ECLI:NL:RBLIM:2024:7151

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 4122 en ROE 24 / 4123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen lasten onder dwangsom voor oppervlakteverharding en parkeren van vrachtwagens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen lasten onder dwangsom die aan eiseres zijn opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. Eiseres, die een bedrijf heeft dat plantaardige eiwitten verwerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de lasten die zijn opgelegd voor het aanleggen van oppervlakteverharding zonder omgevingsvergunning, het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het handhavend optreden van de gemeente ten aanzien van de oppervlakteverharding onevenredig is in verhouding tot de belangen van eiseres, aangezien de verharding al lange tijd aanwezig is en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. De last onder dwangsom voor de oppervlakteverharding is dan ook herroepen. Voor het parkeren van vrachtwagens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de onderbouwing van de overtreding onvoldoende was, waardoor deze last ook is herroepen. Echter, de last voor het laden en lossen van vracht is in stand gebleven, omdat eiseres deze activiteit niet heeft betwist. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat de gemeente het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24 / 4122 en ROE 24 / 4123

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2024

op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Nijboer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam] , uit [woonplaats] (de derde-partij),
(gemachtigde: mr. K. Huiskens).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2023 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd voor een zonder vereiste omgevingsvergunning aangebrachte oppervlakteverharding op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] .
Eiseres heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 22 maart 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres toegewezen.
Bij besluit van 2 april 2024 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres drie lasten onder dwangsom opgelegd wegens (i) het opslaan van containers en houten pallets in de buitenlucht, (ii) wegens het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen (van vracht) en (iii) wegens het aanwezig hebben van een warmtewisselaar op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] .
Eiseres heeft tegen het primaire besluit II eveneens bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de beide primaire besluiten in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaak ROE 24 / 4123). Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen
(zaak ROE 24 / 4122).
Bij e-mail van 11 september 2024 heeft verweerder de voorzieningenrechter laten weten dat de begunstigingstermijnen van de lasten onder dwangsom worden verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De derde-partij heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het beroep en het verzoek op 1 oktober 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (de vertegenwoordiger van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het primaire besluit I, de last onder dwangsom van 5 december 2023, voor die datum is opgelegd blijft hierop de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2] Voor het primaire besluit II, de last onder dwangsom van 2 april 2024, geldt dat de Omgevingswet (Ow) van toepassing is.
De feiten
2. Op 7 juli 2023 heeft de derde-partij een verzoek om handhaving ingediend ten aanzien van eiseres. Eiseres is gevestigd op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). De derde-partij woont op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] . Volgens de derde-partij heeft eiseres een oppervlakteverharding aangebracht op het perceel. Omdat voor deze oppervlakteverharding geen omgevingsvergunning is aangevraagd, is er volgens de derde-partij sprake van een overtreding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Horst aan de Maas’ [3] (hierna: het bestemmingsplan). De derde-partij stelt wateroverlast te ondervinden ten gevolge van de oppervlakteverharding omdat deze niet is voorzien van een deugdelijke waterafvoer.
3. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van de derde-partij heeft verweerder bij het primaire besluit I aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo in samenhang met artikel 3.7 en artikel 50.1 van het bestemmingsplan is het verboden om zonder omgevingsvergunning paden en wegen aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen. Aangezien eiseres geen omgevingsvergunning voor het aanleggen van de oppervlakteverharding heeft aangevraagd, handelt zij volgens verweerder in strijd met de voornoemde bepalingen uit de Wabo en het bestemmingsplan. Eiseres dient deze overtreding ongedaan te maken vóór 5 maart 2023 op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 10.000,- ineens. Eiseres heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
4. Bij het primaire besluit II heeft verweerder drie lasten onder dwangsom opgelegd aan eiseres met betrekking tot het gebruik van het perceel.
4.1.
Volgens verweerder handelt eiseres in strijd met artikel 3.5.1, onder a, van het bestemmingsplan doordat zij op het perceel achter het bedrijfsgebouw buiten het bouwvlak containers en houten pallets opslaat in de buitenlucht. Eiseres dient deze overtreding te beëindigen vóór 5 augustus 2024 op straffe van het verbeuren van een dwangsom van
€ 2.000,- per overtreding van de last, met een maximum van € 10.000,-.
4.2.
Daarnaast handelt eiseres volgens verweerder in strijd met artikel 3.1 van het bestemmingsplan doordat het perceel ook wordt gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht. Op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan is het perceel namelijk bestemd voor agrarisch (grond)gebruik. Het bedrijf van eiseres is niet aan te merken als een agrarisch bedrijf. Aangezien het gebruik van de vrachtwagens en het laden en lossen plaatsvindt ten behoeve van de niet-agrarische bedrijfsvoering van eiseres, is er sprake van strijd met artikel 3.1 van het bestemmingsplan. Eiseres dient deze overtreding te beëindigen vóór 5 augustus 2024, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5000,- per overtreding, met een maximum van
€ 20.000,-.
4.3.
Aangezien het bestemmingsplan op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Ow onderdeel uitmaakt van het (tijdelijk) deel van het omgevingsplan en eiseres gelet op het voorgaande in strijd handelt met dit (tijdelijk) deel van het omgevingsplan, is sprake van omgevingsplanactiviteiten. Nu voor deze omgevingsplanactiviteiten geen omgevingsvergunning is aangevraagd handelt eiseres in strijd met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow volgens verweerder.
4.4.
Tenslotte handelt eiseres volgens verweerder in strijd met artikel 22.26 van het Omgevingsplan van de gemeente Horst aan de Maas nu zij voor een warmtewisselaar op het perceel geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van een bouwwerk. Aangezien eiseres in strijd handelt met het omgevingsplan is sprake van een omgevingsplanactiviteit. Nu eiseres hiervoor geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd, is er sprake van strijd met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow. Eiseres dient deze overtreding te beëindigen vóór 5 augustus 2024, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 10.000,- ineens. Eiseres heeft tegen het primaire besluit II bezwaar gemaakt.
5. Op 19 april 2024 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning met betrekking tot de activiteiten bouwen (van een luchtbehandelingsunit en koelcontainer), aanleggen van oppervlakteverharding, en het gebruiken van gronden in strijd met het omgevingsplan. Verweerder heeft op
23 augustus 2024 besloten tot weigering van de aanvraag.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder is er namelijk geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Dit omdat voor een deel van de overtredingen de aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van
23 augustus 2024 is geweigerd. Voor het overige deel van de overtredingen is geen omgevingsvergunning aangevraagd en verweerder is ook niet bereid om hiervoor een omgevingsvergunning, mocht deze worden aangevraagd, te verlenen. Daarnaast is handhaving volgens verweerder niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Verweerder heeft de begunstigingstermijnen van de lasten verlengd tot
1 november 2024.
7. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zal de voorzieningenrechter hierna ingaan.
Spoedeisend belang
8. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Omdat het spoedeisend belang tussen partijen niet in geschil is en de begunstigingstermijn van de lasten op 1 november 2024 afloopt, acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig.
Kortsluiten
9. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
Gronden van het beroep en het verzoek
10. Eiseres voert aan dat zij het bedrijf aan de [adres] in april 2019 heeft overgenomen. Zij bewerkt en verwerkt plantaardige eiwitten die dienen voor vegetarische voedingswaren. Voor eiseres is het onmogelijk haar bedrijfsactiviteiten uit te voeren zonder de koelcontainer, warmtewisselaar en verharding van het terrein. Eiseres dient op grond van de Warenwet en de onderliggende besluiten, alsmede artikel 5 van de Verordening (EG) 852/2004 ervoor te zorgen dat op geen enkele wijze contaminatie kan plaatsvinden van grondstoffen en levensmiddelen. Daarvoor is het nodig dat afval buiten wordt opgeslagen in een koelcontainer, aan- en afvoer van producten en grondstoffen over een verhard pad plaatsvindt en dat de omgeving van het bedrijf verhard is teneinde ongedierte te voorkomen. De luchtbehandelingsunit dient om de temperatuur binnen de productiehal acceptabel te houden voor de werknemers. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat het aanleggen van verhardingen op het perceel tot een aantasting van waarden leidt. De aangelegde verhardingen zijn te verwijderen. Het terrein is niet geschikt als waterberging en is hoger gelegen. Verweerder gaat volgens eiseres voorbij aan het feit dat de stelconplaten en gravel er al vijftien jaar liggen en niet geleid hebben tot nadelige gevolgen. Eiseres heeft deze slechts aangevuld. Verder gaat verweerder er volgens eiseres aan voorbij dat het terrein van het naastgelegen bedrijf en het terrein tegenover eiseres ook verhard zijn zodat van een onevenredige aantasting van waarden geen sprake kan zijn. Bovendien bleek na eiseres overname een deel van het bedrijfspand over het bouwvlak te zijn gebouwd, in afwijking van de vergunning uit 2006. Er is toen aan eiseres een omgevingsvergunning verleend om dit te legaliseren. Toen was er volgens verweerder geen aantasting van de waarden. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende haar belangen heeft meegewogen in de besluitvorming. Volgens eiseres heeft verweerder niet of niet voldoende in de besluitvorming betrokken dat indien zij niet beschikt over de koeling, de warmtewisselaar en de verharding dit zal leiden tot zware consequenties voor haar bedrijf met uiteindelijk de sluiting van de fabriek tot gevolg.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. De voorzieningenrechter zal hierna per gestelde overtreding beoordelen of verweerder terecht is overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
I.
De oppervlakteverharding (stelconplaten en gravel)
12. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het primaire besluit I ziet op het aanleggen van de oppervlakteverharding zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Is er sprake van een overtreding?
13. De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat eiseres de overtreding niet heeft betwist.
Beginselplicht tot handhaving
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor verweerder de beginselplicht tot handhaving geldt [4] . Dit betekent dat verweerder, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van zijn bevoegdheid gebruik zal moeten maken om handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag verweerder daar van af zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie?
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres voor het aanleggen van de oppervlakteverharding met een afwateringssysteem een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 augustus 2024 geweigerd. De vraag of sprake is van een concreet zicht op legalisatie, wordt beantwoord aan de hand van de situatie ten tijde van het bestreden besluit. [5] Het bestreden besluit i is genomen op 26 augustus 2024. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit de aanvraag voor de omgevingsvergunning reeds was geweigerd. Daarnaast lag er ten tijde van het bestreden besluit ook geen (nieuwe) aanvraag voor een omgevingsvergunning om de oppervlakteverharding te legaliseren. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie ten tijde van het bestreden besluit. Dat de weigering van de omgevingsvergunning mogelijk niet in stand kan blijven in bezwaar of beroep, zoals door eiseres gesteld, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter moet namelijk, zoals hiervoor reeds is overwogen, beoordelen of ten tijde van het bestreden besluit sprake is van concreet zicht op legalisatie en daar is in dit geval geen sprake van.
Handhaving onevenredig?
16. In de Harderwijk-uitspraak [6] is kortgezegd geoordeeld dat een besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
17. Eiseres heeft de geschiktheid en noodzakelijkheid van de last onder dwangsom niet betwist. Eiseres heeft aangevoerd dat de last onder dwangsom niet evenwichtig is.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de last onder dwangsom ten aanzien van de oppervlakteverharding diverse belangen spelen. Ten eerste speelt het belang van de derde-partij, die heeft verzocht om handhaving wegens wateroverlast door de oppervlakteverharding op het naastgelegen perceel. Tegelijkertijd stelt de voorzieningenrechter vast dat deze door de derde-partij gestelde wateroverlast niet onderbouwd is door de derde-partij en ook niet onderzocht is door verweerder waardoor niet duidelijk is of hiervan daadwerkelijk sprake is. Wel geldt dat de (eventuele) wateroverlast ook is op te lossen zonder dat aan de last wordt voldaan, omdat eiseres bereid is en ook voornemens is om een afwateringssysteem aan te leggen. Dit blijkt ook uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning die eiseres heeft gedaan. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de oppervlakteverharding op dit gedeelte van het perceel, weliswaar in beperkte omvang, al meer dan vijftien jaar aanwezig is. Al voor de overname van het bedrijf door eiseres was sprake van gravel en stelconplaten. Eiseres heeft de stelconplaten verplaatst en meer platen neergelegd, alsmede de gravel bijgevuld. Over de aanwezigheid van de verhardingen zijn, buiten het handhavingsverzoek van de derde-partij, nooit klachten ingediend. Dus zijn er geen andere belangen van derden in het geding. Verweerder heeft aangegeven dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving is gelegen in het feit dat verweerder geen uitbreiding van bedrijven wil ter plaatse van het perceel gelet op de landschappelijke waardes die hier gelden, namelijk de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beekdal’. Aan de zijde van eiseres speelt daarentegen het financiële belang en bedrijfsbelang. Indien eiseres namelijk aan de last onder dwangsom zal voldoen en de oppervlakteverharding zal verwijderen, dan kan zij haar bedrijfsvoering niet uitoefenen volgens de regels van de Warenwet en de Verordening (EG) 852/2004, dit betekent een gevaar voor de volksgezondheid met de uiteindelijke sluiting van het bedrijf tot gevolg. Daarnaast is er het belang van de dertig tot veertig werknemers van eiseres die door deze sluiting hun baan zullen verliezen alsmede het belang van de leveranciers van eiseres die een lokale klant zullen verliezen.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven belangen handhavend optreden ten aanzien van de oppervlakteverharding onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn er geen belangen van derden (meer) in het geding. Aan de andere kant heeft eiseres een groot belang bij het behouden van de oppervlakteverharding. Hiermee moet namelijk contaminatie en ongedierte in de directe nabijheid van haar bedrijf worden voorkomen. Zonder deze maatregel kan en mag het bedrijf ter plaatse niet functioneren in het belang van de volksgezondheid. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat de verharding, weliswaar niet meer goed onderhouden en niet op het volledige terrein, al jarenlang aanwezig was. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onevenredig is om tegen het aanleggen van de oppervlakteverharding handhavend op te treden als het alternatief is dat op de betreffende locatie van de verharding onkruid of andere begroeiing staat. De landschappelijke waarden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet (blijvend) in geding aangezien de oppervlakteverharding ook weer te verwijderen is. Er is hierdoor sprake van een geringe overtreding die bovendien te legaliseren valt.
20. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom van 5 december 2023 ongegrond is verklaard, gegrond. De voorzieningenrechter zal dan ook het bestreden besluit voor zover dit ziet op de last onder dwangsom van 5 december 2023 vernietigen en de last onder dwangsom van 5 december 2023 herroepen. Dit betekent dat voor deze overtreding, het aanleggen van de oppervlakteverharding, geen last onder dwangsom meer geldt.
II Opslag houten pallets en containers buiten het bouwvlak in de buitenlucht
21. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat eiseres alleen verweer heeft gevoerd voor wat betreft de koelcontainer. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij voor wat betreft de overige opslag als bedoeld in de last onder dwangsom, namelijk de houten pallets en de perscontainer kan voldoen aan de last. Dit betekent dat alleen de last onder dwangsom voor zover die ziet op de koelcontainer in geschil is tussen partijen.
Is er sprake van een overtreding?
22. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres de overtreding niet heeft betwist.
Beginselplicht tot handhaving
23. Nu eiseres de overtreding niet heeft betwist, geldt voor verweerder de beginselplicht tot handhaving zoals de voorzieningenrechter hiervoor reeds heeft overwogen onder rechtsoverweging 14.
Concreet zicht op legalisatie?
24. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres voor de koelcontainer een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 augustus 2024 geweigerd. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is geweigerd voordat verweerder het bestreden besluit in het kader van de lasten onder dwangsom heeft genomen. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor reeds heeft overwogen onder
rechtsoverweging 15, is zij van oordeel dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
Handhaving onevenredig?
25. Eiseres heeft de geschiktheid en de noodzakelijkheid van de last onder dwangsom als bedoeld in de Harderwijk-uitspraak niet betwist. Eiseres heeft wel aangevoerd dat de last onder dwangsom niet evenwichtig is.
26. De voorzieningenrechter stelt vast dat de volgende belangen spelen in het kader van de last onder dwangsom voor de opslag van de koelcontainer. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het kader van deze last onder dwangsom geen belangen van derden, zoals verzoekers om handhaving, spelen. Verweerder heeft verder aangegeven dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving is gelegen in het feit dat hij geen uitbreiding van bedrijven wil ter plaatse van het perceel gelet op de landschappelijke waardes die hier gelden, namelijk de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beekdal’. De belangen van eiseres, zijn net zoals bij het aanleggen c.q. hebben van de oppervlakteverharding, gelegen in de continuïteit en het voortbestaan van haar bedrijfsvoering en de werkgelegenheid van haar werknemers en haar leveranciers.
27. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven belangen handhavend optreden ten aanzien van de koelcontainer niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De voorzieningenrechter stelt namelijk vast dat voor wat betreft de koelcontainer sprake is van een grove overtreding. Zowel het plaatsen (bouwen) als het gebruik hiervan (niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf) is namelijk in strijd met het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan. Bovendien gaat het om een volledig bouwwerk van niet-geringe omvang dat buiten het bouwvlak is gesitueerd. Daarnaast is in artikel 3.5.1, onder a, van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan buitenopslag buiten het bouwvlak uitdrukkelijk verboden. Ook via de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.8.4, onder e, van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan kan enkel de bestemming gewijzigd worden naar ‘Bedrijf’, terwijl buitenpandige opslag verboden blijft. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
III Parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht
Parkeren vrachtwagens
Is er sprake van een overtreding?
28. De voorzieningenrechter stelt ten eerste vast dat eiseres de overtreding voor zover het gaat om het parkeren van vrachtwagens heeft betwist. Eiseres heeft namelijk ter zitting gesteld dat er alleen wordt geladen en gelost en niet wordt geparkeerd. Verweerder heeft voor de onderbouwing van de overtreding verwezen naar het rapport van de controle van
5 maart 2024.
29. In dit controlerapport heeft de toezichthouder van verweerder op pagina 2 - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
“ Vaststelling
A.
(…) het laden en lossen van industriële materialen, het ontsluiten van een industrieel pand en het parkeren van vrachtwagens. (…)”
30. De voorzieningenrechter constateert dat hetgeen hiervoor is opgenomen in het controlerapport voor wat betreft het parkeren van vrachtwagens niet zichtbaar is op de in het controlerapport toegevoegde foto’s. De overtreding en waaruit die concreet bestaat is verder ook niet toegelicht in het rapport door de toezichthouder van verweerder. De conclusie van verweerder dat ter plaatse van het perceel vrachtwagens worden geparkeerd in strijd met het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende onderbouwd. In zoverre slaagt deze beroepsgrond van eiseres en gelet hierop zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de last onder dwangsom ten aanzien van het parkeren van de vrachtwagens. De voorzieningenrechter zal de last onder dwangsom ten aanzien van het parkeren van de vrachtwagens gelet op het voorgaande herroepen.
Laden en lossen vracht
Is er sprake van een overtreding?
31. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres de overtreding voor zover het gaat om het laden en lossen van vracht niet heeft betwist. Eiseres heeft erkend dat zij deze activiteit verricht in strijd met het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan.
Beginselplicht tot handhaving
32. Nu eiseres de overtreding niet heeft betwist, geldt voor verweerder de beginselplicht tot handhaving zoals de voorzieningenrechter hiervoor reeds heeft overwogen onder rechtsoverweging 14.
Concreet zicht op legalisatie?
33. Tussen partijen is in geschil of het gebruik van de verharding, dus het laden en lossen van vracht, is aangevraagd bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning van eiseres van 19 april 2024. Nog daargelaten of het gebruik wel of niet is aangevraagd, stelt de voorzieningenrechter in dit kader vast dat de volledige aanvraag voor de omgevingsvergunning bij besluit van 23 augustus 2024 is geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit in het kader van de lasten onder dwangsom was de omgevingsvergunning dus al geweigerd. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor onder rechtsoverweging 15 heeft overwogen, is zij van oordeel dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
Handhaving onevenredig?
34. Eiseres heeft de geschiktheid en de noodzakelijkheid van de last onder dwangsom als bedoeld in de Harderwijk-uitspraak niet betwist. Eiseres heeft wel aangevoerd dat de last onder dwangsom niet evenwichtig is.
35. De voorzieningenrechter is van oordeel dat handhavend optreden tegen het laden en lossen van de vracht onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dit gelet op de omvang van de overtreding en de frequentie waarop deze plaatsvindt. Het laden en lossen als bedoeld in de last onder dwangsom omvat namelijk (zo heeft eiseres ter zitting gesteld, hetgeen door verweerder niet weersproken is) het één keer per week legen van de koelcontainer en het één keer per maand legen van de perscontainers en meenemen van de houten pallets. Daarnaast constateert de voorzieningenrechter dat het strijdig gebruik voor wat betreft het laden en lossen niet is gelegen in het laden en lossen op zichzelf maar ten behoeve waarvan dit gebeurt, namelijk de niet-agrarische bedrijfsvoering van eiseres. Nu het voor derden niet uitmaakt of er ten behoeve van een agrarisch bedrijf wordt geladen en gelost, hetgeen wel is toegestaan op grond van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan of ten behoeve van het bedrijf van eiseres, is de voorzieningenrechter van oordeel dat handhaving onevenredig is. Zeker gelet op de grote belangen die spelen aan de zijde van eiseres om aan de achterzijde van het bedrijfspand afval te kunnen afvoeren teneinde contaminatie te voorkomen.
36. Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond van eiseres. De voorzieningenrechter zal dan ook het bestreden besluit voor zover dat ziet op het laden en lossen van vracht vernietigen en het primaire besluit voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd aan eiseres voor het laden en lossen van vracht herroepen.
IV Warmtewisselaar (bouwwerk) buiten bouwvlak
37. De voorzieningenrechter stelt ten eerste vast dat daar waar het in de stukken van partijen gaat over een HVAC, een luchtbehandelingsunit en een warmtewisselaar hetzelfde wordt bedoeld. Het gaat in feite om een installatie voor het klimaat in het bedrijfspand van eiseres. Daar waar de voorzieningenrechter het hierna heeft over een warmtewisselaar wordt dus ook een HVAC en een luchtbehandelingsunit bedoeld.
Is er sprake van een overtreding?
38. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres de overtreding niet heeft betwist.
Beginselplicht tot handhaving
39. Nu eiseres de overtreding niet heeft betwist, geldt voor verweerder de beginselplicht tot handhaving zoals de voorzieningenrechter hiervoor reeds heeft overwogen onder rechtsoverweging 14.
Concreet zicht op legalisatie?
40. Eiseres heeft voor de warmtewisselaar een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 augustus 2024 geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit in het kader van de lasten onder dwangsom was de omgevingsvergunning dus al geweigerd. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor onder rechtsoverweging 15 heeft overwogen, is zij van oordeel dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
Handhaving onevenredig?
41. Eiseres heeft de geschiktheid en de noodzakelijkheid van de last onder dwangsom als bedoeld in de Harderwijk-uitspraak niet betwist. Eiseres heeft wel aangevoerd dat de last onder dwangsom niet evenwichtig is.
42. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het kader van de last onder dwangsom ten aanzien van de warmtewisselaar geen belangen van derden spelen. Aan de zijde van eiseres hebben haar werknemers een groot belang bij de warmtewisselaar. Het is voor hen namelijk ongezond om in de zomer te werken in het bedrijfspand zonder de warmtewisselaar. De vertegenwoordiger van eiseres heeft ter zitting verder toegelicht dat de warmtewisselaar niet naar een andere locatie kan worden verplaatst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven belangen handhavend optreden ten aanzien van de warmtewisselaar niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De warmtewisselaar is namelijk een grote airconditioning/installatie die buiten het bouwvlak is geplaatst. Hiervoor is niet alleen een omgevingsvergunning voor een (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit nodig vanwege het gebruik binnen de agrarische bestemming (door een niet-agrarisch bedrijf) maar ook vanwege het bouwen buiten het bouwvlak. Nu er geen sprake is van een geringe overtreding is handhaving niet onevenredig. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
43. Gelet op het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit, voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor het opslaan van de houten pallets en containers in de buitenlucht en de warmtewisselaar, ongegrond. Deze lasten onder dwangsom blijven dus in stand.
44. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit, voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor de oppervlakteverharding, het parkeren van de vrachtwagens en het laden en lossen van vracht, gegrond.
45. De voorzieningenrechter vernietigt gelet op het voorgaande het bestreden besluit voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor de oppervlakteverharding en het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen vracht.
46. De voorzieningenrechter herroept daarnaast de last onder dwangsom van
5 december 2023 en tevens de last onder dwangsom van 2 april 2024, voor zover het daarbij gaat om het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht.
47. Het voorgaande betekent dat eiseres vóór 1 november 2024 dient te voldoen aan de lasten onder dwangsom betreffende het opslaan van houten pallets en containers in de buitenlucht (waaronder de koelcontainer) en de warmtewisselaar. De andere lasten worden herroepen en daar hoeft eiseres dus niet meer aan te voldoen.
48. Omdat de voorzieningenrechter het beroep van eiseres (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht in zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroep- en verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
49. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit, voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor het opslaan van de houten pallets en containers in de buitenlucht en de warmtewisselaar, ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit, voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor de oppervlakteverharding en het parkeren van de vrachtwagens en het laden en lossen van vracht, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het daarbij gaat om de lasten onder dwangsom voor de oppervlakteverharding en voor het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht;
  • herroept het primaire besluit I en het primaire besluit II, voor zover het bij laatstgenoemd besluit gaat om het parkeren van vrachtwagens en het laden en lossen van vracht;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 742,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750-, te betalen aan eiseres;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 oktober 2024. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 oktober 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Vastgesteld op 19 december 2017.
4.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1996.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:594.