Op 22 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een bedrijf gevestigd aan de Ruttenweg 1 te Horst, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een last onder dwangsom die haar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas was opgelegd. Deze last was opgelegd omdat verzoekster zonder de vereiste omgevingsvergunning oppervlakteverharding had aangebracht op haar perceel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen op basis van een belangenafweging. Verzoekster heeft aangevoerd dat het verwijderen van de verharding grote negatieve financiële gevolgen voor haar bedrijfsvoering zou hebben, aangezien de verharding cruciaal is voor het voldoen aan de Warenwetgeving en het voorkomen van contaminatie van producten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van verweerder, die handhavend wilde optreden naar aanleiding van een verzoek van een derde-partij die wateroverlast ondervond. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar van verweerder en bepaald dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.