ECLI:NL:RBLIM:2024:7403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C03.301403/HA ZA 22-50
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietige overeenkomst met strekking tot benadeling van een ander

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 oktober 2024 geoordeeld over de nietigheid van een overeenkomst tussen de grootouders en hun kleindochter, [dochter], betreffende de verkoop van bedrijfsloodsen. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst, hoewel de inhoudelijke prestatie niet verboden was, de strekking had om [eiser], de vader van [dochter], te benadelen. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden dat de overdracht van de loodsen plaatsvond terwijl er een rechtszaak aanhangig was over de eigendom van die loodsen, en dat de grootouders en [dochter] op de hoogte waren van de juridische geschillen. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst nietig was op grond van artikel 3:40 BW, dat rechtshandelingen die in strijd zijn met de goede zeden of openbare orde nietig verklaart.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de grootouders en [dochter] de eigendomsoverdracht niet konden rechtvaardigen, aangezien de overdracht was bedoeld om te voorkomen dat [eiser] zijn recht op de loodsen kon afdwingen. De rechtbank heeft de grootouders en [dochter] veroordeeld tot het inschrijven van een verklaring van waardeloosheid in de openbare registers, zodat de inschrijving van [dochter] als eigenaar van de loodsen ongedaan gemaakt kan worden. Tevens zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/301403 / HA ZA 22-50
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend te [plaatsnaam X] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.A.M.W. Snackers-Lutgens,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [plaatsnaam Y] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [plaatsnaam Y] ,
niet verschenen,
gedaagde sub 1 en sub 2 hierna samen te noemen: de grootouders,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [plaatsnaam Z] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
gedaagde 3 hierna te noemen: [dochter] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het vonnis in incident van 14 februari 2024 waarbij tegen de grootouders verstek is verleend;
 de akte overleggen productie van [eiser] ;
 de mondelinge behandeling;
 de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Gedaagden sub 1 en 2 zijn de ouders van [eiser] , die op zijn beurt vader is van gedaagde sub 3.
2.2.
In de procedure aanhangig bij deze rechtbank onder zaaknummer C/03/287107 tussen [eiser] en diens partner enerzijds (hierna gezamenlijk: “ [eiser] c.s.”) en de grootouders anderzijds, is door de rechtbank op 13 september 2023 (eind)vonnis gewezen (“procedure I”). De rechtbank heeft in procedure I – onder meer – voor recht verklaard dat tussen [eiser] c.s. en de grootouders een overeenkomst tot stand is gekomen tot overdracht van de (bedrijfs)woning en bedrijfsloodsen, gelegen aan [vijf percelen] te [plaatsnaam X] door de grootouders aan [eiser] c.s. tegen een koopsom van € 200.000,- en zijn de grootouders veroordeeld om medewerking te verlenen aan levering van de loodsen. Door de grootouders is hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
2.3.
In voornoemd vonnis heeft de rechtbank voorts overwogen dat huurders van de loodsen zijn Key-doek, KPN, Vodafoon, [naam A] , Offroad en [bedrijf X] en geoordeeld dat de huurpenningen met ingang van 1 mei 2016 voor [eiser] komen met uitzondering van de huurpenningen van [naam A] en van Key-doek, die pas na de notariële levering van de loodsen voor [eiser] zullen zijn. Voorts is geoordeeld dat genoemd vonnis in de plaats treedt van medewerking aan de notariële akte indien medewerking niet binnen één maand na betekening van het vonnis is verleend.
2.4.
Hangende procedure I en voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank, zijn de loodsen op 16 november 2021 door de grootouders aan [dochter] verkocht en op 29 november 2021 aan haar geleverd.
2.5.
[eiser] heeft op 11 januari 2022 conservatoir beslag gelegd op de loodsen. In onderhavige procedure vordert [eiser] in hoofdzaak onder meer de nietigheid dan wel vernietiging van de eigendomsoverdracht van de loodsen aan [dochter] met vergoeding van schade. Door [eiser] is daarenboven een provisionele vordering ingesteld waarop de rechtbank bij vonnis in incident afwijzend heeft beslist.

3.De feiten

3.1.
Op 5 mei 2016 is de (bedrijfs)woning door de grootouders aan [eiser] geleverd. Tussen [eiser] enerzijds en de grootouders anderzijds is in augustus 2016 een conflict ontstaan over de levering van de loodsen, in welk conflict ook [dochter] betrokken is geraakt. De (bedrijfs)woning en de loodsen worden door partijen gezamenlijk geduid als “de fuui”.
3.2.
Op 30 oktober 2018 heeft [dochter] over dat conflict een tekstbericht aan [eiser] gestuurd:

(…) Deze ellende en strijd. Of jullie trots echt belangrijker is dan jullie bloed eigen dochters en je eigen ouders. Er is veel gebeurd en veel gezegd door IEDEREEN, iedereen heeft hier fouten gemaakt. Niet alleen ik, niet alleen jullie, niet alleen [naam B] of opa en oma. Maar WIJ allemaal.
(…)
Als een van ons, door welke reden dan ook, er opeens niet meer is. Dan hebben we de laatste tijd samen verpest aan ruzie en strijd.(…)”.
3.3.
Op 9 april 2020 heeft [eiser] aan [dochter] per e-mail bericht (productie 11, dagvaarding):

(…)
Ook wat betreft de afspraken over de fuui loopt dit dadelijk allemaal via de rechtbank en zoals je opa ook weet is [naam C] bereid om dit zelfs onder ede te verklaren voor de rechtbank, wat de afspraken waren en waarom het huis los is gehaald en waar deze vraag vandaag kwam enz enz.(…)”.
3.4.
Op 23 december 2020 heeft [eiser] procedure I aanhangig gemaakt tegen de grootouders waarin primair is gevorderd nakoming van de overeenkomst tot koop en levering van de bedrijfswoning en loodsen.
3.5.
Op 24 maart 2021 hebben de grootouders in procedure I conclusie van antwoord genomen waarin de overeenkomst en leveringsverplichting ten aanzien van de loodsen wordt betwist.
3.6.
Op 17 oktober 2021 is tussen de grootouders en [dochter] een overeenkomst gesloten tot koop van de loodsen.
3.7.
Op 9 november 2021 hebben de grootouders de rechtbank verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling in procedure I omdat grootvader in verband met zijn medische toestand niet in staat zou zijn de mondelinge behandeling van 6 december 2021 bij te wonen, welk verzoek is gehonoreerd.
3.8.
Op 29 november 2021 zijn de grootouders en [dochter] bij de notaris verschenen en is verleden de notariële transportakte waarbij de loodsen aan [dochter] zijn geleverd tegen een koopsom van € 380.000,- van welk bedrag € 80.000,- door middel van schenking van de grootouders aan [dochter] is voldaan en het restantbedrag van € 300.000,- is omgezet in een geldlening van de grootouders aan [dochter] . In de notariële akte is opgenomen (productie 10, dagvaarding):
“(…)
Heden, negen en twintig november tweeduizend een en twintig, verschenen voor mij, mr. Antonius Gerardus Maria Moonen, notaris te Sittard-Geleen:
1. a. [gedaagde sub 1] (…)”.
3.9.
Op 11 januari 2022 is door [eiser] conservatoir beslag gelegd op de loodsen.
3.10.
Op 1 mei 2023 heeft in procedure I ten overstaan van de rechtbank een getuigenverhoor plaatsgevonden. [dochter] heeft daarin – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:

(…)
Ik heb voor het eerst over deze zaak gehoord toen de woning van de fuui werd verbouwd. (…)Ik heb van zowel mijn vader als mijn opa gehoord dat het de bedoeling was dat mijn ouders eerst de woning zouden kopen en later de bedrijfsloodsen. (…)
Pas achteraf heb ik gehoord dat mijn vader in de veronderstelling verkeerde dat de bedrijfsloodsen aan hem zouden worden geschonken. Ik heb dat vernomen uit een dagvaarding toen er beslag werd gelegd op de bedrijfsloodsen. (…)”.
3.11.
Op 13 december 2023 heeft de rechtbank bij eindvonnis in procedure I geoordeeld dat de (bedrijfs)woning en de bedrijfsloodsen door de grootouders aan [eiser] zijn verkocht voor een koopsom van € 200.000,-, en de loodsen uiterlijk in januari 2018 aan [eiser] dienden te worden geleverd:

(…)
3.1.
verklaart voor recht dat tussen [naam D] c.s en [gedaagde sub 1] c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen met de volgende inhoud:
a. De eigendom van de (bedrijfs)woning en de bedrijfsloodsen gelegen aan [vijf percelen] te [plaatsnaam X] 9 (…) wordt door [gedaagde sub 1] c.s. overgedragen aan [naam D] c.s. tegen betaling van € 200.000,-;
b. de notariële levering van de woning wordt uiterlijk in mei 2016 gerealiseerd. De notariële levering van de bedrijfsloodsen wordt uiterlijk in januari 2018 gerealiseerd;
(…)
d. (…) de koopprijs die is betaald voor de woning heeft te gelden als betaling voor het geheel;
(…)
3.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke zijn gebleven in de nakoming van de overeenkomst;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen één maand na dagtekening van dit vonnis mee te werken aan levering van de bedrijfsloodsen aan [naam D] c.s. middels een notariële transportakte;
(…)
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft 3.3 (…)”.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
I. te verklaren voor recht dat de overeenkomst en daaropvolgende levering aangaande de onroerende goederen gelegen aan [vier percelen] tussen [dochter] en de grootouders nietig is;
II. [dochter] en de grootouders te veroordelen de koop en de daaropvolgende levering van het betreffende onroerende goed binnen twee weken na betekening van het vonnis volledig ongedaan te hebben gemaakt en te houden en daartoe alle maatregelen te hebben genomen die daartoe noodzakelijk zijn, waaronder ten minste de wijziging van eigendom in het kadaster; onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat het vonnis niet is uitgevoerd met een maximum van € 10.000,- althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom en maximum, althans te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van die handelingen, eventueel een notariële akte daaronder begrepen, welke noodzakelijk zijn om in de registers de eigendomsovergang van de grootouders naar [dochter] ongedaan te maken, althans een zodanige beslissing die de rechtbank hiervoor nodig en nuttig zal oordelen;
III. te verklaren voor recht dat zowel [dochter] als de ouders door het aangaan van deze meerzijdige rechtshandeling onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld;
IV. [dochter] en de grootouders hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade zoals deze door [eiser] is geleden en is vastgesteld op: € 2.474,-;
Subsidiair
I. te verklaren voor recht dat de overeenkomst en daaropvolgende levering van de onroerende goederen door [eiser] vernietigd is;
II. [dochter] en de grootouders te veroordelen de koop en de daaropvolgende levering van het betreffende onroerende goed binnen twee weken na betekening van het vonnis volledig ongedaan te hebben gemaakt en te houden en daartoe alle maatregelen te hebben genomen die daartoe noodzakelijk zijn, waaronder ten minste de wijziging van eigendom in het kadaster; onder verbeurte van een dwangsom (hoofdelijk) van € 100,- per dag dat het vonnis niet is uitgevoerd met een maximum van € 10.000,- althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom en maximum, althans te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van die handelingen, eventueel een notariële akte daaronder begrepen, welke noodzakelijk zijn om in de registers de eigendomsovergang van de grootouders naar [dochter] ongedaan te maken, althans een zodanige beslissing die de rechtbank hiervoor nodig en nuttig zal oordelen;
III. te verklaren voor recht dat zowel [dochter] als de grootouders door het aangaan van deze meerzijdige rechtshandeling onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld;
IV. de [dochter] en de grootouders hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade zoals deze door [eiser] is geleden en is vastgesteld op: € 2.474,-;
In alle gevallen
met veroordeling (eveneens voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad) hoofdelijk van gedaagden in de proceskosten (in dit geval de werkelijke althans de kosten volgens het liquidatietarief) van het geding, met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagden in verzuim zijn deze kosten te voldoen.
De vermeerdering van eis
4.2.
Bij (incidentele) conclusie van 13 oktober 2023 heeft [eiser] zijn hierboven weergegeven eis vermeerderd en daaraan – onder meer – toegevoegd een verbod voor [dochter] en de grootouders tot het verrichten van (rechts)handelingen met betrekking tot de onroerende goederen en (meer subsidiair) veroordeling van [dochter] en de grootouders tot vergoeding van schade uit hoofde van gemiste huurinkomsten van ten minste € 1.559.127,60 vermeerderd met de advocaatkosten van € 4.004,- alsmede de kosten die gepaard gaan met de waardedaling van de woning ad € 90.000,- althans een door een deskundige al dan niet in een schadestaatprocedure te bepalen waardedaling.
4.3.
[dochter] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en aanvulling van grondslag omdat deze in strijd is met de goede procesorde.
De beslissing over de vermeerdering van eis
4.4.
De rechtbank constateert dat de vermeerdering van eis niet is betekend aan de grootouders, die in deze procedure niet zijn verschenen en waartegen verstek is verleend. Bovendien is sprake van een ingrijpende wijziging nu de vordering substantieel is vermeerderd. De rechtbank ziet geen aanleiding alsnog gelegenheid te bieden om tot betekening van de eisvermeerdering aan de grootouders over te gaan en neemt daarbij in overweging dat zulks ook niet door [eiser] is verzocht. Zowel [eiser] als [dochter] hebben ter zitting naar voren gebracht dat het feitelijke geschil tussen partijen is verdeeld over twee procedures (procedure I alsmede onderhavige procedure), waarvan procedure I inmiddels bij het gerechtshof in behandeling zou zijn. Zowel [eiser] als [dochter] hebben de rechtbank uitdrukkelijk verzocht zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen om de mogelijkheid van tegenstrijdige vonnissen bij meer dan één gerechtelijke instantie te voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van een efficiënt verloop van beide procedures en het streven om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, maken dat een onredelijke vertraging van de procedure – waartoe de eisvermeerdering naar verwachting zal leiden – in strijd is met de goede procesorde zodat zij de eisvermeerdering zal afwijzen.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vermeerdering van eis buiten beschouwing zal laten en dat recht zal worden gedaan op grond van de eis zoals hiervoor onder 4.1. weergegeven, met dien verstande dat [eiser] ter zitting zijn eis heeft verminderd door intrekking van de aanvankelijk primair en subsidiair onder III gevorderde verklaring voor recht dat door gedaagden onrechtmatig jegens hem is gehandeld, zodat dit deel van het gevorderde hierna eveneens buiten beschouwing zal worden gelaten.

5.De beoordeling

Nietigheid
5.1.
[eiser] stelt dat de overeenkomst tussen de grootouders en [dochter] tot koop en levering van de loodsen enkel de strekking had om uitvoering van het vonnis van de rechtbank te frustreren, zodat deze nietig is en vordert een verklaring voor recht.
5.2.
Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde, is nietig op grond van het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW. Een rechtshandeling die strekt tot benadeling van schuldeisers kan nietig zijn wegens strijd met goede zeden. Deze nietigheid vindt dan haar grond in de onzedelijke strekking en, – anders dan bij de actio pauliana (artikel 3:45 BW) – niet in de nadelige gevolgen voor anderen (Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3650). Voor nietigheid van een rechtshandeling wegens strijd met de goede zeden ex artikel 3:40 BW op de grond dat deze strekt tot benadeling van schuldeisers, is niet noodzakelijk is dat ten tijde van het aangaan van die rechtshandeling al vast stond of aannemelijk was dat die schuldeisers als gevolg van die rechtshandeling daadwerkelijk benadeeld zouden (gaan) worden. Enkel de onzedelijke strekking van de rechtshandeling kan al voldoende zijn om tot nietigheid te komen. Dat is bijvoorbeeld het geval als de onzedelijke gevolgen van de rechtshandeling voor anderen (bij een overeenkomst: voor de wederpartij) te voorzien of kenbaar waren, of als de onzedelijke motieven van de handelende partij voor anderen kenbaar waren. Hierbij is uitsluitend het moment waarop de rechtshandeling wordt verricht bepalend.
5.3.
Tussen partijen speelt een geschil over de levering van de loodsen door de grootouders aan [eiser] . Dat geschil bestaat – zo volgt uit de wederzijds naar voren gebrachte standpunten – als sinds augustus 2016. [dochter] heeft desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat zij van dit geschil op de hoogte was sinds 2016 en dat tussen partijen geen sprake is van enig ander conflict. De rechtbank kan het (hiervoor onder 3.2 en 3.3) onder de feiten genoemde tekstbericht en e-mailbericht dan ook enkel plaatsen in het licht van dit geschil.
5.4.
Daaruit volgt dat [dochter] van het geschil op de hoogte was ten tijde van de koop en levering van de loodsen. [eiser] had haar immers nog voordat de dagvaarding in procedure I werd aangebracht in kennis gesteld van het feit dat (het niet nakomen van) de afspraken omtrent de fuui door de grootouders aan de rechtbank zou werden voorgelegd. [dochter] wist op 17 oktober 2021 dan ook, dan wel behoorde te weten, dat de inzet van procedure I tussen [eiser] en de grootouders was de levering van de loodsen aan [eiser] .
5.5.
Door voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank de loodsen aan [dochter] te leveren hebben de grootouders en [dochter] bewerkstelligd dat [eiser] – ongeacht de uitkomst van procedure I – levering van de loodsen feitelijk niet meer kon afdwingen.
5.6.
De rechtbank is op basis van voornoemde omstandigheden dan ook van oordeel dat de strekking van de overeenkomst tot overdracht en levering van de loodsen aan [dochter] enkel gelegen is in het oogmerk om [eiser] te benadelen. De voor zowel de grootouders als [dochter] te voorziene (rechts)gevolgen van de eigendomsoverdracht waren immers dat [eiser] overdracht van die loodsen niet langer kon afdwingen, ook niet na een toewijzend vonnis van de rechtbank. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat overdracht plaatsvond nadat op 9 november 2021 in procedure I door de grootouders een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling was ingediend omdat grootvader in verband met zijn broze gezondheid niet in staat zou zijn om de zitting op 6 december 2021 bij te wonen, om vervolgens op 29 november 2021 voor de notaris te verschijnen waar levering van de loodsen heeft plaatsgevonden. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat de bij die overdracht bepaalde koopsom van € 380.000,- voor een bedrag van € 80.000,- is omgezet in een schenking en de resterende € 300.000,- in een geldlening van grootouders aan [dochter] , hetgeen er feitelijk in resulteert dat voor [eiser] ook geen verhaal mogelijk is op de betaalde koopsom. De rechtbank is alles bij elkaar genomen dan ook van oordeel dat het kenbare doel van de overeenkomst was om te bewerkstelligen dat [eiser] levering van de loodsen niet langer kon afdwingen en om te voorkomen dat verhaal op de koopsom kon worden genomen. Enige andere aannemelijke reden of motief voor de plotselinge overdracht aan [dochter] in weerwil van de gezondheidstoestand van grootvader en hangende procedure I is door [dochter] of de grootouders niet naar voren gebracht. Het enkele verweer dat de inhoud van de overeenkomst – eigendomsoverdracht – op zichzelf niet verboden is kan hen dan ook niet baten. Het gaat hier om de strekking van de overeenkomst. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een overeenkomst die – hoewel de inhoudelijke prestatie niet rechtstreeks verboden is – de strekking heeft een ander te benadelen zodat sprake is van een nietige overeenkomst ex artikel 3:40 BW. De gevorderde verklaring van recht zal dan ook worden toegewezen als hierna in de beslissing weergegeven.
Ongedaanmaking: verklaring van waardeloosheid
5.7.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] desgevraagd naar voren gebracht dat met de vordering tot ongedaanmaking van de levering (zoals primair onder II gevorderd) is bedoeld ongedaanmaking van de inschrijving door afgifte van een verklaring van waardeloosheid als bedoeld in artikel 3:28 BW met inschrijving daarvan in de openbare registers. De rechtbank zal deze vordering toewijzen als hierna in de beslissing weergegeven en overweegt daaromtrent als volgt.
5.8.
Het gevolg van de nietigverklaring is dat de koopovereenkomst tussen de grootouders en [dochter] geacht wordt nooit te hebben bestaan. Bij gebreke van een koopovereenkomst (titel) heeft nimmer een geldige overdracht ex artikel 3:84 BW plaatsgevonden zodat [dochter] nooit eigenaar is geworden van de loodsen. Dat heeft tot gevolg dat inschrijving van [dochter] als eigenaar van de loodsen in de openbare registers waardeloos is. Uit hoofde van artikel 3:28 BW is degene die te boek staat als rechthebbende van een waardeloze inschrijving – [dochter] dus – verplicht om mee te werken aan de doorhaling daarvan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [dochter] een verklaring van waardeloosheid dient in te schrijven in de openbare registers.
5.9.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde dwangsom toewijsbaar is als hierna in de beslissing bepaald, in die zin dat het bedrag aan maximaal te verbeuren dwangsommen zal worden bepaald op € 50.000,- en voor het eerst is verschuldigd wanneer [dochter] binnen twee weken na betekening van dit vonnis niet aan de veroordeling ten aanzien van de verklaring van waardeloosheid heeft voldaan. Ten aanzien van de grootouders wordt deze vordering bij gebrek aan belang afgewezen nu omtrent de verplichting tot medewerking van de grootouders aan de koop en levering van de loodsen aan [eiser] door de rechtbank reeds in het vonnis van 13 december 2023 is geoordeeld en de ongedaanmaking van de inschrijving (afgifte verklaring waardeloosheid en inschrijving in de registers) zich enkel tot [dochter] richt.
Proceskosten
5.10.
[eiser] heeft in zijn primaire vordering onder IV voorts vergoeding van schade gevorderd van een bedrag van € 2.474,- uit hoofde van proceskosten op basis van de werkelijk advocaatkosten. Voor zover de proceskosten als schadevergoeding worden gevorderd zal de rechtbank de vordering afwijzen, nu de proceskostenveroordeling zoals hierna in de beslissing is opgenomen voorziet in een vergoeding van deze kosten zodat deze niet nogmaals (afzonderlijk) als vergoeding van schade voor toewijzing in aanmerking komen.
5.11.
Voor zover de werkelijke advocaatkosten worden gevorderd worden deze afgewezen nu de door [eiser] genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om deze vordering te kunnen dragen. Een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Daarvan is in dit geval geen sprake. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). De rechtbank is van oordeel dat het reguliere forfaitaire proceskostenstelsel hier volstaat.
5.12.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.358,00
(3 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.962,03
5.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.14.
De proceskostenveroordeling (en daarover verschuldigde rente) wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Verklaring van recht onrechtmatig handelen
5.15.
Nu [eiser] de aanvankelijk primair (en subsidiair) onder III gevorderde verklaring voor recht dat door gedaagden onrechtmatig jegens hem is gehandeld, ter zitting heeft ingetrokken hoeft de rechtbank hier niet meer over te oordelen.
5.16.
Met het (grotendeels) toewijzen van de primaire vorderingen komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het subsidiair gevorderde.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst en de daaropvolgende levering aangaande de onroerende goederen gelegen aan de [vier percelen] tussen [dochter] en de grootouders nietig is,
6.2.
veroordeelt [dochter] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een verklaring van waardeloosheid ex artikel 3:28 BW in de openbare registers voor registergoederen in te schrijven,
6.3.
veroordeelt [dochter] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de in 6.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum aan totaal te verbeuren dwangsommen van € 50.000,00 is bereikt,
6.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 3.962,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
LK