschrift en de nadere schriftelijke toelichting, uiteengezet op welke wijze er is gezocht naar de door eiser gevraagde documenten. De minister heeft bij meerdere directies van zijn ministerie navraag gedaan. Daarnaast is hij ook nog meerdere malen bijeengekomen met ambtenaren van deze directies. De minister heeft zowel digitaal en in de papieren archieven gezocht naar de gevraagde documenten. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verwezen naar het rapport “Een berg met problemen, onderzoek besluitvorming Asbestproblematiek Cannerberg” specifiek naar de pagina’s 284 tot en met 291, waarin een aantal achtergrondartikelen zijn genoemd waarbij wordt verwezen naar mappen bij de minister. De minister heeft naar aanleiding hiervan navraag gedaan bij de Dienst Informatie en Archief van de Tweede Kamer. Al deze navragen hebben geen documenten opgeleverd.
7.2.
De minister heeft verder toegelicht dat en op welke wijze er navraag is gedaan bij Doc-Direkt, de interne dienstverlener op het gebied van informatiehuishouding voor de Rijksoverheid. De minister heeft aangegeven dat er bij Doc-Direkt niet op documentniveau, maar wel op dossierniveau kan worden gezocht. In eerste instantie heeft de Afdeling Beheer van Doc-Direkt naar de dossiers gezocht. Omdat hier geen treffers zijn gevonden heeft Doc-Direkt een database geraadpleegd waarin metadata van dossiers zijn opgenomen. Verder is gebruik gemaakt van inventarissen die op de website van het Nationaal Archief zijn gepubliceerd. Bij deze zoekslag zijn zoektermen gehanteerd zoals Eternit, asbest, siliconen en ook eerder aangetroffen archiefcoderingen. Dit heeft niet gezorgd voor de gevraagde documenten. Hieruit volgt volgens de minister dat gevraagde documenten ofwel zijn overgedragen aan het Nationaal Archief ofwel zijn vernietigd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de door de minister verrichte zoekslag niet volledig is geweest. Eiser waardeert de uitgebreide inspanningen van de minister om de gevraagde documenten te achterhalen en acht het te billijken dat de minister geen documenten kan overleggen waarover hij niet meer beschikt. Volgens eiser mag er echter vanuit worden gegaan dat de minister bij het overdragen van documenten aan het Nationaal Archief inventarislijsten van de documenten heeft opgesteld. Die inventarislijsten kunnen inzicht geven in de vindplaats van de documenten bij het Nationaal Archief. Eiser verwijst bij wijze van voorbeeld naar een door hem overgelegde inventaris van het archief van het Directoraat-Generaal van de Arbeid van het Ministerie van Sociale Zaken en taakvoorgangers (1920) 1962-1979. Indien documenten zijn vernietigd, neemt eiser aan dat daarvan aantekening is gemaakt door het ministerie. De minister verschaft op dat punt geen informatie, aldus eiser.
9. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2] Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de minister dat hij niet (meer) beschikt over de door eiser gevraagde documenten niet ongeloofwaardig voorkomt. De minister heeft uitgebreid beschreven hoe hij naar de documenten heeft gezocht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister toch over de gevraagde documenten beschikt. Hij heeft geen argumenten aangevoerd die gaan over de juistheid of volledigheid van de zoekslag van de minister. Ook heeft hij geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit aannemelijk wordt dat er meer documenten zijn die onder de minister berusten. Eiser stelt zich wel op het standpunt dat de minister zou moeten beschikken over inventarislijsten en vernietigingslijsten. Dat betreffen echter niet de documenten waarnaar eiser op zoek is. De minister heeft bovendien aangegeven niet te beschikken over vernietigingslijsten of inventarislijsten op documentniveau. De rechtbank ziet geen concrete aanleiding om daar niet vanuit te gaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde documenten niet (meer) onder de minister berusten. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er documenten die niet onder de minister berusten maar wel onder de minister hadden behoren te berusten?
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet (meer) bij het bestuursorgaan berusten maar bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van dit bestuursorgaan mag worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen. [3]
10.1.
De rechtbank overweegt dat door eiser niet is gesteld en ook niet is gebleken dat documenten waarop het Wob-verzoek ziet nog onder de minister hadden behoren te berusten. Eiser vermeldt in zijn beroepschrift dat hem is gebleken dat de minister documenten die dateren uit de periode na 2000 vroegtijdig bij het Nationaal Archief heeft gedeponeerd. Het is de rechtbank echter niet duidelijk op welke documenten uit het Wob-verzoek dat ziet en hiermee is ook niet aannemelijk gemaakt dat de deponering van documenten bij het Nationaal Archief of vernietiging daarvan door de minister niet rechtmatig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister zich voldoende ingespannen om te achterhalen onder welk bestuursorgaan nog documenten berusten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen?
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat het bestuursorgaan waarbij een Wob-verzoek is ingediend, zich moet inspannen om te achterhalen onder welk bestuursorgaan nog documenten berusten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister zich onvoldoende heeft ingespannen om te achterhalen welke documenten zich bij het Nationaal Archief bevinden en waar eiser die zou kunnen vinden. Door de minister opgestelde inventarislijsten zouden inzicht kunnen geven in de inhoud, omvang en datering van de aan het Nationaal Archief overgedragen documenten. De door de minister opgesomde archiefblokken bieden onvoldoende soelaas. Het vinden van specifieke documenten is vanwege de enorme omvang van het archief en de globale aanduiding van de archiefblokken haast ondoenlijk.
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De minister heeft genoegzaam onderbouwd dat voor zover er inventarislijsten zijn opgemaakt ten aanzien van de aan het Nationaal Archief over te dragen documenten (hetgeen lang niet altijd het geval is geweest), dit inventarislijsten zijn op dossierniveau. Bovendien hebben die dossiers bij het Nationaal Archief andere namen gekregen, zodat op basis van eventuele inventarislijsten van de minister niet te achterhalen is welke van de gevraagde documenten zich bij het Nationaal Archief bevinden en wat de vindplek daarvan is.
13.1.
De minister is niet gehouden om de inventarislijsten van het Nationaal Archief aan eiser te verstrekken. De minister heeft zich aan de hand van de onder hem berustende informatie en de online raadpleegbare inventarislijsten van het Nationaal Archief ingespannen om de locatie van de gevraagde documenten nader te duiden. In het bestreden besluit heeft de minister de mogelijk relevante archiefblokken opgesomd en de minister heeft dat in het verweerschrift nog verder uitgewerkt met inventarisnummers en een toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich hiermee voldoende ingespannen om te achterhalen welke van de door eiser gevraagde documenten zich bij het Nationaal Archief bevinden. Het ligt niet op de weg van de minister om de documenten bij het Nationaal Archief op te vragen en te beslissen over de openbaarmaking daarvan. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister het Wob-verzoek naar het Nationaal Archief moeten doorsturen?
14. In artikel 4 van de Wob staat dat indien een schriftelijk verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, dat verzoek wordt doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker. Volgens de Afdeling brengt een redelijke uitleg van artikel 4 met zich dat de doorzendplicht evenzeer geldt indien het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend zelf over documenten beschikt waarop dat verzoek ziet en derhalve zelf een besluit op het verzoek moet nemen, maar weet dat bij een ander bestuursorgaan andere documenten berusten die eveneens onder de reikwijdte van het verzoek vallen. [5]
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat nu de minister zich op het standpunt stelt dat (een deel van) de gevraagde documenten zich bij het Nationaal Archief bevindt, het op de weg van de minister had gelegen om het Wob-verzoek van eiser naar de rijksarchivaris door te sturen. Dat de ter zitting besproken uitspraak van de Afdeling [6] dateert van na het bestreden besluit doet daar niet aan af. Deze doorzendplicht vloeit immers rechtstreeks voort uit artikel 4 van de Wob. Dat eisers Wob-verzoek na doorzending mogelijk omgezet moet worden in een aanvraag tot inzage op grond van de Archiefwet, doet eveneens geen afbreuk aan de doorzendplicht van de minister. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.
16. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De minister heeft namelijk ten onrechte nagelaten het Wob-verzoek van eiser door te zenden naar de rijksarchivaris. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen voor zover daarmee het Wob-verzoek niet naar de rijksarchivaris is doorgestuurd. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de minister zich, behoudens het doorsturen van het Wob-verzoek, niet verder hoeft in te spannen om de door eiser gevraagde documenten te achterhalen of daarover inventarislijsten of vernietigingslijsten te verstrekken.
16.1.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Dat zal de rechtbank doen door te bepalen dat de minister het Wob-verzoek van eiser zal doorsturen naar de rijksarchivaris. [7] Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De minister hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank is echter niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, zoals de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wel moet de minister het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 6 december 2021 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarmee het Wob-verzoek van eiser niet naar de rijksarchivaris is doorgezonden;
  • bepaalt dat de minister het Wob-verzoek van eiser ter behandeling aan de rijksarchivaris doorzendt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • gelast dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De minister heeft dit bevestigd in zijn brief aan de rechtbank van 8 december 2021.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1150.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:264.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3410.
6.Zie voetnoot 5.
7.De doorzendplicht geldt ook op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de thans geldende Woo.