ECLI:NL:RBLIM:2024:8232

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/03/334825 KG ZA 24-336
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee voormalige geregistreerde partners, hierna aangeduid als eiseres en gedaagde. De eiseres vorderde dat de gedaagde zijn medewerking zou verlenen aan de verkoop van hun voormalige echtelijke woning, die in gezamenlijk eigendom was. De woning was eerder toebedeeld aan de gedaagde onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire lening zou overnemen en de eiseres zou ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De eiseres stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat zij daardoor in financiële problemen verkeerde, met het risico op een negatieve BKR-registratie en dubbele woonlasten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij nog steeds in gesprek was over de overname van de woning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had aangetoond dat hij in staat was om de woning over te nemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de eiseres bij een snelle verkoop van de woning zwaarder wogen dan die van de gedaagde om in de woning te blijven wonen. De vorderingen van de eiseres werden in grote lijnen toegewezen, met de bepaling dat de woning via een makelaar moest worden verkocht en dat de gedaagde zijn medewerking moest verlenen aan de verkoop en levering van de woning. Tevens werden er dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/334825 / KG ZA 24-336
Vonnis in kort geding van 13 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. G. Puddu.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8,
- de brief d.d. 25 oktober 2024 met de aanvullende producties 9 tot en met 11 van [eiseres] ,
- de brief d.d. 28 oktober 2024 met het verzoek tot uitstel van [gedaagde] ,
- de brief d.d. 28 oktober 2024 als reactie op het verzoek tot uitstel van [eiseres] ,
- het bericht d.d. 28 oktober 2024 van de rechtbank als reactie op het uitstelverzoek,
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024 en de door [gedaagde] overgelegde pleitnota met productie 1 en 2.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 29 juli 2013 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2.
Bij beschikking van 8 juni 2023 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De ontbinding is op 14 november 2023 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben ten tijde van hun geregistreerd partnerschap de woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning), in gezamenlijk eigendom verkregen. Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij Lloyds Bank GmbH.
2.4.
Partijen zijn in het kader van de afwikkeling van hun geregistreerd partnerschap in een convenant van 13 april 2023 afspraken overeengekomen. Partijen zijn ten aanzien van de woning (onder andere) het volgende overeengekomen:
“(…)De onder a. genoemde echtelijke woning
Deze wordt voor de daaraan door partijen in onderling overleg toegekende vrije verkoopwaarde van € 215.000,00 toebedeeld aan de man onder de verplichting om de daarop rustende hypothecaire lening voor zijn rekening te nemen c.q. alleen te dragen en deze te voldoen als zijn eigen schuld.
Deze toebedeling vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer, de bank voornoemd, de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire schuld. Indien de vrouw niet wordt ontslagen uit haar hoofdelijkheid, uiterlijk ten tijde van de geplande overdracht van de onroerende zaak aan de man, zal de overdracht geen doorgang kunnen vinden. Partijen zullen alsdan opnieuw in onderhandeling treden en afspraken maken over de verkoop van de woning en aflossing van de hypotheekschuld.
Partijen geven hierbij voor alsdan opdracht aan [naam notaris] , notaris te [vestigingsplaats] om , zo mogelijk voor 1 juli 2023, een notariële akte te verlijden, waarbij deze verdeling wordt geëffectueerd. Alle daaraan verbonden worden gedragen door de man.
Zolang de woning nog in eigendom aan beider partijen toebehoort, kan de man de woning als enige bewonen en zo het voortgezet gebruik daarvan de woning hebben. Alle daaraan verbonden kosten, zoals de aanslagen onroerendezaakbelasting, kosten voor gas, water en elektriciteit, televisie- en internet kosten, en de kosten van de huur van de cv-ketel, de opstalverzekeringspremie, de hypotheekrente en -aflossing worden vanaf 1 maart 2023 door de man gedragen.
(…)
Door deze toebedeling van de woning en de daarop rustende hypothecaire lening wordt de man overbedeeld. Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de overbedeling stellen partijen deze vast op een bedrag van € 52.716,67. Genoemde overbedelingsuitkering hebben partijen gebaseerd op de zogenaamde ‘overwaarde’ van het registergoed, verminderd met de hypothecaire leenschuld.
(…)
Indien de woning niet kan worden overgenomen c.q. het hiervoor genoemde ontslag uit de medeaansprakelijkheid van de vrouw niet kan worden gerealiseerd, zal de woning worden verkocht. Partijen geven dan een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de woning aan een nader te bepalen makelaar. De verkoopprijs minus de restant hypotheekschuld en de kosten die verband houden met de verkoop van de woning, wordt dan bij helfte tussen partijen gedeeld, uiterlijk ten tijde van de notariële overdracht van de woning aan de kopers. Indien na de verkoop van de woning een schuld resteert, zullen partijen deze schuld 50/50 voor hun rekening nemen en voldoen. (…)”
2.5.
[gedaagde] heeft (het aandeel van [eiseres] in) de woning tot op heden niet overgenomen.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mail van 3 augustus 2024 het volgende kenbaar gemaakt:
“(…) Zoals je weet heb ik je aangegeven dat de kosten voor de woning in [woonplaats 2] voor mij te hoog worden en ik uiterlijk de woning op 31-12-2024 verkocht wil hebben.
In het echtscheidingsconvenant staat vermeld dat jij uiterlijk in juni 2023 de woning zou overnemen, zo niet dan zou het de verkoop in gaan.
Ik heb je dus tot 31-12-2024 nog 1,5 jaar extra de tijd gegeven om de woning over te nemen. Dit is op heden nog niet gebeurd, ook heb ik nog geen concrete informatie van je ontvangen dat dit op korte termijn wel gaat gebeuren. Daarom ben ik mezelf ook gaan oriënteren en heb ik inmiddels een officieel bod ontvangen van 265.000 euro.
  • Het bod is zonder financieel voorbehoud.
  • De overdrachtsdatum kan in overleg worden vastgelegd
  • Verborgen gebreken zijn voor het risico van de koper
  • Inboedel kan in overleg in de woning blijven (…)
Ik hoor graag wat je hier van vind en of je akkoord gaat. (…)”
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 4 september 2024 verzocht om medewerking te verlenen aan een bezichtiging ten behoeve van de verkoop, het aanleveren van de benodigde stukken bij de notaris en het tekenen van de koopovereenkomst en het tekenen van de notariële akte.
2.8.
[gedaagde] heeft tot op heden niet op de e-mail van 3 augustus 2024 en de brief van 4 september 2024 gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde] te veroordelen om zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning voor de geboden koopsom van
€ 265.000,00, binnen één week na het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom,
Subsidiair
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan het laten taxeren en vervolgens te koop zetten van de woning en [gedaagde] te gelasten om binnen dezelfde termijn van één week tot ondertekening van een overeenkomst van opdracht van een door de rechtbank te benoemen makelaar [over] te gaan, met machtiging aan [eiseres] om namens [gedaagde] deze opdracht te verstrekken indien [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
III. te bepalen dat – voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren vraagprijs en laatprijs voor de onroerende zaak – de hiervoor bedoelde makelaar bindend een marktconforme vraagprijs en laatprijs zal vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop binnen elke drie maanden uitblijft, en dat partijen de aldus door de makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs dienen te hanteren bij de verkoop van de onroerende zaak aan een derde,
IV. te bepalen dat [gedaagde] de sleutel van de woning aan de makelaar ter beschikking dient te stellen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen,
V. [gedaagde] te veroordelen de woning open te stellen voor bezichtigingen, het maken van foto’s en alles wat nodig is om de woning op een goede wijze te verkopen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van
€ 25.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen,
Zowel primair als subsidiair
VI. te bepalen dat indien [gedaagde] niet, dan wel niet tijdig, voldoet aan het onder I. en/of II t/m V. gevorderde het te wijzen vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt voor de medewerking van [gedaagde] , meer in het bijzonder voor de verkoop en levering van de woning aan een derde vereiste handtekeningen van [gedaagde] onder alle daarvoor benodigde stukken, waaronder in elk geval de voor levering van zijn aandeel in de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekeningen,
VII. [gedaagde] te veroordelen om de woning, met alle zich daarin bevindende personen en niet aan [eiseres] toebehorende roerende zaken, te verlaten en te ontruimen, alsmede ontruimd te houden, alsmede bezemschoon op te leveren, een week voor de met kopers overeen te komen leveringsdatum onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van de kopers danwel de verkopend makelaar te stellen, met aanzegging dat, indien [gedaagde] daarmee in gebreke mocht blijven, de ontruiming door een deurwaarder zal worden bewerkstelligd en [gedaagde] met alle zich daarin bevindende personen en niet aan [eiseres] toebehorende roerende zaken uit de woning te doen brengen naar de openbare staat, desnoods met behulp van een sterke arm,
VIII. [eiseres] te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering van de gezamenlijke woning,
IX. [gedaagde] te veroordelen in de kosten en in de nakosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling ter verduidelijking van vordering VIII opgemerkt dat, in plaats van [eiseres] te veroordelen, wordt gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering van de gezamenlijke woning.
3.3.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de afspraken uit het convenant van 13 april 2023. [gedaagde] zou op basis van de afspraken namelijk de woning (zo mogelijk) voor 1 juli 2023 overnemen en als dit niet mogelijk zou zijn, dan zou hij zijn medewerking verlenen om de woning aan een derde te verkopen. Nu [gedaagde] de woning tot op heden niet heeft overgenomen, heeft [eiseres] recht op verkoop van de woning aan een derde, aldus [eiseres] . [gedaagde] weigert volgens [eiseres] zijn medewerking hieraan te verlenen.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Samengevat voert hij het volgende aan.
a. a) De vorderingen lenen zich niet voor een behandeling in kort geding, omdat feitelijk geen ordemaatregel wordt verzocht, maar het gelasten van een wijze van verdeling die definitief zal zijn.
b) De afspraken in het convenant zijn tot stand gekomen onder leiding van een mediator. Partijen hebben over die afspraken nimmer contact gehad met mr. A.J.G. Bisscheroux, die het verzoek tot ontbinding bij de rechtbank heeft ingediend.
c) De termijn van twee maanden die in het convenant is opgenomen om het overnemen van de woning alsmede het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] te regelen, was feitelijk veel te kort. Op dit moment is [gedaagde] nog in bespreking om een financiering te verkrijgen.
d) Indien het [gedaagde] niet lukt om de woning over te nemen, moeten partijen op grond van het convenant opnieuw in overleg treden. Dat brengt mee dat [eiseres] niet zonder meer aanspraak kan maken op de verkoop van de woning.
e) Als moet worden overgegaan tot verkoop aan een derde, dan moeten partijen die op grond van het convenant gezamenlijk tot verkoop overgaan. [eiseres] kan dus niet eigenmachtig beslissen om de woning aan Sons Real Estate te verkopen en daartoe de medewerking van [gedaagde] afdwingen.
f) Het bod van Sons Real Estate is niet onherroepelijk en is, gezien de prijzen op de woningmarkt, ook niet een optimaal bod.
g) [gedaagde] heeft uit hoofde van reparaties aan de woning en uit hoofde van door hem betaalde vaste laste nog een vordering op [eiseres] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang en de behandeling in kort geding
4.1.1.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat haar vordering spoedeisend is. [eiseres] stelt daartoe onder meer dat zij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire verplichtingen. [gedaagde] heeft de woning tot op heden niet overgenomen en volgens [eiseres] is ook niet te verwachten dat hij de woning kan overnemen, waardoor de woning conform de afspraken dient te worden verkocht aan een derde. [eiseres] voert aan dat [gedaagde] meermaals hypotheekachterstanden heeft laten ontstaan, waardoor zij het risico loopt om (i) door de bank tot betaling te worden aangesproken waardoor zij (naast de kosten voor de kinderen) ook feitelijk dubbele woonlasten moet voldoen. Daarnaast loopt zij het risico dat zij (ii) een negatieve BKR-registratie krijgt ten gevolge waarvan zij haar baan als bewindvoerder kan verliezen.
4.1.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat onderhavige zaak zich niet leent voor een procedure in kort geding. Voorafgaand aan de definitieve verdeling (hetzij in onderling overleg hetzij door een vonnis in een bodemprocedure) kan de rechter die ten aanzien van de verdeling bevoegd zou zijn, een deelgenoot op diens verzoek machtigen tot het te gelde maken van het gemeenschappelijk goed (artikel 3:174 lid 1 BW). Een zodanige machtiging kan ook in kort geding worden verleend (HR 21 juni 2002; NJ 2002, 420 en HR 31 maart 2023; ECLI:NL:HR:2023:499). Eveneens kan een deelgenoot voorafgaand aan de definitieve verdeling in kort geding veroordeling vorderen van de andere deelgenoot tot medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijk goed met de bepaling dat de uitspraak in de plaats van een (deel van de) akte treedt (HR 21 juni 2002; NJ 2002, 420). Het verweer van [gedaagde] slaagt derhalve niet.
De afspraken in het convenant
4.2.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat partijen in verband met het opstellen van het convenant nimmer contact hebben gehad met mr. A.J.G. Bisscheroux, nu [gedaagde] hieraan geen juridische consequentie verbindt.
4.2.2
Omtrent de door [eiseres] gewenste verkoop van de woning overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Als uitgangspunt geldt dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld om de woning zo mogelijk vóór 1 juli 2023 over te nemen en indien hij de woning niet over kan nemen, dat partijen opnieuw in overleg zouden treden in verband met een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de woning aan een derde.
4.2.3.
Volgens [gedaagde] was de hem geboden termijn van twee maanden om de woning over te nemen, te kort. Op grond van het partijdebat gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat partijen de afgesproken termijn niet als een fatale termijn hebben bedoeld. [eiseres] heeft na het verstrijken van die termijn ook niet onmiddellijk verlangd dat de woning aan een derde zou worden verkocht. Bij e-mail van 3 augustus 2024 heeft zij aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij tot verkoop wil overgaan. [gedaagde] heeft daarmee dus feitelijk minimaal 15 maanden de tijd gehad om de overname van de woning en het ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te regelen. Wat er ook zij van het verweer van [gedaagde] dat de hem in het convenant geboden termijn te kort was, uiteindelijk heeft [eiseres] hem met de feitelijk gegunde termijn van 15 maanden voldoende tijd geboden om de woning over te nemen met ontslag van [eiseres] uit haar aansprakelijkheid jegens de bank. Het verweer dat de termijn in het convenant te kort was wordt dan ook verworpen.
4.2.4.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zijn hypotheekaanvraag tweemaal is geweigerd, ondanks dat [gedaagde] destijds twee banen had. De laatste weigering betrof zeven à acht maanden geleden en sindsdien ontvangt [gedaagde] een ziektewetuitkering. Momenteel is [gedaagde] , zo stelt hij verder, in overleg met een particuliere geldverstrekker om zodoende alsnog voldoende financiering te verkrijgen om de woning op basis van de afgesproken prijs van € 215.000,00 over te nemen.
4.2.5.
Zoals hiervoor is overwogen, had [eiseres] - op het moment dat zij de e-mail d.d. 3 augustus 2024 aan [gedaagde] schreef - voldoende tijd geboden aan [gedaagde] om de overneming van de woning te realiseren. [gedaagde] heeft van die geboden termijn geen gebruik gemaakt en heeft ook niet terstond na de ontvangst van bedoelde e-mail te kennen gegeven op dat moment alsnog in staat te zijn om de woning over te nemen. Daarmee is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat zich vanaf 3 augustus 2024 de situatie voordoet dat [gedaagde] de woning niet kan overnemen en het ontslag van [eiseres] uit aansprakelijkheid niet kan worden gerealiseerd, zoals is bedoeld in het convenant. Dat [gedaagde] thans nog bezig is om een financiering te regelen via een particuliere geldverstrekker is om die reden niet relevant. Daar komt bij dat [gedaagde] niet concreet en, met stukken onderbouwd, gemotiveerd heeft gesteld dat hij daadwerkelijk in gesprek is met een particuliere geldverstrekker en van welke voorwaarden de verstrekking van een voldoende financiering afhankelijk is, zodat ook om die reden deze stellingen van [gedaagde] worden gepasseerd.
4.2.6.
Het vorenstaande brengt mee dat voorshands voldoende aannemelijk is dat partijen op grond van het convenant jegens elkaar gehouden zijn om met elkaar in overleg treden om de woning gezamenlijk aan een derde te verkopen, teneinde op die wijze tot een verdeling te geraken en tot een ontslag van aansprakelijkheid jegens de bank van [eiseres] .
De belangen van partijen
4.3.1.
Gezien het door [gedaagde] gevoerde verweer, zal moeten worden beoordeeld of de belangen van [eiseres] bij een onmiddellijke verkoop van de woning, indien deze worden afgewogen tegen de belangen van [gedaagde] , zwaarwegend genoeg zijn voor een toewijzing van haar vorderingen in kort geding.
4.3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] meermaals hypotheekachterstanden heeft laten ontstaan. Hoewel [gedaagde] de hypotheekachterstanden heeft ingelost, draagt [eiseres] het risico dat zij een negatieve BKR-registratie krijgt. Hierdoor kan zij haar baan als bewindvoerder verliezen. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij haar zekerheid van haar baan niet afhankelijk wil laten zijn van de omstandigheid of [gedaagde] de hypotheek tijdig betaalt. [eiseres] voert ook aan dat zij alle kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet en daarnaast niet ook nog dubbele woonlasten kan voldoen. Daarnaast wordt de woning volgens [eiseres] op dit moment niet onderhouden, waardoor de woning onderkomen raakt.
4.3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij een groter belang heeft om voorlopig in de woning te kunnen blijven wonen dan [eiseres] heeft bij verdeling van de woning. [gedaagde] heeft gelet op zijn ziektewetuitkering beperkte mogelijkheden voor het vinden van woonruimte elders en hij acht het in het belang van de kinderen dat zij ieder een eigen slaapkamer hebben en kunnen blijven wonen in de woning waar zij zijn opgegroeid.
4.3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de gemeenschappelijke eigendom van de woning uiteindelijk zal moeten worden verdeeld en de aan de woning verbonden hypotheekschuld zal moeten worden afgelost, teneinde ontslag uit haar aansprakelijkheid van [eiseres] te realiseren. [gedaagde] is niet in staat gebleken de woning over te nemen om op die wijze de verdeling en het daarbij horende ontslag uit de aansprakelijkheid van [eiseres] te realiseren. Niet is gebleken dat [gedaagde] daadwerkelijk in staat is om de woning alsnog op korte termijn over te nemen. Bezien in dit licht wegen de belangen van [eiseres] om op korte termijn tot verkoop van de woning over te gaan zwaarder dan het belang van [gedaagde] om die verkoop uit te stellen. Dat het gezien de inkomsten van [gedaagde] en de situatie op de woningmarkt voor hem niet eenvoudig is om vervangende woonruimte te vinden, zijn omstandigheden die voor zijn risico komen. Dat de kinderen van partijen tot aan het uiteen gaan van partijen in de huidige woning zijn opgegroeid en daar nog hun eigen slaapkamer hebben, leidt evenmin tot een ander oordeel. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij [eiseres] en brengen daar thans reeds het grootste deel van hun tijd door. Door [gedaagde] is niet gesteld waarom de belangen van de kinderen meebrengen dat zij gedurende de dagen dat zij bij hem zijn nog in de voormalige echtelijke woning kunnen verblijven.
De gestelde vorderingen van [gedaagde] op [eiseres]
4.4.1.
Met zijn verweer dat hij nog geldelijke vorderingen heeft op [eiseres] uit hoofde van de verdeling, beoogt [gedaagde] kennelijk een beroep op opschorting te doen.
4.4.2.
Waar het de gestelde vordering betreft om (de helft van) de woonlasten te vergoeden, geldt dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat [gedaagde] vanaf 1 maart 2023 alle woonlasten van de woning zal voldoen, omdat hij het voorlopig voortgezet gebruik van de woning heeft gekregen. Het is derhalve conform de afspraak dat [gedaagde] de woonlasten voor zijn rekening heeft genomen nadat [eiseres] uit de woning is vertrokken. Reeds om die reden gaat het beroep op opschorting voor deze vordering niet op.
4.4.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het verweer van [gedaagde] dat hij nog een vordering heeft op [eiseres] voor door hem gedane reparaties aan de woning en vanwege teruggaven van de Belastingdienst - wat daar ook van zij - evenmin aan toewijzing van onderhavige vorderingen in kort geding in de weg staat. Hoewel de door [gedaagde] gestelde vorderingen, evenals de vorderingen van [eiseres] , voortvloeien uit het door partijen gesloten convenant, bestaat er tussen de vorderingen, vanwege de verschillende aard ervan en de verschillende belangen die partijen hebben bij voldoening van hun vorderingen, onvoldoende samenhang om de opschorting te rechtvaardigen.
4.5.
De verwerping van de hiervoor besproken verweren van [gedaagde] brengt mee dat de voorzieningenrechter de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiseres] hierna zal beoordelen.
Verkoop woning aan Sons Real Estate voor geboden koopsom van € 265.000,00
4.6.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan Sons Real Estate voor een bedrag van
€ 265.000,00. Sons Real Estate heeft een voorlopig bod gedaan om de woning voor een bedrag van € 265.000,00 te kopen, aldus [eiseres] . Dit vindt zij een reëel bod, omdat de woning op 19 januari 2023 is getaxeerd op een bedrag van € 215.000,00 en het bod daarnaast hoger ligt dan de WOZ-waarde. [eiseres] voert aan dat zij meermaals heeft getracht om de medewerking van [gedaagde] te verkrijgen voor de verkoop van de woning aan Sons Real Estate, maar volgens [eiseres] weigert [gedaagde] dit tot op heden.
4.6.2.
[gedaagde] betwist dat hij zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de woning aan Sons Real Estate voor een bedrag van € 265.000,00. [eiseres] heeft nagelaten om met hem overleg te plegen over de verkoop van de woning aan een Sons Real Estate. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] eenzijdig besloten om de woning aan Sons Real Estate te verkopen voor een bedrag van € 265.000,00 en dat is niet conform de afspraken. [gedaagde] betoogt verder dat het bod van Sons Real Estate geen definitief bod is. Sons Real Estate heeft volgens [gedaagde] (slechts) een indicatief bod gedaan onder voorbehoud van bezichtiging en een koper conveniërende uitkomst daarvan. De koopprijs van de woning ligt niet vast, aldus [gedaagde] . Het is daarbij volgens [gedaagde] ook niet duidelijk of het bod van Real Sons Estate een marktconforme koopprijs betreft.
4.6.3.
Nu partijen in het convenant zijn overeengekomen dat (indien [gedaagde] de woning niet kan overnemen) partijen gezamenlijk de opdracht geven aan een makelaar om de woning te verkopen c.q. overleg plegen over de verkoop van de woning, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiseres] niet eenzijdig kan beslissen dat de woning dient te worden verkocht aan Sons Real Estate voor een bedrag van € 265.000,00. De voorzieningenrechter neemt hierbij ook in aanmerking dat het in het belang van partijen is dat de woning (bij verkoop aan een derde) tegen een marktconforme koopprijs wordt verkocht. [eiseres] heeft volgens de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door Sons Real Estate gedane bod van € 265.000,00 een marktconforme koopprijs is. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande de primaire vordering van [eiseres] afwijzen.
Verkoop woning aan een derde tegen nader te bepalen vraag- en laatprijs
4.7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] in een (eventuele) bodemprocedure zal worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde conform hetgeen op dit punt in het convenant is overeengekomen. Om die reden acht de voorzieningenrechter de subsidiair ingestelde vordering in kort geding toewijsbaar. Deze zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals hierna bepaald. Daarbij zal worden bepaald dat de woning te koop zal worden aangeboden via een makelaar
4.7.2.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de woning zal worden verkocht door een makelaar van het kantoor LWM Makelaardij te (Rijksweg Zuid 27) Sittard
4.7.3.
Nu [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat de woning belangrijk voor hem is en meermaals heeft nagelaten om te reageren op de verzoeken van [eiseres] om tot verdeling te geraken, acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] vrijwillig zijn medewerking zal verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde. Hierin ziet de voorzieningenrechter reden om te bepalen dat dit vonnis bij gebreke aan tijdige medewerking van [gedaagde] ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van [gedaagde] . De voorzieningenrechter begrijpt de vordering (onder VI) dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekeningen onder de benodigde stukken, aldus dat [eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van de (notariële) aktes die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning aan een derde en dat bij het uitblijven van die medewerking dit vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [gedaagde] onder de betreffende aktes. De vorderingen zullen hierna aldus worden toegewezen.
4.7.4.
Nu [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven dat hij veel waarde hecht aan de woning, acht de voorzieningenrechter een dwangsom een gepaste prikkel voor [gedaagde] om aan de veroordelingen te zullen voldoen. Aan de twee na te noemen veroordelingen zullen om die reden, zoals gevorderd, dwangsommen worden verbonden. Indien [gedaagde] zich houdt aan de hierna uit te spreken veroordelingen zal hij geen dwangsommen verbeuren.
Proceskosten
4.8.
Aangezien partijen voormalige geregistreerd partners zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
[eiseres] heeft ook gevorderd dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Gelet op het belang van [eiseres] dat de verkoop van de woning zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden, zal de voorzieningenrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het laten taxeren en vervolgens te koop zetten van de woning en gelast [gedaagde] om binnen dezelfde termijn van één week tot ondertekening van een overeenkomst van opdracht met (een makelaar werkzaam bij) LWM Makelaardij te (Rijksweg Zuid 27) Sittard over aan te gaan, met machtiging aan [eiseres] om namens [gedaagde] deze opdracht te verstrekken indien [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
5.2.
bepaalt dat – voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren vraagprijs en laatprijs voor de onroerende zaak – de hiervoor bedoelde makelaar bindend een marktconforme vraagprijs en laatprijs zal vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop binnen elke drie maanden uitblijft, en dat partijen de aldus door de makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs dienen te hanteren bij de verkoop van de onroerende zaak aan een derde,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] de sleutel van de woning aan de makelaar ter beschikking dient te stellen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van
€ 25.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] na verzoek tot afgifte hiervan in gebreke blijft hieraan te voldoen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] de woning open te stellen voor het maken van foto’s en voor bezichtigingen, telkens uiterlijk een dag nadat hij daartoe door de makelaar is verzocht, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] na het daartoe gedane verzoek van de makelaar in gebreke blijft hieraan te voldoen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na ontvangst ervan zijn medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst die met een koper tot stand is gekomen, bij gebreke waarvan dit vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van [gedaagde] onder de verkoopovereenkomst;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om zijn medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper op een door de notaris te bepalen datum voor dat transport, bij gebreke waarvan dit vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van [gedaagde] onder de notariële leveringsakte;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] om de woning, met alle zich daarin bevindende personen en niet aan [eiseres] toebehorende roerende zaken, te verlaten en te ontruimen, alsmede ontruimd te houden, alsmede bezemschoon op te leveren, een week voor de met kopers overeen te komen leveringsdatum onder afgifte van de sleutels aan de kopers dan wel de verkopend makelaar, met aanzegging dat, indien [gedaagde] daarmee in gebreke mocht blijven, de ontruiming door een deurwaarder zal worden bewerkstelligd en [gedaagde] met alle zich daarin bevindende personen en niet aan [eiseres] toebehorende roerende zaken uit de woning te doen brengen naar de openbare straat, desnoods met behulp van een sterke arm,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering van de gezamenlijke woning,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.