ECLI:NL:RBLIM:2024:7204

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 23/1228
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om loskoppeling van de aanvullende beurs door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 15 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiseres had verzocht om loskoppeling van de aanvullende beurs, zodat het inkomen van haar moeder niet zou worden meegeteld. De minister had dit verzoek buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet tijdig de benodigde aanvullende informatie had aangeleverd. De rechtbank oordeelt dat de minister bevoegd was om het verzoek buiten behandeling te laten, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiseres had op 30 september 2022 het verzoek ingediend, maar de minister had op 27 januari 2023 aanvullende informatie opgevraagd, die eiseres niet binnen de gestelde termijn had verstrekt. Eiseres had weliswaar om uitstel gevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister geen tweede termijn hoefde te bieden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H.L. van de Laar),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister om haar verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar moeder (het verzoek om loskoppeling) buiten behandeling te stellen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 april 2023 heeft de minister, na heroverweging in bezwaar, de buitenbehandelingstelling van het verzoek om loskoppeling gehandhaafd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek om loskoppeling terecht buiten behandeling heeft gesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen ook naar de bijlage bij deze uitspraak.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De standpunten van partijen
3. Eiseres voert (samengevat) aan dat de minister het verzoek om loskoppeling niet buiten behandeling had mogen stellen, omdat geen sprake was van een onvolledige aanvraag. Eiseres heeft bij het verzoek een verklaring overgelegd van haar gemachtigde die toen als advocaat betrokken is geweest bij de echtscheiding van haar ouders en daardoor kon verklaren over het contact van de moeder met eiseres en de financiële situatie tussen beiden. De minister had het verzoek volgens eiseres daarom hooguit kunnen afwijzen omdat er kennelijk andere gegevens nodig zijn om op het verzoek te beslissen. Daarnaast vindt eiseres de hersteltermijn van drie weken voor het aanleveren van de aanvullende informatie onredelijk kort. Eiseres is daarvoor afhankelijk van derden, te weten hulpverleners en de praktijkondersteuner van de huisarts. Omdat zij binnen de hersteltermijn geen rapport of verklaring konden aanleveren, heeft eiseres een uitstelverzoek ingediend. Eiseres begrijpt niet waarom geen tweede herstelstermijn is geboden. Volgens eiseres handelt de minister daarmee in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om loskoppeling terecht buiten behandeling is gesteld. Op 17 februari 2023 is geconstateerd dat eiseres de ontbrekende gegevens niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt en daarnaast had eiseres op 23 januari 2023 een ingebrekestelling ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op het verzoek. Dat betekent dat eiseres snel een beslissing wil op het verzoek. Het aanbieden van een tweede termijn ligt dan niet voor de hand. Daarnaast is het bieden van een tweede termijn niet verplicht en is het feit dat eisers op 15 februari 2023 om uitstel heeft verzocht niet bepalend. De minister streeft ernaar zo weinig mogelijk dwangsommen verschuldigd te raken, waardoor soms besluiten worden afgegeven op basis van de aanwezig stukken.
De overwegingen van de rechtbank
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.1.
Het buiten behandeling stellen van een aanvraag (waaronder ook een verzoek om loskoppeling als hier aan de orde) op grond van artikel 4:5 van de Awb is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt. [1]
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op 30 september 2022 het verzoek om loskoppeling ingediend, waarbij ter onderbouwing een brief van de gemachtigde (als professional) is bijgevoegd die als advocaat betrokken is geweest bij de echtscheiding van haar ouders. Vast staat dat de minister niet binnen de beslistermijn [2] van acht weken na indiening van het verzoek om loskoppeling een besluit heeft genomen en eiseres de minister op 23 januari 2023 in gebreke heeft gesteld met het verzoek om binnen twee weken alsnog te beslissen op het verzoek. De minister heeft eiseres daarop per brief van 27 januari 2023 om aanvullende informatie verzocht om het verzoek in behandeling te kunnen nemen, te weten: een uitgebreide verklaring van eiseres en haar vader over de verbroken ouder-kind-relatie, tenminste één uitgebreide recente verklaring van een deskundige en een kopie van de volledige echtscheidingsbeschikking en, indien van toepassing, de meest recente alimentatiebeschikking. In dezelfde brief is eiseres er ook op gewezen dat, als de informatie niet binnen de gestelde termijn van drie weken wordt ontvangen, het verzoek niet in behandeling kan worden genomen. Vast staat ook dat de minister aan eiseres vanaf 8 februari 2023 (dat is twee weken na de ingebrekestelling) dagelijks een dwangsom [3] verschuldigd is vanwege de ingediende ingebrekestelling en dat eiseres ook een dwangsom is toegekend van € 230,- omdat te laat op het verzoek is beslist. Tot slot staat vast dat eiseres de minister per aangetekende brief van 15 februari 2023 (die is bezorgd op 17 februari 2023) heeft verzocht om een maand uitstel voor het aanleveren van de ontbrekende gegevens.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling van het verzoek om loskoppeling gebruik kunnen maken. Daarbij vindt de rechtbank allereerst van belang dat de minister alleen de (informatie in de) brief van de gemachtigde van eiseres (van 11 juli 2022) onvoldoende kon vinden voor een beoordeling van het verzoek en dat nog aanvullende informatie daarvoor nodig was. Die informatie is vervolgens opgevraagd op 27 januari 2023. Verder is onweersproken dat eiseres die gevraagde aanvullende informatie niet binnen de geboden hersteltermijn heeft verstrekt. Ook daarna (in bezwaar en beroep) heeft eiseres overigens geen aanvullende informatie meer verstrekt. Eiseres heeft weliswaar om uitstel gevraagd, maar dat hoefde voor de minister geen aanleiding te zijn om nog een nadere termijn te gunnen voor het aanleveren van de ontbrekende gegevens. De rechtbank vindt daarvoor van belang dat de minister vanwege de ingebrekestelling van eiseres binnen twee weken daarna moest beslissen op het verzoek en – als dat niet zou lukken – aan eiseres vanaf
8 februari 2023 dagelijks een dwangsom verschuldigd is (met een maximum van 42 dagen) [4] . Dat eiseres voor het aanleveren van de ontbrekende stukken afhankelijk is van derden doet daar in dit geval niet aan af. Het bieden van een tweede hersteltermijn strookt namelijk ook niet met het doel van de ingebrekestelling, waarmee eiseres juist te kennen heeft gegeven kennelijk snel een beslissing te willen op het verzoek. Onder deze omstandigheden hoefde de minister geen tweede hersteltermijn te bieden en kon hij het verzoek om loskoppeling op 17 februari 2023 buiten behandeling stellen wegens het ontbreken van de benodigde informatie. Andere omstandigheden of belangen heeft eiseres niet gesteld en concreet gemaakt. Overigens kon en kan eiseres, na ontvangst van de gegevens van derden, op elk moment weer een nieuw verzoek om loskoppeling indienen.
7. Uit voorgaande volgt dat de minister bevoegd was het verzoek om loskoppeling van eiseres met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling van het verzoek gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
(…)
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
(…)
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
(…)
Artikel 4:20d
1. Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
2. De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
3. De artikelen 4:17, vierde lid, en zesde lid, onder a en b, en 4:18 tot en met 4:20 zijn van overeenkomstige toepassing.
(…)
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 3.19. Toekenning studiefinanciering
1. Onze Minister kent studiefinanciering toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. Onze Minister besluit op een aanvraag om studiefinanciering:
a. indien de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de studiefinanciering betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar, en
b. indien de aanvraag is ingediend na het in onderdeel a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juni 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1202).
2.Zie artikel 3.19, tweede lid, van de Wet Studiefinanciering 2000.
3.Artikel 4.17, lid 2, van de Awb.
4.Artikel 4.20d, van de Awb.