ECLI:NL:RBLIM:2024:9005

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 4150 en ROE 24 / 4409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen bouwstop onder de Omgevingswet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eiseres tegen een bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld was opgelegd. De bouwstop was het gevolg van vermeende overtredingen van de Omgevingswet, waarbij eiseres zonder de vereiste omgevingsvergunningen bouwwerkzaamheden aan haar pand had verricht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bouwstop terecht was opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat er geen sprake was van een wijziging van de draagconstructie van het pand. De voorzieningenrechter volgde het standpunt van verweerder dat de bouwstop een noodzakelijke maatregel was om illegale bouwactiviteiten te beëindigen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit was ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de bouwstop op te heffen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om handhavend op te treden bij overtredingen van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/4150 en ROE 24/4409
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.P.M. Magielse-de Rooij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld, verweerder,
(gemachtigden: mr. G.B. Falkenberg en J.H.L. Heiligers).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing tot het opleggen van een bouwstop op schrift gesteld en tevens aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder en tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 11 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen [1] .
Bij besluit van 7 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen het primaire besluit heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter (opnieuw) verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader R.H.A. Honings. Tevens is haar moeder H.J.C. Reinders verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
1. Eiseres is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand). Zij wil het pand renoveren. Op (onder meer) 18 en 23 april 2024 is een toezichthouder van de gemeente Simpelveld ter plaatse geweest om het pand te controleren in verband met aanwijzingen dat bouwwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Blijkens het controlerapport van de controle op 18 april 2024 heeft R. Honings onder andere verklaard dat het dak zal worden vernieuwd, waarbij de pannen en panlatten verwijderd zullen worden en dat onder de panlatten een dampopenfolie zal worden aangebracht. Constructief gezien ontstaat daardoor geen extra belasting op de bestaande houten draagconstructie, aldus [naam] . In het verslag van het controlerapport is geconcludeerd dat er geen overtredingen zijn geconstateerd, dat (uiterlijk 29 april 2024) nog een controle van de draagkracht door eiseres zal worden uitgevoerd in verband met toegenomen belasting op de draagconstructie van het dak en dat een vervolgcontrole zal worden uitgevoerd.
2. Eiseres heeft op 15 april 2024 een conceptaanvraag bij verweerder ingediend voor het vernieuwen van het dak, de gevel en de kozijnen van het pand.
3. De aangekondigde vervolgcontrole heeft op 23 april 2024 plaatsgevonden. In het verslag daarvan is aangegeven dat de pannen en panlatten zijn verwijderd en de complete kapconstructie is gesloopt, met uitzondering van de spanten en gordingen. Desgevraagd heeft [naam] verklaard dat bij de sloop is gebleken dat een groter aantal houten constructiedelen van de kap, in een slechte staat verkeren en aan vervanging toe zijn. Verder heeft [naam] desgevraagd verklaard dat het hout dat voor het gebouw is opgeslagen, bedoeld is om het hout van de kapconstructie te repareren. De toezichthouder heeft vervolgens vastgesteld dat de opgeslagen balken groter zijn qua afmeting dan het zojuist gesloopte hout van de draagconstructiehout en geconcludeerd dat er wordt gebouwd zonder de benodigde omgevingsvergunning. De vergunning is volgens de toezichthouder nodig omdat de draagconstructie wordt gewijzigd en het isoleren van het dak en toevoegen van een gipskartonnen afdeklaag voor extra lasten op de draagconstructie zal zorgen. Als onderdeel van de vergunningaanvraag dient daarom een constructieberekening van de nieuwe situatie gemaakt te worden. De toezichthouder heeft vervolgens mondeling en telefonisch een zogenoemde bouwstop opgelegd.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de op 23 april 2024 opgelegde bouwstop op schrift gesteld. Verweerder wijst er daarbij op dat een bouwstop een ordemaatregel is om ervoor te zorgen dat er geen bouwactiviteiten meer plaatsvinden op het perceel. Tevens is daaraan een last onder dwangsom gekoppeld. Eiseres verbeurt een dwangsom van € 500,- per dag dat zij niet alle bouwactiviteiten op het perceel staakt, met een maximum van
€ 3.000,-. Aan dat besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van het vernieuwen of veranderen van het pand waarbij de draagconstructie wordt gewijzigd. Hiervoor is op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) een omgevingsvergunning (bouwactiviteit) vereist die niet is verleend.
5. Voorts is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld en geldt geen uitzondering op dit verbod, omdat, gelet op de dikte van de als de sporen te gebruiken houten balken, het bouwvolume van de dakconstructie en daarmee van het bouwwerk uitgebreid wordt. Hiervoor is tevens een omgevingsvergunning vereist (omgevingsplanactiviteit). Daarnaast zal een welstandstoets gelden omdat het een zelfstandige planactiviteit betreft.
6. Naar aanleiding van de door eiseres ingediende conceptaanvraag heeft verweerder haar bij brief van 30 april 2024 onder meer erop gewezen dat een conceptaanvraag alleen is bedoeld voor vooroverleg om te beoordelen of een bouwplan haalbaar is. Een conceptaanvraag kan geen reden zijn om een bouwstop op te heffen, aldus verweerder. Pas nadat een omgevingsvergunning is verleend mag eiseres de bouwwerkzaamheden uitvoeren. Verweerder herhaalt dat sprake is van een bouwtechnische activiteit en een omgevingsplanactiviteit en dat daarvoor pas een omgevingsvergunning kan worden verleend nadat daartoe een formele aanvraag is ingediend. Eiseres wordt verzocht aan te geven of zij desondanks een vooroverleg wil of dat zij een vergunningprocedure wil starten.
7. Eiseres heeft in mei 2024 een statische berekening aan verweerder toegezonden. Door [naam bedrijf] is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie na vervanging van aangetaste constructieve onderdelen van de kapconstructie. In een rapport van 6 mei 2024 is vastgesteld dat de gewichtsafdracht op de ondergelegen constructie zal toenemen met 0,3 kg/m². Deze toename is volgens de constructeur te verwaarlozen en heeft geen enkele invloed op de ondergelegen constructie.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen het primaire besluit heeft gemaakt in navolging van het advies van de Intergemeentelijke bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat een bouwstop een ordemaatregel is en daarbij volgens vaste jurisprudentie slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Er bestaat geen verplichting om onderzoek te doen naar alternatieve oplossingen. Verder heeft eiseres nog steeds geen formele, ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend en dan hoeft er ook geen legalisatieonderzoek plaats te vinden. Eiseres mag het pand afdekken en tegen inwatering beschermen. Met haar belang is daarom volgens verweerder voldoende rekening gehouden.
9. In beroep heeft eiseres haar in bezwaar ingenomen standpunt gehandhaafd dat verweerder geen bouwstop en daaraan gekoppelde last onder dwangsom had mogen opleggen. Omdat volgens eiseres de draagconstructie niet wordt gewijzigd en er geen sprake is van uitbreiding van het bouwvolume, is geen omgevingsvergunning nodig.
10. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
11. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel van de uitspraak uitmaakt.
Hoe moet het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit worden gekwalificeerd?
12. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) vervallen. Voorheen voorzag artikel 5.17 van de Wabo (evenals daarvoor artikel 100d van de Woningwet) in een uitdrukkelijke bevoegdheid voor verweerder om de bouw van een bouwwerk te staken dat zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd, in afwachting van mogelijke te treffen handhavingsmaatregelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1064, overwogen dat een bouwstop onder de Wabo een ordemaatregel is, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Bij de toepassing van de in artikel 5.17 van de Wabo neergelegde bevoegdheid om bouwwerkzaamheden stil te leggen hoeft, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1732, gelet op aard en doel van die bevoegdheid, niet te worden onderzocht of de bouw gelegaliseerd kan worden.
13. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter bij de behandeling ter zitting ambtshalve aan de orde gesteld dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop niet meer is opgenomen in de Omgevingswet. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde bouwstop dient te worden gezien als een last onder bestuursdwangsom die inhoudt dat wordt gelast om de illegale bouwactiviteiten per direct te beëindigen. Om overtreding van de last te voorkomen is tevens een last onder dwangsom opgelegd.
14. In de wetsgeschiedenis is in dit verband het volgende vermeld: “Artikel 5.17 Wabo is niet overgeheveld, noch naar hoofdstuk 18 van de Omgevingswet, noch naar de Awb. Bij nader inzien wordt deze bevoegdheid, die oorspronkelijk bedoeld was als een nuttige aanvulling op de bestuursdwangbevoegdheid, als overbodig beschouwd. Artikel 5:2 Awb definieert een bestuurlijke sanctie zo ruim, dat daaronder ook het treffen van beheersmaatregelen (het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding) valt”. Hieruit blijkt dat voor het treffen van beheersmaatregelen in de vorm van een bouwstop volgens de wetgever geen specifiek artikel nodig is.
15. De voorzieningenrechter volgt verweerder in het standpunt dat een bouwstop onder de Omgevingswet kan worden opgelegd in de vorm van een last onder bestuursdwang, die inhoudt dat wordt gelast om een illegale bouwactiviteit direct te beëindigen en dat, als daaraan geen gevolg wordt gegeven, het bevoegd gezag de activiteit zal beëindigen [2] . Nu de bouwstop in de Omgevingswet zelf niet meer als zodanig is geregeld, is de grondslag ervoor artikel 18.1 van de Omgevingswet, in samenhang met – omdat het college in dit geval bevoegd gezag is – artikel 125 van de Gemeentewet. Verweerder was dus in beginsel bevoegd, ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet, een last onder bestuursdwang op te leggen om het bouwen zonder omgevingsvergunning per direct te beëindigen. Daaraan kan, zoals in het onderhavige geval ook is gedaan, tevens een last onder dwangsom worden verbonden die het doel heeft om de beëindigde illegale bouwactiviteit beëindigd te houden. De grondslag daarvoor is, in aanvulling op de hiervoor genoemde bepalingen, artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een andere mogelijkheid zou overigens zijn geweest om alleen een last onder dwangsom op te leggen om de overtreding per direct te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van verbeurte van dwangsommen [3] .
16. De voorzieningenrechter stelt wel vast dat na vervallen van de Wabo sprake is van een andere wettelijke grondslag, waarop een bouwstop wordt gebaseerd, namelijk Titel 5.1 van de Awb. Daarom kan niet op voorhand worden gezegd dat de beoordeling in alle voorkomende gevallen hetzelfde zal zijn als bij de bouwstop op basis van het vervallen artikel 5.17 van de Wabo. Zo kan een last onder bestuursdwang, als geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, niet mondeling (of telefonisch) worden opgelegd en kan een stillegging dus pas ingaan na toezending van het op schrift gestelde handhavingsbesluit. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de gewijzigde grondslag voor een bouwstop ook gevolgen kan hebben voor de jurisprudentielijn van de Afdeling dat een bouwstop een ordemaatregel is, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Gelet op de beperkte omvang van het geding zoals hierna aan de orde komt, komt de voorzieningenrechter echter niet toe aan de beantwoording van die rechtsvragen.
De omvang van het geding.
17. De voorzieningenrechter dient - gelet op hetgeen partijen verdeeld houdt - in dit geding alleen de vraag te beantwoorden of verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang en daaraan gekoppelde last onder dwangsom omdat geen sprake is van een uitzondering op de vergunningplicht voor de bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, van het Bbl, respectievelijk voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 22.27, onder i, onder 2, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld.
De omgevingsplanactiviteit.
18. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst de gestelde overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (omgevingsplanactiviteit) te bespreken.
19. Artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27, onder i, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verbod, bedoeld in artikel 22.26, niet geldt voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken: een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1…;
2. geen uitbreiding van het bouwvolume; en
3…
Artikel 22.29 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a.
de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;
b.
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
c.
de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:…
20. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitzondering op de (algemene) vergunningplicht uit artikel 2.27 van het omgevingsplan zich hier niet voordoet omdat sprake is van uitbreiding van het bouwvolume. Dat standpunt baseert verweerder op de constatering in het rapport van de toezichthouder dat een aantal van de bij de controle aangetroffen, als sporen te gebruiken, houten balken dikker waren dan de gesloopte onderdelen van de dakconstructie. Gelet daarop en omdat dakisolatie zal worden toegepast, zal het bouwvolume met enkele centimeters toenemen volgens verweerder.
21. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee niet aangetoond dat in dezen sprake is van een overtreding van het verbod te bouwen zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er was ten tijde van de controle en de stillegging nog geen sprake van uitbreiding van het bouwvolume en op basis van wat de toezichthouder heeft aangetroffen, kan ook niet worden gezegd dat het gevaar voor overtreding klaarblijkelijk dreigde als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. Daarvoor zou moeten vaststaan dat na afronding van de bouw het bouwvolume daadwerkelijk toeneemt, terwijl uit het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan ook niet blijkt wanneer welke consequenties aan vergroting van het bouwvolume worden verbonden. De enkele constatering dat het formaat van sommige van de als sporen te gebruiken latten groter is dan de gesloopte sporen, is daarvoor onvoldoende. Omdat geen sprake is van een overtreding of dreigende overtreding, was verweerder niet bevoegd om op deze grondslag handhavend op te treden zoals hij heeft gedaan.
22. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat, ook al wordt ervan uitgegaan dat bij een stillegging ter voorkoming van uitbreiding van een overtreding de mogelijkheid van legalisatie niet vooraf door het bevoegd gezag hoeft te worden onderzocht, in dit concreet geval niet is komen vast te staan dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, als die door eiseres wordt aangevraagd, niet op grond van artikel 22.29 van het omgevingsplan geweigerd kan worden wegens strijd met het omgevingsplan. Desgevraagd op zitting kon verweerder immers niet aangeven met welke regels voor ‘bouwvolume’ uit het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan het bouwplan van eiseres in strijd zou zijn en of dergelijke regels bestaan. De enige ‘strijd’ met het tijdelijk deel van het omgevingsplan is, ook volgens het bestreden besluit, immers dat een vergunning voor de omgevingsplanactiviteit ontbreekt, omdat het verbod uit artikel 22.26 van het omgevingsplan van toepassing is. Dat een andere weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22.29 van het omgevingsplan, zoals redelijke eisen van welstand, van toepassing is, heeft verweerder ook niet gesteld.
23. Ook ten overvloede markeert de voorzieningenrechter nog het volgende. De enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een bevoegdheid heeft om te handhaven op grond van artikel 22.26 van het omgevingsplan werpt de vraag op hoe evenredig het voor dat bestuursorgaan is om van deze bevoegdheid gebruik te maken als op voorhand eigenlijk vaststaat dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de betreffende omgevingsplanactiviteit niet geweigerd kan worden zoals hiervoor aan de orde gesteld.
De bouwactiviteit.
24. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in strijd met artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet een bouwactiviteit heeft verricht zonder omgevingsvergunning. In geschil is of zich de uitzondering op de vergunningplicht voordoet dat door de bouwactiviteit de draagconstructie niet wijzigt.
25. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat uit de controle van 23 april 2024 en het overgelegde fotomateriaal blijkt dat de draagconstructie van het pand wordt gewijzigd en dat met de vernieuwing van onderdelen van de draagconstructie was begonnen. Niet alleen worden de sporen vervangen die een dragende functie hebben maar ook worden de nok- en de middengording en de hoekkepers vervangen die de sporen dragen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting ook erkend dat verweerders standpunt in overeenstemming is met de jurisprudentie van de Afdeling [4] . De voorzieningenrechter volgt [naam] niet in zijn betoog ter zitting waar hij heeft herhaald dat geen sprake is van een wijziging van de draagconstructie omdat bestaande constructieve onderdelen voor zover nodig worden vervangen door nieuwe onderdelen die nagenoeg hetzelfde zijn. Ook de omstandigheid dat pas bij de sloop duidelijk werd dat er vanwege houtrot meer onderdelen van de draagconstructie moesten worden vernieuwd, kan er niet aan afdoen dat sprake is van wijziging van de draagconstructie, waarvoor een vergunningplicht geldt.
26. Uit het voorgaande volgt dat voor de gestarte bouwwerkzaamheden aan het dak een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet is vereist. Eiseres beschikt daar niet over. Verweerder was daarom bevoegd te gelasten dat de bouw werd stilgelegd met een daaraan gekoppelde last onder dwangsom om de overtreding beëindigd te houden. Met de rechtbank Midden-Nederland is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op aard en doel van een bouwstop, niet vooraf hoeft te worden onderzocht of de bouw gelegaliseerd kan worden [5] . In het onderhavige geval heeft [naam] ter zitting desgevraagd verklaard dat geen formele vergunningaanvraag wordt ingediend in verband met de hoogte van de leges. Als achteraf zou blijken dat het pand vanwege de staat waarin het verkeert, niet rendabel opgeknapt kan worden, is het bedrag aan leges volgens hem als het ware voor niets betaalt. Hij betoogt dat verweerder uit coulance, nu een oud pand met historische waarde wordt opgeknapt, niet meteen handhavend had moeten optreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hierin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder van handhavend optreden af had moeten zien. Het is de keuze van eiseres om geen aanvraag ter legalisatie in te dienen zodat er geen concreet zicht op legalisatie is. Overigens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meermaals herhaald dat een aanvraag met voorrang zal worden behandeld en dat er op voorhand geen beletselen lijken te zijn om een vergunning te kunnen verlenen. Of dat daadwerkelijk zo is en of de bouwstop kan worden beëindigd, moet echter uit de beoordeling van een ontvankelijke aanvraag blijken.
Conclusie.
27. Verweerder heeft bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden het primaire besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden en de daaraan gekoppelde last onder dwangsom gehandhaafd. Dat besluit kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde overtreding van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (bouwactiviteit).
28. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 december 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 december 2024.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage bij de uitspraak ROE 24/4150 en 24/4409.
Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5:1, eerste lid bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:2, eerste lid, bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder:
bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Ingevolge artikel 5:7 van de Awb kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Zeer spoedeisende bestuursdwang bevel tot stillegging bouw met daaraan gekoppeld een last onder dwangsom om de gestelde overtredingen beëindigd te houden.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen. Ingevolge het tweede lid vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd. Ingevolge het derde lid wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:31 van de Awb:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Omgevingswet.
Artikel 1.1, eerste lid, van de Ow bepaalt dat de bijlage bij deze wet begripsbepalingen bevat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
In de in artikel 1.1 bedoelde bijlage is opgenomen dat wordt verstaan onder:
bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk
omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1.
Artikel 5.1, eerste lid, onder a, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit.
Artikel 5.1, tweede lid, onder a, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een bouwactiviteit.
Artikel 5.6 bepaalt dat het verboden is een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in stand te laten.
Artikel 18.2, tweede lid, bepaalt dat als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning bevoegde gezag.
Artikel 22.1 bepaalt dat in deze afdeling – Overgangsfase – onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan wordt verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,
de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Artikel 22.2, eerste lid, bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Invoeringsbesluit Omgevingswet (Invoeringsbesluit Ow).
Artikel 7.1 bepaalt dat van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet, (o.a.) ‘Hoofdstuk 22 Activiteiten’ deel uitmaakt.
Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, van het Bbl bepaalt dat in afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet geldt voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op: de draagconstructie.
Tijdelijk deel omgevingsplan Simpelveld.
Artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27, onder i, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verbod, bedoeld in artikel 22.26, niet geldt voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken: een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1…;
2. geen uitbreiding van het bouwvolume; en
3…

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5927, r.o. 3.
3.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6167, r.o. 10.1.
4.Uitspraak van 5 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY0334 en van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3277 en 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:958.
5.De hiervoor genoemde uitspraak RBMNE:2024:5927, r.o. 5.