ECLI:NL:RBLIM:2024:6863

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/333694 / KG ZA 24-290
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot verstrekking van bescheiden in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2024, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. J.A. Koster, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, vertegenwoordigd door mr. N.P.J. Frijns. De eisers vorderen op basis van artikel 843a Rv dat gedaagden hen toegang verlenen tot bepaalde bescheiden van de vennootschap [naam bv 1], waarvan zij aandeelhouders zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de partijen en het gebrek aan onderling vertrouwen. De gedaagden hebben betoogd dat de eisers de bescheiden van de vennootschap zelf hadden moeten vorderen, maar dit verweer is door de voorzieningenrechter verworpen. De rechter oordeelt dat eisers rechtmatig belang hebben bij de gevorderde stukken, aangezien [eiser sub 2] als bestuurder verantwoordelijk is voor de administratie van [naam bv 1]. De voorzieningenrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagden zijn bevolen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de gevorderde bescheiden te verstrekken, met een dwangsom van € 1.000 per dag voor elke dag dat zij hieraan niet voldoen, tot een maximum van € 100.000. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van € 2.088,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/333694 / KG ZA 24-290
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2024 in de zaak van:

1.[eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. J.A. Koster,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: gedaagden,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. N.P.J. Frijns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14,
- de door gedaagden ingediende producties 1 tot en met 9,
- de mondelinge behandeling van 19 september 2024,
- de spreeknotities van eisers,
- de pleitnotitie van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is directeur van [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] is directeur van [gedaagde sub 1] . [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn samen aandeelhouders van [naam bv 1] (hierna: [naam bv 1] ). [gedaagde sub 1] houdt 51% van de aandelen en [eiseres sub 1] houdt 49% van de aandelen. [naam bv 1] is opgericht op 27 juni 2022.
2.2.
Blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) van [naam bv 1] zijn [gedaagde sub 2] en [eiser sub 2] de bestuurders van [naam bv 1] . [gedaagde sub 2] is algemeen directeur en alleen/zelfstandig bevoegd en [eiser sub 2] is directeur en gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten).
2.3.
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] voeren (ook) bestuurstaken uit, waarvoor zij een managementfee ontvangen.
2.4.
[eiser sub 2] is daarnaast enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bv 2] (hierna: [naam bv 2] ). [naam bv 2] is actief sinds 21 juni 2021.
2.5.
[naam bv 2] en [naam bv 1] houden zich beide bezig met het verlenen van zorg en zijn actief op – min of meer – dezelfde markt.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
a. gedaagden hoofdelijk, althans één of meerdere van hen, beveelt om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis aan eisers afschrift of uittreksel te verstrekken van de volgende bescheiden:
i. een uittreksel van het boekhoudprogramma ‘Exact’ van alle ingevoerde gegevens vanaf 2022 tot en met de dag van het in dezen te wijzen vonnis;
ii. toegang/inzage tot Exact, middels verstrekking van inloggegevens;
iii. afschriften van alle bankafschriften van de periode 2022 tot en met de dag van het in dezen te wijzen vonnis;
iv. inloggegevens van de digitale bankomgeving;
v. alle door partijen en [naam bv 1] getekende overeenkomsten, waaronder de management­ en/of aandeelhoudersovereenkomsten;
vi. toegang tot de e-mails gericht aan [eiser sub 2] , middels verstrekking van werkende inloggegevens;
vii. afschriften van of toegang tot de klantendossiers;
gedaagden hoofdelijk, des de één betaalt de ander is bevrijd, althans één of meerdere gedaagden veroordeelt tot het betalen van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden nalaten aan dit bevel te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
gedaagden hoofdelijk, des de één betaalt de ander is bevrijd, althans één of meerdere gedaagden veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verkeerde partijen gedagvaard?
4.1.
Gedaagden hebben – in feite als preliminair verweer – aangevoerd dat eisers de door hen verlangde bescheiden hadden moeten vorderen van [naam bv 1] . Zij wensen niet geconfronteerd te worden met een juridische procedure waarin afgifte van bescheiden wordt gevorderd die van [naam bv 1] zijn. [naam bv 1] kan, aldus gedaagden, haar belang nu niet naar voren brengen. Een mogelijk verweer van [naam bv 1] zou kunnen zijn dat [naam bv 1] belang heeft bij het niet ter hand stellen van bepaalde bescheiden, omdat deze uiterst concurrentiegevoelig zijn.
4.2.
De voorzieningenrechter passeert dit verweer. Op grond van artikel 843a Rv kunnen – kort gezegd – bepaalde bescheiden worden gevorderd van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Naar kan worden aangenomen, is dat (niet alleen [naam bv 1] , maar ook) in ieder geval [gedaagde sub 2] , die – zoals zij zelf stelt – alle dagelijkse bestuurstaken van [naam bv 1] op zich neemt en uitvoert. Het is daarnaast aannemelijk dat [gedaagde sub 1] , die mede aandeelhouder van [naam bv 1] is, maar ook – daar zijn partijen het over eens – bestuurstaken uitvoert, de gevorderde bescheiden te harer beschikking heeft.
4.3.
De voorzieningenrechter neemt bij het voorgaande nog in aanmerking dat uit het door partijen gevoerde debat blijkt dat de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn en dat er een gebrek aan onderling vertrouwen is. Verder volgt uit het KvK-uittreksel van [naam bv 1] dat [gedaagde sub 2] alleen of zelfstandig bevoegd is om besluiten te kunnen nemen en [eiser sub 2] gezamenlijk (met [gedaagde sub 2] ) bevoegd is om besluiten te kunnen nemen. Gelet hierop zou [eiser sub 2] de instemming van [gedaagde sub 2] moeten hebben om [naam bv 1] te dagvaarden. Gezien de onderlinge verhoudingen is het niet aannemelijk dat [gedaagde sub 2] daarmee had ingestemd.
Spoedeisend belang
4.4.
Gedaagden hebben betwist dat eisers een spoedeisend belang hebben. Een kort geding kan volgens gedaagden alleen worden aangespannen als er geen tijd is om de uitkomst van een normale procedure af te wachten, omdat er anders onherstelbare of ernstige schade kan ontstaan. Dat is volgens gedaagden niet gesteld of gebleken. Eisers is keer op keer en thans nog steeds de mogelijkheid geboden om ten kantore van [naam bv 1] alle gegevens in te zien, te checken en om over alle gegevens vragen te (kunnen) stellen.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden in kort geding gevraagd kan worden terwijl nog geen bodemprocedure aanhangig is gemaakt (rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4181). Een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden in kort geding is slechts toewijsbaar indien de verzoekende partij daarbij een spoedeisend belang heeft (Hof Amsterdam 30 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2732, r.o. 3.6). Dat spoedeisend belang hebben eisers in het onderhavige kort geding voldoende aannemelijk gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de verhoudingen tussen partijen verstoord en bestaat er een gebrek aan onderling vertrouwen. Aannemelijk is dat [eiser sub 2] – als bestuurder – geen zicht (meer) heeft op het reilen en zeilen van [naam bv 1] , terwijl [eiser sub 2] vraagtekens heeft geplaatst bij bepaalde posten die in de (concept)jaarrekening van 2023 zijn opgenomen. Er is een (spoedeisend) belang om hier duidelijkheid over te krijgen middels de verlangde bescheiden.
4.6.
Anders dan gedaagden menen, kunnen zij niet volstaan met het door eisers laten inzien van de gevraagde bescheiden ten kantore van [naam bv 1] . Dit zou een (zeer) bewerkelijk proces zijn, gelet op de hoeveelheid aan gevorderde bescheiden en de veronderstelling dat het niet om eenvoudig te doorgronden stukken gaat. De voorzieningenrechter kan zich derhalve voorstellen dat eisers, conform hun vordering, afschriften of uittreksels willen ontvangen, zodat zij de bescheiden rustig kunnen bestuderen. Dat is met enkel inzage minder goed mogelijk. Bovendien kunnen eisers nu eenmaal op grond van artikel 843a Rv (ook) ervoor kiezen om op hun kosten afschriften of uittreksels van bepaalde bescheiden te vorderen.
Inhoudelijk
4.7.
De voorzieningenrechter komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Artikel 843a Rv bepaalt onder meer het volgende:
1. Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
2. De rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
3. […]
4. Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn […].
Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van dit artikel zijn dus drie cumulatieve voorwaarden verbonden:
het hebben van een rechtmatig belang;
het moet gaan om bepaalde bescheiden; en
men moet partij zijn bij de rechtsbetrekking.
Daarbij moet ook het bepaalde in lid 4 worden betrokken.
Partij bij de rechtsbetrekking
4.8.
Het staat niet ter discussie dat eisers partij zijn bij de aan de orde zijnde rechtsbetrekking, zodat aan dit vereiste is voldaan.
Rechtmatig belang
4.9.
Gedaagden hebben betwist dat eisers een rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. [eiser sub 2] heeft als bestuurder recht op de gevorderde stukken, omdat hij uit hoofde van zijn wettelijke plicht op grond van artikel 2:10 BW de administratie en boekhouding van [naam bv 1] moet bijhouden en bewaren. Het is dan ook niet relevant dat [eiser sub 2] – zoals gedaagden aanvoeren – geen bestuurstaken (meer) uitvoert, wat hier ook van zij. Verder is aannemelijk dat [eiser sub 2] de bescheiden nodig heeft om tot een juiste vaststelling van de jaarrekening te komen, hetgeen ook een wettelijke plicht op grond van artikel 2:10 BW is. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] de gevorderde stukken nodig als aandeelhouder om tot een juiste waardebepaling van de aandelen te komen, omdat [eiseres sub 1] voornemens is om een vordering ex artikel 2:343 BW in te stellen, waarbij zij haar uittreding als aandeelhouder van [naam bv 1] zal vorderen. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de Hoge Raad heeft overwogen dat een vordering ex artikel 843a Rv kan worden ingesteld met uiteenlopende oogmerken, zoals het verkrijgen van informatie in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of met het oog op het voeren van of de bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure (ECLI:NL:HR:2012: BW3263, r.o. 3.7). Uit het voorgaande volgt dan ook dat (beide) eisers een rechtmatig belang hebben om over de gevorderde bescheiden te beschikken.
4.10.
Gedaagden hebben aangevoerd dat zij bepaalde gevorderde bescheiden niet aan eisers willen verstrekken, omdat deze concurrentiegevoelig zijn. De voorzieningenrechter begrijpt dat gedaagden daarmee het oog hebben op en een beroep willen doen op een gewichtige reden als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv. Onder gewichtige redenen vallen bijvoorbeeld persoonlijke, medische en financiële gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Het ligt op de weg van de partij die zich op het bestaan van een gewichtige reden beroept, te stellen en zo nodig aannemelijk te maken, met betrekking tot welke gegevens zij het bestaan van haar belang bij vertrouwelijkheid inroept en, zo nodig, waarin dat belang bestaat. Daarbij dient de opgave zo specifiek te zijn dat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gerechtvaardigdheid van het beroep (HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, NJ 2018/431 (Syngenta Seeds)).
4.11.
De voorzieningenrechter stelt vast dat gedaagden niet hebben gesteld dat de gevorderde bescheiden vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatten. Zij hebben hun stelling dat de bescheiden ‘concurrentiegevoelig’ zijn verder niet geconcretiseerd of gespecificeerd. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter zich moeilijk een oordeel vormen over de gerechtvaardigdheid van het beroep van gedaagden op een gewichtige reden. Hier komt bij dat gedaagden op voorhand wisten dat eisers, of in ieder geval [eiser sub 2] als statutair bestuurder, de beschikking zou(den) krijgen over gegevens die concurrentiegevoelig zouden kunnen zijn. Immers, voordat [naam bv 1] in juni 2022 werd opgericht, was [eiser sub 2] reeds een jaar eerder zijn onderneming [naam bv 2] gestart (zie hiervoor onder 2.1 en 2.4), terwijl beide ondernemingen zich bezighouden met het verlenen van zorg en opereren op (nagenoeg) dezelfde markt. Aan het beroep van gedaagden op een gewichtige reden gaat de voorzieningenrechter dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij.
Bepaalde bescheiden
4.12.
Eisers hebben aangegeven om welke concrete bescheiden het gaat. De bescheiden zijn daarmee (voldoende) bepaald.
4.13.
Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevorderde bescheiden onder i en ii elkaar overlappen. Indien eisers toegang tot Exact krijgen middels verstrekking van de inloggegevens, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat zij zelf een uittreksel van het boekhoudprogramma ‘Exact’ van alle ingevoerde gegevens vanaf 2022 kunnen fabriceren. Datzelfde geldt voor de gevorderde gegevens onder iii en iv: indien eisers beschikken over de inloggegevens van de digitale bankomgeving van [naam bv 1] , kunnen zij zelf afschriften van bankafschriften uitdraaien. De voorzieningenrechter zal de gevorderde bescheiden onder i en iii daarom afwijzen. Hoewel gedaagden nog hebben aangevoerd dat het goed denkbaar is dat gegevens worden misbruikt of bewerkt door eisers, hebben gedaagden niet duidelijk gemaakt waar die aanname op is gebaseerd, zodat de voorzieningenrechter dit niet aannemelijk acht. Overigens kan die vrees van gedaagden eenvoudig worden weggenomen door een back-up van de gegevens te maken, voordat de inloggegevens aan eisers worden verstrekt.
4.14.
De onder v gevorderde bescheiden zijn ook toewijsbaar. Eisers hebben betwist dat zij over alle overeenkomsten beschikken. Indien eisers wel reeds bepaalde overeenkomsten in bezit hebben, bestaat er geen bezwaar tegen om deze nogmaals aan hen te verstrekken. Als bestuurder moet [eiser sub 2] daarnaast kunnen beschikken over de e-mails die aan hem zijn gericht, zodat de gevorderde inloggegevens onder vi eveneens toewijsbaar zijn. Datzelfde geldt voor de klantendossiers onder vii. Uit hoofde van zijn bestuurderschap heeft [eiser sub 2] recht op deze gegevens.
4.15.
Recapitulerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering onder a kan worden toegewezen voor wat betreft de onder ii, iv, v, vi en vii gevorderde bescheiden, op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
Dwangsom
4.16.
De gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter eveneens toewijsbaar. Voor matiging daarvan ziet de voorzieningenrechter geen grond. Een stevige prikkel tot nakoming van het bevel tot het verstrekken van de gevorderde bescheiden is in de gegeven omstandigheden en gelet op het rechtmatig belang van eisers op zijn plaats, waarbij geldt dat gedaagden het zelf in de hand hebben of zij dwangsommen verbeuren. Indien zij vrijwillig meewerken, hebben zij geen last van de opgelegde dwangsom.
Proceskosten
4.17.
Gedaagden zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eisers worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.088,22
Hoofdelijkheid
4.18.
Op vordering van eisers worden het bevel en de veroordelingen hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere gedaagde enerzijds kan worden bevolen het bevel tot verstrekking van de bescheiden na te komen en anderzijds kan worden gedwongen het hele bedrag (aan dwangsommen of proceskosten) te betalen. Als één gedaagde (een deel van de) bescheiden verstrekt, hoeft de andere gedaagde die bescheiden niet meer te verstrekken. En als één gedaagde (een deel van) het bedrag (aan dwangsommen of proceskosten) betaalt, hoeft de andere gedaagde dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt gedaagden hoofdelijk om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis aan eisers afschrift of uittreksel te verstrekken van de volgende bescheiden van [naam bv 1] :
  • toegang/inzage tot Exact, middels verstrekking van inloggegevens;
  • inloggegevens van de digitale bankomgeving;
  • alle door partijen en [naam bv 1] getekende overeenkomsten, waaronder de management­ en/of aandeelhoudersovereenkomsten;
  • toegang tot de e-mails gericht aan [eiser sub 2] , middels verstrekking van werkende inloggegevens;
  • afschriften van of toegang tot de klantendossiers,
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan eisers een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het bevel onder 5.1 voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 2.088,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
JPW