In deze zaak gaat het om het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand van appellant en zijn echtgenote Y door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Het college heeft dit besluit genomen omdat appellant en Y niet alle door het college gevraagde bankafschriften hebben ingeleverd. Appellant is van mening dat hij alle noodzakelijke gegevens heeft verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het college gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. De Raad oordeelt dat het college geen evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt bij de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, met de opdracht aan het college om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2020. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,- en dient het college het betaalde griffierecht te vergoeden.