ECLI:NL:RBLIM:2024:659

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
03.298241.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van verdovende middelen en deelname aan criminele organisatie met betrekking tot EncroChat-berichten

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van amfetamine en MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging produceren van deze verdovende middelen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, een drugslab heeft geëxploiteerd en dat er op 15 april 2020 een inval heeft plaatsgevonden waarbij aanzienlijke hoeveelheden drugs en productiemiddelen zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de EncroChat-berichten als bewijs gebruikt, waaruit blijkt dat de verdachte actief betrokken was bij de productie en distributie van synthetische drugs. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkregen EncroChat-data en oordeelde dat deze data rechtmatig waren verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete van €60.000,-. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte in België, maar oordeelde dat deze niet van invloed waren op de strafoplegging in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.298241.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1971,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.G. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 06 december 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte 2] met het parketnummer 03.238751.20.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:het in vereniging produceren van amfetamine en MDMA te Maastricht in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020;
Feit 2:het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en MDMA te Maastricht op 15 april 2020;
Feit 3: het op 15 april 2020 opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-base te Maastricht;
Feit 4: het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 september 2020 in Nederland.

3.Bespreking van de EncroChat-verweren

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913), op het standpunt gesteld dat alle verweren ten aanzien van de Encrochat-data moeten worden verworpen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onderzoekshandelingen op Nederlands grondgebied ten behoeve van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, zodat ingevolge artikel 5.2.2 Sv de interceptie van de Encrochat-data getoetst had moeten worden naar Nederlands recht. Frankrijk had op grond van artikel 31 van de EOB-richtlijn en artikel 5.4.18 Sv een kennisgeving naar Nederland moeten sturen. Nu dat niet is gebeurd kan de rechtmatigheid van de inzet op Nederlands grondgebied niet worden gecontroleerd en staat de onrechtmatigheid van die inzet vast. Daar komt bij dat het Franse onderzoek zich grotendeels richt op feiten die in Nederland niet strafbaar zijn en er ook niet is voldaan aan de criteria van artikel 126uba Sv, omdat er geen voldoende concrete verdenking bestond ten aanzien van de individuele gebruikers van de betreffende toestellen. Gezien het belang van het geschonden (Unierechtelijke) voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat wordt veroorzaakt - mede in aanmerking genomen dat de verdediging geen doeltreffende verweren kan voeren terwijl sprake is van een onderwerp waarvan rechters geen kennis hebben en de data een doorslaggevende invloed kunnen hebben op de beoordeling van de feiten - moeten de Encrochat-data worden uitgesloten van het bewijs. Daarenboven geldt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het, aldus de verdediging, de rechtbank onjuist heeft voorgelicht over de locatie van het opsporingsonderzoek. De verdediging heeft daarnaast betoogd dat het openbaar ministerie misbruik heeft gemaakt van bevoegdheden door, zo begrijpt de rechtbank, te schipperen met bevoegdheden, hetgeen ook moet leiden tot bewijsuitsluiting. Tot slot voert de verdediging aan dat er aanwijzingen zijn dat de data niet betrouwbaar zijn, dat daar nader onderzoek naar gedaan moet worden, maar dat de rechtbank die onderzoeksplicht heeft genegeerd en derhalve artikel 6 EVRM schendt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de verkrijging van de Encrochat-data sprake geweest van opsporing in Frankrijk onder Franse verantwoording. De interceptie van die data heeft immers plaatsgevonden in het kader van een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool. De rechtmatigheid van dit Franse onderzoek staat niet ter beoordeling aan de Nederlandse rechter. Datzelfde geldt overigens indien de interceptie zou hebben plaatsgevonden in het kader van het optreden van het gezamenlijk onderzoeksteam. Ook dan geldt immers dat het nationale recht van de lidstaat waar een bevoegdheid wordt uitgeoefend leidend is en dat de bevoegdheid in dat geval wordt uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de die lidstaat. Het gegeven dat in Frankrijk door de Franse autoriteiten interceptie van telecommunicatieverkeer heeft plaatsgevonden, terwijl (sommige) gebruikers van de betreffende dienst zich op Nederlands grondgebied bevonden, leidt niet tot een ander conclusie, zoals de Hoge Raad in rov. 7.4 van het arrest van 13 juni 2023 heeft overwogen. Voor zover het zo zou zijn dat de uitvoering van die interceptie met zich brengt dat een technisch hulpmiddel op de toestellen van de gebruikers in Nederland werd geïnstalleerd, doet ook dat niet aan het voorgaande af. Immers, alle voor de interceptie noodzakelijk door de autoriteiten uit te voeren handelingen vonden plaats in Frankrijk via de zich daar bevindende server, zodat ook in dat geval sprake is van Franse onderzoekshandelingen in Frankrijk. De Franse autoriteiten behoefden van de interceptie dus ook geen kennisgeving te doen aan de Nederlandse autoriteiten. Bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data.
De door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens kunnen door de Nederlandse autoriteiten vervolgens worden gebruikt in verdere onderzoeken, zoals de Hoge Raad in rov. 6.25 van zijn arrest van 13 juni 2023 heeft overwogen. Voor een dergelijk gebruik in een Nederlandse strafzaak is geen machtiging vereist, maar voor zover de rechter-commissaris die (onverplichte) machtiging wel heeft verstrekt en daarin voorwaarden heeft gesteld, is het openbaar ministerie daaraan gebonden. Dat de voorwaarden die door de rechter-commissaris aan de in het onderzoek 26Lemont gegeven machtiging zijn verbonden niet zijn nageleefd, is aan de rechtbank niet gebleken. Gezien bovenstaande slagen geen van de door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de verkrijging, overdracht en het gebruik van de Encrochat-data, alsmede de verweren ten aanzien van de voorlichting door het openbaar ministerie over de locatie van het opsporingsonderzoek en de gebruikmaking door het openbaar ministerie van bevoegdheden. Ook het verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van de data slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het NFI heeft de betrouwbaarheid van de verkregen data onderzocht en in orde bevonden. De verdediging heeft, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen concrete aanwijzingen aangevoerd dat de data niet betrouwbaar zou zijn. Dat niet steeds alle door gebruikers uitgewisselde berichten zouden zijn verkregen, maakt niet – en zeker niet bij gebrek aan concrete op de zaak toegespitste aanwijzingen - dat de wel verkregen berichten onbetrouwbaar zouden zijn en voor het bewijs niet gebezigd zouden mogen worden.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op: Ook als het zo is dat de Franse autoriteiten op grond van de EOB-richtlijn of enigerlei andere rechtsregel de Nederlandse autoriteiten in kennis hadden moeten stellen van de interceptie, dan geldt dat de door de verdediging gevoerde verweren falen. Immers, die kennisgeving strekt dan slechts tot bescherming van het belang van de soevereiniteit van het betrokken land dient en dus niet tot bescherming van de belangen van gebruikers van Encrochat. Maar ook als die kennisgeving het belang van die gebruikers wel zou beschermen, valt niet in te zien hoe die gebruikers door de daadwerkelijke gang van zaken in hun belangen zijn geschaad, nu immers Nederland wel op de hoogte was van de interceptie en door de Nederlandse rechter-commissaris ook een machtiging voor die interceptie is verstrekt. Daar komt bij dat het de Nederlandse rechter-commissaris bij toetsing van een kennisgeving op grond van de EOB-richtlijn niet is toegestaan de rechtmatigheid te beoordelen van de maatregelen die in de uitvoerende staat zijn genomen, zoals blijkt uit de conclusie van de advocaat-generaal bij het HvJEU waarnaar de verdediging verwijst.

4.De beoordeling van het bewijs

Inleiding onderzoek Asbroek
[adres 2] te Heerlen
Op 27 maart 2020 ontvangt de Politie in Heerlen een overlastmelding omtrent het adres [adres 2] te Heerlen. Vanuit deze woning zou mogelijk weed verkocht worden. Naar aanleiding van deze informatie werd een onderzoek ingesteld. Op 4 april 2020 werd aan de deur gegaan, werd de woning betreden en doorzocht. Tijdens deze doorzoeking ter inbeslagname werden meer dan 30 kilo verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen (het betrof hier diverse soorten XTC-pillen, flessen amfetamineolie, MDMA-kristallen, amfetaminepasta en hennep). Deze verdovende middelen lagen verspreid
over diverse ruimtes waarvan een ruimte was ingericht voor de verwerking/productie en verpakking van de verdovende middelen. Diverse sporen werden veilig gesteld voor DNA-onderzoek. Het vermoeden bestond dat de bewoner [naam 1] zijn woning beschikbaar stelde als stashlocatie.
[adres 3] Maastricht
Op woensdag 15 april 2020 krijgt een politiepatrouille een melding om te gaan naar de [adres 3] te Maastricht, omdat een getuige – op basis van eigen waarnemingen, geur en geluid – het vermoeden had dat er een drugslab of een hennepkwekerij aanwezig was in de loods aangrenzend aan zijn bedrijfspand op voormeld adres. Ter plaatse werd door de politiepatrouille een lab voor synthetische drugs aangetroffen.
EncroChat berichten
Vervolgens kwamen de EncroChat berichten ter beschikking van de politie. Mede door deze EncroChat berichten konden acht personen als verdachte aangemerkt worden voor betrokkenheid bij een of beide adressen voornoemd, voor deelname aan een criminele organisatie en voor het produceren en verhandelen van harddrugs en het verhandelen van wiet.
Zaakdossiers en persoonsdossiers
De rechtbank heeft voor het bewijs acht geslagen op het algemeen dossier, de zaakdossiers, de verschillende persoonsdossiers en de 1ste aanvulling op het einddossier, doorgenummerd van pagina’s 1 tot en met 2808. [1]
4.1
Identificatie van de verdachten in onderzoek Asbroek
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van het ter beschikking gekomen berichtenverkeer in het onderzoek Asbroek. In Asbroek zijn chatberichten van EncroChat accounts opgenomen. De rechtbank zal in dit deelhoofdstuk de identificaties van de verdachten in onderzoek Asbroek bespreken.
De rechtbank zal hierna bij de bespreking van de feiten telkens de accountnamen van de geïdentificeerde gebruikers, zoals die in EncroChat door hen worden gebezigd, weergeven.
4.1.1
[medeverdachte 1]
EncroChat-account [bijnaam 1]
[medeverdachte 1] is de zoon van [medeverdachte 2] . Uit analyse van de chatberichten blijkt dat [bijnaam 1] veelvuldig contact heeft met [bijnaam 2] , welk account wordt toegedicht aan zijn vader [medeverdachte 2] (waarover hieronder meer). Op 3 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 2] ‘haal jij die papiere op’, waarop [bijnaam 2] reageert ‘nee [naam 2] is ziek’. [2] [naam 2] is de dochter van [bijnaam 2] . Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 6] ‘als wat met mij zou zijn en me ouwe, [bijnaam 8] komt na jou toe, dan weet je dat nu goed, als nodig is, voor mij en ouwe’. [3] Met ouwe bedoelt [bijnaam 1] kennelijk zijn vader. Op 4 juni 2020 wordt [bijnaam 1] door [bijnaam 9] aangesproken met ‘ [bijnaam 1] ’, waarop [bijnaam 1] ‘yo bro’ reageert. [4] Op 2 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 10] op de vraag wie hij is, ‘zoon van [bijnaam 2] (
noot rechtbank: vermoedelijk moet hier staan ‘ [bijnaam 2] ’), Italiaan’. [5] [bijnaam 2] wordt in EncroChats veelvuldig ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Hij heeft een paardenstaart. Voorts is [bijnaam 2] van Italiaanse komaf.
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 1] .
4.1.2
[medeverdachte 2]
EncroChat-account [bijnaam 2]
Op 9 april 2020 stuurt Officialisland aan [bijnaam 2] ‘geef me effe je mobiel’, waarop [bijnaam 2] reageert met ‘ [telefoonnummer 1] ’. Dit telefoonnummer stond bij de politie onder de tap. Tijdens het afluisteren van deze telecommunicatie bleek dat dit telefoonnummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] is vervolgens een telefoon gevonden, welke telefoon voorzien was van voornoemd telefoonnummer. [6] Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam verdachte] een foto. Verbalisant [naam 3] herkent op de foto de achtertuin van [bijnaam 2] aan de [adres 4] te Landgraaf. [naam 3] is op 22 september 2020 tijdens een doorzoeking in deze tuin geweest. [7]
Op basis van dit, alsmede op basis van hetgeen bij [medeverdachte 1] is overwogen over zijn chatcontacten met zijn vader, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 2] .
4.1.3
[medeverdachte 3]
EncroChat-account [bijnaam 3]
Uit de persoonsgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat hij geboren is op [geboortedatum 2] 1985. De gebruiker van het EncroChat-account [bijnaam 3] ontvangt op [geboortedatum 2] 2020 van [bijnaam 11] , [bijnaam 12] , [bijnaam 13] en [bijnaam 14] felicitaties voor zijn verjaardag. Op de vraag ‘hoe oud ben je nu’ van [bijnaam 13] antwoordt [bijnaam 3] ‘nee 35 haha’. [8] Dit correspondeert met het geboortejaar van [medeverdachte 3] . Uit de EncroChats volgt voorts dat [bijnaam 3] vaak wordt aangesproken met de naam ‘ [bijnaam 48] ’, bijvoorbeeld op 29 april 2020 door [bijnaam 15] . [9] Ook spreken anderen over ‘ [bijnaam 48] ’ als ze het over [bijnaam 3] hebben. Zo vraagt [bijnaam 1] op 2 juni 2020 aan [bijnaam 16] ‘geef eens mail van [bijnaam 48] heb m perongeluk verwijdert’, waarop [bijnaam 16] antwoordt met ‘ [bijnaam 3] , [medeverdachte 3] bedoel je toch?’. [10] Waarbij [medeverdachte 3] de initialen zijn van [medeverdachte 3] . Dat [medeverdachte 3] de bijnaam ‘ [bijnaam 48] ’ heeft, volgt eveneens uit een tapgesprek van 16 oktober 2020 tussen hem en ene [naam 4] , waarbij [naam 4] vraagt ‘met wie’, waarop [medeverdachte 3] zegt ‘met die [bijnaam 48] , met [medeverdachte 3] ’. [11]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 3] .
4.1.4
[medeverdachte 4]
EncroChat-account [bijnaam 4]
Uit analyse van de historische mastgegevens die de PGP-telefoon (Imei-nummer:
[nummer] ) van [bijnaam 4] het meest aanstraalde, blijkt dat de PGP- telefoon veelal
aanstraalde op verschillende mastlocaties (Cell-ID's) waarvan het bereik straalt over de woonwijk [woonwijk] te Heerlen. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 4] stond ingeschreven en verbleef in de woning gelegen aan de [adres 5] te Heerlen. Dit adres is gelegen binnen het bereik van bovengenoemde mastlocaties. [12] Uit analyse van chatberichten van [bijnaam 4] blijkt dat [bijnaam 4] op 16 april 2020 aan [bijnaam 2] een bericht stuurt met de mededeling dat zijn vrouw 29 jaar wordt om 00:00 uur. Uit door de politie verricht onderzoekt blijkt dat de – toenmalige – vriendin van [medeverdachte 4] , genaams [naam 5] , is geboren op [geboortedatum 3] 1991. [13] In de EncroChats wordt [medeverdachte 4] voorts vaak aangesproken met ‘ [medeverdachte 4] ’, of wordt vaak over ‘ [medeverdachte 4] ’ gesproken tussen anderen, verwijzend naar de achternaam .
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 4] .
4.1.5
[medeverdachte 5]
EncroChat-account [bijnaam 5]
Op 17 april 2020 in de ochtend stuurt [bijnaam 5] naar [bijnaam 17] ‘Gm pillen liggen in de geslote brievenbus’, waarop [bijnaam 17] stuurt ‘dank je wat ben je vroeg weg’, waarop [bijnaam 5] stuurt ‘ [bedrijf 1] ’. Ook stuurt [bijnaam 5] een foto mee waarop een werkbus van [bedrijf 1] te zien is. Op 23 mei 2020 stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam verdachte] ‘haha milieu onderzoek van mijn werk op onze lab locatie’. [14] In de woning van medeverdachte [medeverdachte 7] is een factuur van het bedrijf [bedrijf 1] aangetroffen, betreffende de [adres 3] Maastricht, drugsafval in loods, gedateerd 31 mei 2020. [15] Dat [medeverdachte 5] bij [bedrijf 1] heeft gewerkt, kan voorts worden afgeleid uit de website van het bedrijf, waar een foto van [medeverdachte 5] te zien is bij ‘medewerkers in beeld’.
In het dossier bevindt zich voorts een chatgesprek tussen [bijnaam 2] en [bijnaam 5] waaruit blijkt dat [bijnaam 2] airco’s wil. Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam 5] naar [bijnaam 2] ‘gm vr. hun 2 zijnop de zaak voor die airco, [naam 6] en me schoonpa’. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam 2] of het gelukt is met de airco’s, waarop [bijnaam 2] ‘ja maat’ antwoordt en voorts stuurt ‘Alleen die hebbenniemand wat komt [bijnaam 18] ’ en ‘Die gast komt zo kijken’. [bijnaam 5] reageert dan met ‘Wie, van [bedrijf 2] uit’. Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijf 2] airco’s verkoopt en dat de eigenaar van [bedrijf 2] [naam 7] is. [naam 7] is de schoonvader van [medeverdachte 5] . [16]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 5] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 5] .
4.1.6
[verdachte]
EncroChat-accounts [bijnaam verdachte] en [bijnaam verdachte]
Op basis van chatgesprekken komt naar voren dat de accounts [bijnaam verdachte] en [bijnaam verdachte] dezelfde gebruiker hebben, en dat het account [bijnaam verdachte] het opvolgende account is van het account [bijnaam verdachte] . De rechtbank leidt dit af uit de volgende chats:
2 april 2020:
[bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] : Ik moet nieuwe encro
[bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] : Heb ik wxtra bewaard voor je. Is de laatste
[bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] : [bijnaam verdachte] … kan dat
[bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] : Ga ik ff chekke
[bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] : Graag ingaan over 6 dagen
[bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] : zeker
8 april 2020:
[bijnaam 19] aan [bijnaam verdachte] : Kennen we mekaar
[bijnaam verdachte] aan [bijnaam 19] : Hey maat. Is me nieuwe encro. [bijnaam verdachte] . [17]
Vervolgens is de vraag aan de orde wie de gebruiker is van de accounts [bijnaam verdachte] en [bijnaam verdachte] . Op 21 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 20] ‘ [bijnaam 21] ik heb nieuw nummer.. kun je ff doorgeven aan onze vriend, [telefoonnummer 2] . In het politiesysteem Blueview staat dit telefoonnummer gekoppeld aan [verdachte] . [18] Op 8 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] ‘Ben 1600 euro pus tas plus sleutels en alle bankpasjes kwijt en niks gedaan gvd’ en ’ [bijnaam 21] hebben geprobeert in te breken vanacht’. Op 9 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] ‘en [bijnaam 21] mijn tasje terug. Wel 600 eruit’. Uit de politiesystemen volgt dat [verdachte] op 8 april 2020 aangifte deed van diefstal van een tas. Eveneens volgt uit de politiesystemen dat de dader werd achterhaald, dat de tas werd teruggegeven maar dat er 600 euro ontbrak. [19] Dit komt aldus overeen met hetgeen [bijnaam verdachte] stuurt aan [bijnaam 5] .
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de gebruiker was van de EncroChat-accounts [bijnaam verdachte] en [bijnaam verdachte] .
4.1.7
[medeverdachte 6]
EncroChat-account [bijnaam 6]
Aan de hand van het volgende, in samenhang bezien, overweegt de rechtbank dat zij, net als de politie, [20] van oordeel is dat het zeer aannemelijk is dat [medeverdachte 6] een relatie heeft met [naam 8] . In de chatberichten van [bijnaam 6] wordt gesproken over deze vriendin, en ook over haar vader, zijnde de schoonvader van [medeverdachte 6] , te weten [naam 9] , in wiens auto [medeverdachte 6] eerder is aangetroffen door de politie. Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam 22] aan [bijnaam 6] ‘Vr is [naam 8] al geweest’, verwijzend naar [naam 8] . [21] Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 23] aan [bijnaam 6] ‘Die mail van je schoonvader pik, stuur me die eens ben ik kwijt’, waarop [bijnaam 6] antwoordt met ‘ [bijnaam 22] ’. [22] Op 19 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam 24] ‘Sta bij praxis, witte auto, vw’ en op 1 juni 2020 stuurt [bijnaam 25] aan [bijnaam 6] ‘wat heb je voor auto’, waarop [bijnaam 6] antwoordt ‘opel rode’. Blijkens de Rijksdienst wegverkeer (RDW) stond een witte Volkswagen Polo sinds 9 december 2019 ten naam gesteld van [naam 8] . Deze Volkswagen Polo was eerder eigendom van de zus van [medeverdachte 6] . Eveneens volgens RDW had [medeverdachte 6] tussen 4 april 2020 en 10 augustus 2020 een rode Opel Astra op zijn naam. [23] stuurt op 2 mei 2020 aan [bijnaam 26] ‘jo [bijnaam 27] zit ff bij ene op bezoek’ en op 30 mei 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam 28] ‘ [adres 6] there is a parking’. [24] Hieruit volgt dat [bijnaam 6] zich vaker begeeft in het stadsdeel [naam woonwijk] , en in de straat [adres 6] . In deze straat en dit stadsdeel woont de vriendin van [medeverdachte 6] . Op 28 mei 2020 stuurt [bijnaam 29] aan [bijnaam 6] ‘heb je al verzekerd’, waarop [bijnaam 6] antwoordt ‘platen morgen want overschrijven was beetje kut’. Uit informatie van de RDW volgt dat [medeverdachte 6] op 29 mei 2020 een Volkswagen Fox op zijn naam heeft staan, waarvan de datum eerste inschrijving verzekering 28 mei 2020 betreft. [25]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 6] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 6] .
4.1.8
Unieke gebruikers
De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat bovenvermelde accounts ook door een ander dan de geïdentificeerde gebruiker werden gebruikt.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal de rechtbank de verdachte en diens medeverdachten telkens duiden met hun accountnamen van EncroChat.
4.1.9
[medeverdachte 7]
[bijnaam 7]
Uit analyse van EncroChat berichten tussen [bijnaam 2] , [bijnaam verdachte] , [bijnaam verdachte] , [bijnaam 5] en [bijnaam 30] bleek dat zij regelmatig spraken over ‘ [bijnaam 7] ’:
Wanneer deze berichten worden geplaatst binnen de overige in het dossier aanwezige informatie over [medeverdachte 7] , komt de rechtbank tot het oordeel dat wanneer de EncroChat-gebruikers over ‘ [bijnaam 7] ’ spreken, ze daarmee [medeverdachte 7] bedoelden. Zo heeft [medeverdachte 7] tijdens zijn verhoor d.d. 3 juni 2020 verklaard dat hij woonachtig is op het adres [adres 7] te Maastricht, en dat zijn ex-partner woonachtig is op het adres [adres 8] te Maastricht. [26] Deze informatie komt overeen met de informatie die in de chats over het adres van [bijnaam 7] wordt gedeeld. Voorts heeft [medeverdachte 7] zich op 16 april 2020 bij de politie gemeld met het – naar later bleek verzonnen – verhaal dat hij de loods aan de [adres 3] onderverhuurde, waarbij hij ook een nep verhuurcontract heeft overgelegd en een niet bestaand telefoonnummer van deze verzonnen onderhuurder opgaf. [27] [medeverdachte 7] is vervolgens niet gearresteerd. Ook deze informatie komt overeen met de chats die [bijnaam 5] en [bijnaam 30] op 16, 17 en 20 april over en weer naar elkaar sturen over [bijnaam 7] . De bijnaam ‘ [bijnaam 7] ’ is voorts toepasselijk voor [medeverdachte 7] , nu [medeverdachte 7] is geboren in Groot-Brittannië, Brits burger is en Engels spreekt.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat met ‘ [bijnaam 7] ’ [medeverdachte 7] wordt bedoeld.
4.2
Het bewijs
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.2.3
[adres 3] te Maastricht; de bewijsmiddelen
Op 15 april 2020 werd de politie telefonisch benaderd door een melder, met de mededeling dat hij het vermoeden had dat er in een aangrenzende loods aan zijn eigen loods, op het adres [adres 3] te Maastricht, een drugslab of hennepkwekerij aanwezig was. De melder had waargenomen dat er ontzettend veel stroom verbruikt werd via de elektriciteitsmeter in zijn bedrijf terwijl hij zelf niet veel elektrische apparaten in gebruik had. Hij had met een warmtecamera op zijn telefoon foto's gemaakt van de elektriciteitskabels die vanaf zijn elektriciteitsmeter naar de aangrenzende loods liepen. Hij had gezien dat deze elektriciteitskabels behoorlijk veel hitte afgaven. Ook had hij het zoemend geluid van een mechanische afzuiging gehoord. Dit zoemende geluid was afkomstig van de aangrenzende loods. Via een gat in de muur had hij met behulp van een kleine camera een foto genomen van de aangrenzende loods. Op de foto waren afzuiginstallaties en afzuigslangen zichtbaar.” [28]
Op 15 april 2020 om 8.15 uur begaven verbalisanten [naam 10] en [naam 11] zich naar de [adres 3] te Maastricht en relateren daarover het volgende:
“Ter plaatse bleek dat de toegangspoort afgesloten was. Hierop hebben wij het slot van
de toegangspoort van de loods verbroken en betraden wij de loods. In de ruimte roken
wij meteen een chemische geur en zagen wij diverse vaten en tonnen met een vloeibare
substantie staan aan de rechterzijde van deze loods. Verderop in de loods zagen wij
zogenaamde drukvaten staan en glazen bollen en gasbranders. Gelet op het feit dat er sprake was van een mogelijk amfetamine laboratorium hebben wij terstond de loods verlaten en de des betreffende gespecialiseerde afdeling genaamd LFO in kennis gesteld.
Ter plaatse meldde zich de eigenaar van de loods genaamd [naam 12] . Zij toonde mij, [naam 10] , een voorblad van de huurovereenkomst. Zij maakte kenbaar
dat de desbetreffende loods alleen nog gehuurd werd door [medeverdachte 7] .” [29]
Op 15 april 2020 heeft LFO-expert [naam 15] een onderzoek ingesteld in de loods aan de [adres 3] te Maastricht. Hij relateert hierover het volgende:
“Direct bij het betreden van de loods werd door mij de typische en kenmerkende geur
van amfetamineachtige stoffen geroken. Gezien vanaf de ingang was de loods aan de
linkerzijde over de gehele lengte ingericht en in gebruik als een auto herstelplaats. De
rechterzijde van de loods was ingericht en in gebruik als productieplaats van synthetische
drugs, namelijk de vervaardiging van BMK (au bain-marie opstelling) vermoedelijk met
behulp van zoutzuur en amfetamine volgens de de Leuckart (loog) methode. Op het moment
van onderzoek was de gaswasser bestaande uit 2 gekoppelde 1000 L IBC’s gekoppeld aan 3
afzuigunits in werking. 1 van de 2 flexibele slangen was aangesloten op de IBC van de au
bain-marie opstelling en de andere ter hoogte van een loog vat: een 1000 L IBC.
Hieronder volgt een summiere opsomming van de goederen welke een relatie hadden met de
vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs. Ten behoeve van de voorlopige vaststelling van de aanwezige stoffen werd door ons onder andere gebruik gemaakt van een identificatieapparaat dat werkt op basis van Ramantechnologie, de Thermo Fischer First Defender (FD). Tevens werden door ons de onderzochte goederen, indien van toepassing, onderworpen aan enkele microchemische tests. Deze tests betreffen kleurreacties waarmee men de eventuele aanwezigheid van opiaten(waaronder heroïne), alkaloïden (waaronder cocaïne) en (meth)amfetaminen vast kan stellen.
• jerrycans met formamide, geen etiketten, opschrift “for”,totaal 500 L;
• een loogvat: 1000 L IBC vervuild met resten loog (caustic soda) en een roerstok
aangetast door loogoplossing;
• 5 stk 200 L klemdekselvaten; 3 leeg/vervuild; 1 met 20 L vloeistof FD=N-
formylamfetamine en 1 met 180 melkwitte vloeistof met drijfogen, FD=BMK;
• Een 200 L dopvat (formamide vat) met vloeistof-afval;
• 1000 L IBC met 300 L amfetamine gerelateerd afval;
• zakken caustic soda (INOVYN), 2x 25 kg en 18 lege gebruikte zakken;
• 41 stk 30L jerrycans, geen etiket, met zoutzuur, totaal 1225 L;
• 3 stk 1000L IBC’s met amfetamine gerelateerd afval: 1300 L;
• 2 stk 30 L jerrycans, opschrift:’’ruwe A” beide gevuld met bruine olieachtige vloeistof,
FD=amfetamine-base (olie), indicatief positief op de aanwezigheid van amfetamine
(kleurreactietest), totaal 4,5 liter;
• Houten verrijdbare stellage met een 60 1 scheitrechter, gevuld met 30 ml bruine
olieachtige vloeistof, positief op de aanwezigheid van amfetamine
(kleurreactietest);
• een opstelling ten behoeve van de omzetting van pre-precursor BMK bestaande uit een
vierkante metalen bak (125 x 125 cm) geplaatst op blokken steen, gevuld met zuur
water met daarin een 1000 liter IBC (container in een metalen frame). Op de
vulopening van de IBC was een 65 liter speciekuip geplaatst met resten geel poeder.
De IBC was gevuld met ongeveer 800 liter zure vloeistof (vermoedelijk oplossing
zoutzuur) met daarop een dikke laag geel poeder geur APAA(N). Er was geen
zichtbare olielaag aanwezig. Het poeder bleek indicatief grotendeels maismeel te
bevatten en een klein percentage APAA/MAPA of iets dergelijks te bevatten. Onder
de metalen bak bevonden zich 4 gasbranders aangesloten op 2 gasflessen. Op de
bovenzijde van de IBC was een slang aangesloten welke weer was op een 1000 L IBC
gevuld met 800 liter zure waterige vloeistof (gaswasser);
• een opstelling t.b.v. de vervaardiging van amfetamine bestaande uit gebruikte en
vervuilde gemodificeerde industriële rvs reactie/kookketel met een inhoudsmaat van
995 L. Op de ketel was een groene strook aanwezig met het opschrift :”Déo”. De
poten van de ketel waren geplaatst op blokken steen en aan de onderzijde van de ketel,
op een metalen raster, waren 3 gasbranders, voorzien van gasslangen met
reduceerventiel, geplaatst. Op de ketel waren 2 rvs refluxkoelers geplaatst beide
aangesloten op brede geribbelde slangen (niet aangesloten op gaswasser). De ketel
was gevuld met een kleine hoeveelheid olieachtige vloeistof, geur amfetamine en een
hoge concentratie koolmonoxide (CO). Direct achter de ketel hing een
frequentieregelaar (aangesloten op 230V) vermoedelijk voor een roermotor ten
behoeve van de 2C kookstap/loog fase;
• een gaswasser bestaande uit 2 gekoppelde 1000 L IBC’s aangesloten op 3 afzuigunits en
flexibele slangen;
• 2 stk 200 L vaten met 400 liter loogoplossing-afval;
• Jerrycans/vaten met le fase afval 1080 liter;
• 2 stoomketels t.b.v. stoomdestillatie bestaande uit 2 gemodificeerde 50L rvs bierfusten
middels 2 stukken rvs pijp aan elkaar gelast;
• 2 rvs gebruikte destillatieketels 50L en 2 passende rvs koelers;
• 9 aangebroken vezelversterkte zakken ieder gevuld met 22-25 kg crème tot geel
kleurig poeder, geur APAA(N), hoofdzakelijk gevuld met maismeel en indicatief
AP AA, MAPA, BMK glycidezuur totaal 198 kg en 9 lege (225 kg verwerkt) zakken
met dezelfde restanten teven hoofdzakelijk maismeel.” [30] [31]
Interpretatie LFO
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën welke
aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden.
Gezien de analyseresultaten van de genomen monsters, de aanwezige productiemiddelen
(onder andere kookketel, destillatieketel, au bain-marie bak), de aanwezige hoeveelheden
chemicaliën, de hoeveelheden aanwezige afvalproducten van de vervaardiging van BMK en
amfetamine en lege verpakkingen van gebruikte chemicaliën was deze loods al enige tijd, in
ieder geval langer dan 2 weken, ingericht en in gebruik ten behoeve van het op grote schaal
vervaardigen c.q. bewerken van BMK vanuit een pre-precursor met behulp van een sterk zuur waarna met behulp van de vervaardigde BMK amfetamine werd vervaardigd volgens de
Leuckart(loog) methode. [32]
Het NFI heeft geconcludeerd dat in het onderzoeksmateriaal afkomstig uit het drugslab amfetamine is aangetoond. Verder is onder meer BMK, zoutzuur, PMK, APAAN, piperonal, N-formylamfetamine en formamide aangetoond. Het NFI heeft daarover toegelicht dat zoutzuur een chemicalie is dat onder meer vermeld staat op bijlage I van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren. Naast zoutzuur zijn BMK (benzylmethylketon; 1 -fenyl-2-propanon), PMK (piperonylmethylketon; 3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on), APAAN (alfa- fenylacetoacetonitril, alfa-acetylbenzylcyanide) en piperonal aangetoond. De materialen die deze stof(-fen) bevatten voldoen niet aan de omschrijving van een geregistreerde stof. [33]
Op 18 juni 2020 is [naam 13] als getuige gehoord. Hij verklaarde – voor zover van belang en verkort weergegeven – over de loods aan de [adres 3] te Maastricht het volgende:
“Ik denk dat [medeverdachte 7] de loods sinds tweeëneenhalf tot drie jaar huurde. Ik ben twee jaar geleden voor het eerst in de loods geweest. Er stond toen in de loods een brug, handgereedschap, drie werkbanken en twee metalen kasten, rekken en tafels. Ook een
Corrado, een VW Golf en een Audi. De VW Golf van mij kwam daar dan bij. Een maand of vier geleden, in februari, ben ik voor het laatst in de loods geweest. Toen ben ik mijn spullen gaan halen omdat hij gezegd had dat hij dat deel van de loods kon verhuren. Daarom vroeg hij mij uit de loods te gaan. [34]
In de loods werd, op een laag kastje/tafeltje, dat in de partytent stond, een volgelaatmasker aangetroffen en gemarkeerd (SIN: AAMP9211NL). [35] Op de rand van het masker en op de binnenzijde van het mondstuk van het masker werd DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 7] . [36]
EncroChats
Op woensdag 1 april vraagt een persoon gebruikmakend van een Encrochat-account met de nickname [bijnaam 30] om 10.25 uur aan [bijnaam 5] “hoe laat jij hier”. [bijnaam 5] antwoordt dan “ben 10 min Gronsveld” en vraagt dan ook of die [bijnaam 7] daar is. “ [bijnaam 7] hirr” antwoordt [bijnaam 30] . [37]
Op 26 en 27 maart 2020 wordt er door [bijnaam 6] en [bijnaam verdachte] gesproken over app. [bijnaam 6] schrijft “kan nog 160 kg app pakken kan je die aannemen en hlng duurt voordat die kla zijn”. [bijnaam verdachte] vraagt even om 2 uurtjes, waarop [bijnaam 6] zegt dat hij maar relax doet, hij gaat eerst kijken of hij app kan kopen, is genoeg poeder. [bijnaam verdachte] geeft dan ook aan dat ze aan het opbouwen zijn en dat alles in Nederland is.
Dan op 1 april gaat het over ruilen. [bijnaam verdachte] geeft dan tegenover [bijnaam 6] aan dat kok ruilen is bij schoonpa van [bijnaam 6] . Er zijn 5 zakken wit en 3 zakken geel. [bijnaam 6] vraagt dan “die van my zyn toch gesmolten, al B”, hetgeen [bijnaam verdachte] beaamt. Er wordt dan ook gezegd door [bijnaam verdachte] “maar kok wilt door werken binnen en niet meer buiten” en door [bijnaam 6] wordt gezegd “kan poeder pakken, dus kunnen knalle”. [bijnaam verdachte] zegt “ben echrt blij nu, stuur je straks foto kookketel. [38]
Op 1 april 2020 schrijft [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] “We gaan verhuizen” hetgeen de vraag oproept bij [bijnaam 5] of hij morgen mee kan rijden om het vervoerte begeleiden. [39]
Op 2 april 2020 zegt [bijnaam 6] tegen [bijnaam verdachte] “60 l ton: 6,25 kg app 5l water goed roeren dat overal nat is 5l zwavel in een keer bijgooien (98% moet rond 1800 gr per l wegen) roeren dan komt omhoog als te hoog komt stoppen als zakt weer roeren net zo lang tot niet meer reageert, mag niet boven 140 graden komen (tussendoor meten minimaal 6 min laten borrelen (temp in de gate houden) na 6 min afblussen met 10l water. Volgende dag afscheppen”. [40]
Op 2 april 2020 schrijft [bijnaam 30] aan [bijnaam 5] om 06.11 “ben bijna bij [bijnaam 7] om op te pikken” en [bijnaam 5] meldt dan “ [bijnaam 21] zegt vrijdag ketel verhuizen”. [41]
Op vrijdag 3 april vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam verdachte] of alles goed is gegaan. [bijnaam verdachte] antwoordt dat er nu nog 1 keer gereden wordt. Waarbij [bijnaam 5] begrijpt dat het gaat om ibc en ketels, dat past niet in 1x. [42]
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] “ [bijnaam 21] kan jij nog 50 for regel”, “50liter?” vraagt [bijnaam 5] dan, waarop [bijnaam verdachte] zegt “Als kan zou top zijn”. [bijnaam 5] zegt dan “mijn vr laat komen van duitskand fabriek, dat is moeilijk voor 50lutet denk ik”. [43]
Op 4 april 2020 wordt door [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] een foto gestuurd waarop iemand in een groen geblokt vest bij de grijze procesketel staat. Bij de foto wordt de tekst gestuurd “gezien [bijnaam 7] langs koeler heb je idee hoe groot ie is”. [44]
Een vest gelijksoortig aan dat op de foto wordt aangetroffen bij de doorzoeking aan het [adres 7] te Maastricht, zijnde de woning van [medeverdachte 7] . [45]
Op 5 april 2020 vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam 30] “is die [bijnaam 7] daar?” “Nee” zegt [bijnaam 30] , “vandaag niet, gisteren wel geholpen tot 4 ’s morgens, die kerel klaagt nergens over en vind alles prima”. [46]
Op 5 april stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 2] “Ben aan het testen [bijnaam 21] . Heb nu test gedaan 70 B. Met 1 koeler”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “ok en?”. [bijnaam verdachte] stuurt aan [bijnaam 2] een foto en vraagt “hoe vind je uit zien???”, waarop [bijnaam 2] zegt “goed ziet uit”. [bijnaam verdachte] vraagt “moet die kleur niet groener zijn afval water?”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “nee sosm wel maar hoeft niet altijd”. [bijnaam verdachte] zegt dan “ahhh ok ok. Als dit goed is kunnen we knallen”. [bijnaam 2] zegt “hoop het [bijnaam 21] ”. [47]
Op 5 april 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 1] een foto van een ketel en een foto van twee plastic kannen met inhoud. [bijnaam 2] schrijft als tekst erbij “gaat nu zouten vandaag”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “ok mooie ketels”. De ketel op de foto betreft de ketel die werd aangetroffen in het lab aan de [adres 3] te Maastricht. [48]
Op 7 april vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] “heb jij weegschaal voor liter te wegen [bijnaam 21] ”. “ja zeker in me garage”, antwoordt [bijnaam 5] . Er wordt op 7 april ook nog gesproken over “2 wandventilatie voor op locatie. Best belangrijk” aldus [bijnaam verdachte] . [49]
Op 8 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] “alles staat nu goed opgebouwd.. wil ff 2 maanden en dan opruimen. Naar volgende locatie”. [bijnaam 6] vraagt “wanneer poeder, 500 willen ze afgeven”. [bijnaam verdachte] hoopt vrijdag/zaterdag. En [bijnaam 6] gaat nu regelen voor nieuwe. [bijnaam verdachte] vraagt op 10 april 2020 aan [bijnaam 6] “morgen A ophalen kan dat???”. [bijnaam 6] vraagt “heb je nog nieuwe poeder nodig [bijnaam 21] ”. [bijnaam verdachte] zegt op 11 april 2020 “zit nu in ketel, eerste beker A van jou ap”. “Kok nog hele nacht bezig [bijnaam 21] ”.
[bijnaam verdachte] stuurt “heeft 3 x 200 gedaan” en [bijnaam 6] vraagt hoe laat hij chauffeur kan sturen. [bijnaam verdachte] zegt dan “ [bijnaam 21] is met laatste 20 liter bezig, het loopt heel moeilijk zegt ie, hij kan sneller, maar ik wil dat mooi spa is daarom langzaam met gooien zegt kok”. [bijnaam verdachte] zegt “200 schoonpa was helft van de tijd al klaar zegt kok net, “hij zeg hoe kan dat schoonpa en schoonzoon... andere ap” maar belangrijkste is opbrengs en mooie kleur [bijnaam 21] , tijd is voor kok geen probleem”. [50]
Op 9 april stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 3] een foto die zeer waarschijnlijk gemaakt is in de productieplaats [adres 3] , waarop een maatbeker met een transparante vloeistof is
te zien. [bijnaam 3] vraagt “wat kost en hoeveel heb je?” [bijnaam 2] zegt dat hij 675 moet hebben en dat “zaterdag weer klaar kan ik ool pakken”. [51]
Op 9 april vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam 30] “is die [bijnaam 7] bij je”. “ [bijnaam 7] niet hier” antwoordt [bijnaam 30] . [bijnaam 5] vraagt vervolgens “ey heeft die [bijnaam 7] geklaagd over geur en dingen?”, waarop [bijnaam 30] antwoordt “Gisteren effe over geur maar kwam net op slecht moment we waren bezig op ssnnhrt lossen hoezo??” [bijnaam 5] zegt dan “ja hoor dat die toch nie wil doorgaan. Gister staan klagen bij de tussenpersoon. Over paar dinge. Ook dat ma deze 2x wil doen, hoor ik net.” [bijnaam 30] zegt dan “dat is straf ik pas met hem afgesproken dat we doen tot eind mei dat hij 7500 per draai krijgt en dat wij ons best doen om 3/maand te draaien. Ik heb afspraak dat we blijven tot eind mei en proberen 3 draaien per maand te doen en hij 7500 per draai krijgt gewoon als ie ook beetje klusjes opknapt en eens wil rijden voor ons. Ik wil niet meer binnen buiten alleennhij moet daarbgezien worden vind ik en hij was enis nog altijd akkoord”. [52]
Op 9 april 2020 zegt [bijnaam verdachte] tegen [bijnaam 5] “Dus zodra alles klaar is, zaterdag, geven we gelijk geld aan hem,ok”, waarop [bijnaam 5] “ja zeker, zeg hem dat ook” antwoordt. Ook vraagt [bijnaam 5] dan “en dan meteen door? Of eve pauze en alles wegzette daar?”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “nee maandag door [bijnaam 21] . Zaterdag alle A klaar en maandag alles weer kopen grondstoffen. 400kg”. “Bij wie gaan we bestellen”, vraagt [bijnaam 5] , waarop [bijnaam verdachte] antwoord “jou man”. [53]
Op 10 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 3] “maat hebben we apaan. Jij kan afgeven. Ik wil welb100 meekopen maandag 400 afgeven loppt goed daar”. [bijnaam 3] zegt: “Heb net iemand toegezegd dat morgen aanpak voor 650”. [bijnaam 2] zegt: “Ok kijk maar heb kannonne a staan.” [bijnaam 3] zegt: “Maandag is goed. Regel ik 400.” Ook verstuurt [bijnaam 2] dan een foto aan [bijnaam 3] . Deze foto toont gelijkenissen met de aangetroffen situatie in de productieplaats aan de [adres 3] te Maastricht. [54]
Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 5] “Appaan 200 van schoonzoon. Loopt stuk langzamer dan ap [bijnaam 2] . Eerste beker van gisteravond”. “schoonzoon?” antwoordt [bijnaam 5] dan, “waarom hebbe we nie alles [bijnaam 2] gepskt. Constant verschillende ap”. “pak alles van [bijnaam 2] als het witte ap is”, zegt [bijnaam 5] , waarop [bijnaam verdachte] zegt “we gaan maandag ff overleggen.. hoe en wat [bijnaam 21] .. we zijn op goede weg” en “ja ik ga proberen zoveel mogelijk van [bijnaam 2] te krijgen. En wij gaan samen aan tafel met appaan schoonzoon. Ik weet zeker dat die app ook goed is”, waarop [bijnaam 5] zegt “ja waarom dan zo weinig eruit”. [55]
Op 12 april 2020 geeft [bijnaam 5] een bestelling door aan [bijnaam 31] . [bijnaam 5] stuurt “2100zout 600 mier 500 for”, waarop [bijnaam 31] “oke vriend” antwoordt. “Gronsveld weer”, antwoordt [bijnaam 5] vervolgens. Op 13 april 2020 stuurt [bijnaam 5] nog “ [bijnaam 21] grondstoffen moet iets minder he.. 300 mier 500 for en 1200 zout.. en dan over 5 dagen zelfde aantal”. [56]
Op 15 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 5] of hij nog leeft. “Kut weer he, snap het niet maat” zegt [bijnaam 2] . [bijnaam 5] zegt “hou op gek, weer iets, heb contact met eigenaar dus zal het hore”. Ook zegt [bijnaam 5] “Hoorde jij gister apaan afgegeve”. “ja maat pfffff. Elende weer” antwoordt [bijnaam 2] . [bijnaam 5] stuurt “Ja en nou. Moet jij weer verwantoorde bij jou man”, waarop [bijnaam 2] reageert “ja maat. Kut allemaal”. [bijnaam 2] zegt “wil wel eens horen wat ze tegen eigenaar gaan zeggen”, waarop [bijnaam 5] zegt “zijn nog nie geweest vandaag bij hem”. [57]
Op 15 april 2020 stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam 32] “Ey politie is daar. Is gepakt. Locatie. Dus [bijnaam 7] zal zo wel gaan zitten”. [58]
Op 16 april 2020 appt [bijnaam 3] aan [bijnaam 33] “Hadden me gisteren 350kg ap gepakt kutzooi. Inval op draaihok”. [59]
Op 17 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 2] “kun jij eens na vragen hoe veel water ik nodig heb per uur om te koelen”. Hierbij verstuurt [bijnaam verdachte] ook een foto van een ketel. Over deze ketel wordt het volgende gerelateerd:
De ketel op de bovenstaande foto betreft zeer waarschijnlijk de ketel die werd aangetroffen in de voornoemde productiewerkplaats voor synthetische drugs aan de [adres 3] te Maastricht. Deze foto werd genomen in de locatie [adres 3] te Maastricht.
Deze, dan wel zeer sterkgelijkende ketel werd, naast de overige aangetroffen en inbeslaggenomen goederen en stoffen, gebruikt in het productieproces van amfetamineolie. [60]
Op 20 april 2020 stuurt [bijnaam 2] twee foto’s naar [bijnaam 3] . Dit betreft het schrijven van de gemeente Maastricht omtrent de sluiting van de loods aan de [adres 3] te Maastricht, gericht aan de verdachte [medeverdachte 7] . [61]
Op 20 april stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 34] “3 weken geleden stash gepakt en week
geleden gooien we rrgens poeder af om 8 uur avojds en om 8 uur smorhens inval alle
poeder weg geen mensen opgepakt”, “geen mensen verhoort”, en “geen mensen opgepakt geen papier geen verhoor raar he. Alle 2 de dingen stash plek en de poeder” . [62]
Op 21 april vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam 2] “Had je papierwn gezien vandie man locatie”. [bijnaam 2] antwoordt “Ja maar moet die papieren van advocaat nog hebben daar ga ik
morgen heen met [bijnaam 21] ”. “Ik ga morgen met [bijnaam 21] praten met mijn advocaat dan kan hij
erna erheen gaan”.
Op 26 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 32] “lag van ojs 400 kilo apaan op die locatoe. Denk dsy je niet wil ruile met ons”, waarop [bijnaam 32] vraagt “op welke locatie bedoel je bro”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “die wat jij geregelt had in maastricht”. [bijnaam 32] vraagt dan aan [bijnaam 1] “was dat jullie kok”, hetgeen [bijnaam 1] bevestigt met “ja”. [bijnaam 32] zegt dan “had je me kunne zeggen hoefde het niet langs [bijnaam 5] ”. [63]
Op 27 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 5] “Maat had je [bijnaam 7] gezien”, waarop [bijnaam 5] antwoordt “ja hij was weg vandaag. Morgen had die tijf”. Op 23 mei 2020 zegt [bijnaam 5] tegen [bijnaam 2] “kijk bij mijn oude werk dat milieuonderzoek wat ik deed. Zie je? adres lab”, waarop [bijnaam 2] zegt “ja”. [bijnaam 5] vraagt vervolgens “Nog wat gehoord van advo en die [bijnaam 7] ”, waarop [bijnaam 2] zegt “masndag laat ik jebweten”. “oke kerel”, antwoordt [bijnaam 5] . [64]
Handel in hard- en softdrugs
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 2] in de periode van 26 maart 2020 t/m 8 juni 2020 in totaal 8836 chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet. Deze berichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto's. [bijnaam 2] verstuurt en ontvangt chatberichten van een groot aantal verschillende Encrochat-gebruikers, hij handelt op grote schaal in zowel hard- en softdrugs op nationaal en internationaal niveau, hij neemt bestellingen van zowel hard- en softdrugs aan en onderhandelt over de prijzen. Er wordt gesproken over hoeveelheden, over transporten en leveringen en er wordt gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [65] Een aantal voorbeelden:
Op 28 maart 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 35] “wilde jebdie wiet nog”, waarop [bijnaam 35] antwoordt “ja maar ik ben over iurtje bij jou. Is het een probleem, ik geef je al 20.000, rest binnen 5 dagenb”. Op 28 maart 2020 vraagt [bijnaam 36] aan [bijnaam 2] “Geen a nodig?”. [bijnaam 2] antwoordt: “Wel kan 200 weg doen alleen die prijs maat kom ok ik niet mee weg”. “wat betaal jij dan”, zegt [bijnaam 36] , waarop [bijnaam 2] zegt “ik kan hier nog zo pakken voor 650”. [bijnaam 36] antwoordt dan “moe ik vragen of je ze voor 650 kan hebben dan?”. Op 2 april 2020 zegt [bijnaam 2] tegen [bijnaam 5] “maat kun je me 15 stekken regelen is voor me oom herft 2 lampjes hangen. Morgen. Kom ze wel halen”. Op 14 april 2020 stuurt [bijnaam 2] naar [bijnaam 4] “heb [bijnaam 49] sos moet ik wel 3200 voor hebbem zit niet veel winst op wel exhte kannone”. Op 4 mei 2020 vindt er een verrekening plaats tussen [bijnaam 2] en [bijnaam 3] . [bijnaam 2] zegt “ maat wat kreeg je nog. Had je keta dan verrekend”, waarop [bijnaam 3] antwoordt met “1240”. Op 5 juni 2020 vraagt [bijnaam 34] aan [bijnaam 2] “Wat haal je uit 1 liter A droog”, waarop [bijnaam 2] zegt “800/850 gram” en “15 uur doen dan achter ijstijd laat ik kleinenkomen mail ik je vanavond voor geld”. [66]
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 1] in de periode van 29 maart 2020 t/m 12 juni 2020 in totaal 8982 chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Deze berichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto’s.
[bijnaam 1] verstuurt en ontvangt chatberichten van een groot aantal verschillende
Encrochat-gebruikers. Ook blijkt dat [bijnaam 1] op grote schaal handelt in zowel hard- en softdrugs, dat hij bestellingen van zowel hard- en softdrugs aanneemt en onderhandelt over de prijzen, dat hij handelt in wapens, dat er wordt gesproken over hoeveelheden, wijze van wegen en tellen, dat er wordt gesproken over transporten en leveringen en dat er wordt gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [67] Een aantal voorbeelden:
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 4] “kan je morge naar den bosch”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “hoe laat maat”, “hoor ik zo” zegt [bijnaam 1] . Ook zegt [bijnaam 1] “kan je me niet ff 3 min tesyertje pakken. Voor pillen. Ik wil daar niet omhoog gaan. Iemand moet veel pillen hebben”, “ok” antwoordt [bijnaam 4] . [68] Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 37] “hey maat alles gked. Doebje wat met blokke”, waarop [bijnaam 37] antwoordt “nee maat kom ik niet mee weg”, waarop [bijnaam 1] nog stuurt “ok heb morge olie 650”. Op 2 april 2020 vraagt [bijnaam 38] aan [bijnaam 1] “heb je geen am”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “woensdag pas weer. Ben zelf aan zoeken elende”. Op 3 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 39] “broer heb js transport voor wiet na duits 30-40 per week 10 per x na leverkussen en dortmund”. Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 35] “maat heb hele mooie wiet. Mooi groen. 2 stuks maar. Heb ney 1 verkochy”. Op 24 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 38] “maat ik heb nog 1 kilo van die ice van toen maar klein wil je die voor leuke prijs hebben”, waarop [bijnaam 38] antwoordt “nee nee dat was echt rotzooi. Heb 5 kilo terug gekregeb”. Op 22 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 40] “heb volgende week 12 stuks amm. Kanonne. Ik kan je die gunne als je alles pakt. Hou ik ze voor jou an de kant”. Op 6 april 2020 stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam 1] “ik ben onw na je ouwe die stekjes brengen en kastje halem”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “ok ik kom ook wel eve”. Op 7 april 2020 stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam 1] “Ey vr ik heb hele mooie 3 kilo amnesia. Is van me vadwr”, waarop [bijnaam 1] antwoordt met “doe me die”. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 5] “heb je nof wiey. Kon jij nog hasj krijgen maat. En wat kost die”. Een dag later vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 5] “maat heb je methanol. Of ian je krijgen. Moet pastas maken”. Op 11 juni 2020 vraagt [bijnaam 41] aan [bijnaam 1] “en keta wil die staafjes”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “kn ik krijge”. Op 19 mei 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 16] “Maayken je ons geen plek regelen waar we way spullen kunne stashen. Pilletjes, coke, olie en wat speed en maatbekers”. [bijnaam 16] antwoordt “ga even nadenken. Moet je een huis? Of waar al iemand woont”, waarop [bijnaam 1] zegt “ja gewoon stashplek”. Op 12 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 42] “hb j 180 ers”, “nee vriend” zegt [bijnaam 42] . “200 wel”, vraagt [bijnaam 1] dan. “ja” antwoordt [bijnaam 42] , “phillip plein grijs, clown roze. En dubbele kleur barca paars/blauw, rolex zilver/goud” zegt [bijnaam 42] . [bijnaam 1] zegt dan “regel me paar monstwrs aub zijn mensen van den haag die sturen die naar turkije. Komen morge om tepratwn. Pakke veel. Doe van alles ff als kan. Ik heb van alle stempeltjes paar nodig”. [69]
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 4] chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet. Ook blijkt uit deze analyse dat het zeer aannemelijk is dat wanneer andere EncroChat-accounts spreken over “ [bijnaam 4] ”, [bijnaam 4] wordt bedoeld. [bijnaam 4] krijgt kennelijk verzoeken voor (opdracht tot) transporten van [bijnaam verdachte] en [bijnaam 2] , ook naar België.
Er wordt gesproken over hoeveelheden en prijzen van vermoedelijk synthetische drugs dan
wel stoffen die gebruikt worden in het proces van vervaardiging synthetische drugs. Ook wordt er gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [70] Een aantal voorbeelden:
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 4] “wanneer kan jij weer rijden???”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “meld me morgen [bijnaam 21] ”. Op 4 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 4] “maat neem je straks grote weegschaal mee”. [bijnaam 4] vraagt “heb je mis even wat geld voor me?”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “ik geef je geld van rijen wel al voor morgen”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “is goes. Moet ik naar jou komen?”. [bijnaam 2] zegt dan “neem me allesan even mee als kan is bij me moeder half1 ok”. [bijnaam 4] zegt dan “doe ik totnzo”. [bijnaam 2] stuurt dan nog “kan vol met 25/lit opbweegschaal moet rond 25.7”. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam verdachte] “had je a al klaar”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “nee geen A klaar [bijnaam 21] . Laat je weten meteen. Maar ff over rijde. Ik geef [bijnaam 4] sleutel box”. Op 10 april 2020 stuurt [bijnaam 4] aan [bijnaam 2] “onze vriend meld zoch. [bijnaam 50] . Prijs voor 15 hij komt naarbhier”. [bijnaam 2] reageert: “hmmm zeg 900. Geef ik jouw zo wat”. Op 22 april 2020 stuurt [bijnaam 2] naar [bijnaam 1] “ik stuur [bijnaam 4] morgen vroeg meta halen heeft brief gemaakt van zieken huis op zijn naam van belgie”. [71]
Uit analyse van de chatberichten van [bijnaam 5] volgt onder andere dat hij handelt in grondstoffen voor synthetische drugs. Ook volgt uit chats dat [bijnaam 5] handels in hennep(stekken). Een aantal voorbeelden:
Op 11 april 2020 vraagt [bijnaam 43] aan [bijnaam 5] “Hey maat.. Ik hoor van [naam 14] dat jij eventueel interesse had in die meta, mono en waterstof”, waarop [bijnaam 5] antwoordt “hoeveel van alles en prijs. Vraag eebs”. [bijnaam 43] antwoordt dan: “1750 liter meta voor 5€ de liter en 33 waterstofflessen voor 850€ de fles en nog 2 mono flessen voor 6500€”. “Ga vragen” antwoordt [bijnaam 5] vervolgens. Op 4 april 2020 vraagt [bijnaam 5] aan [bijnaam 44] “Ey vraagje, zon koeler, op zon ketel. Hoe weet je hoe dat je genoeg water heb voor te
koelen? Nou ene heefft 15 lit watee perminuut. Enkoeler van 1.5 meter. Is daar rekensom voor ofzo”. Op 28 april 2020 vraagt [bijnaam 45] aan [bijnaam 5] “heb je nog schijven. 10000”. “Moet vrageb” antwoordt [bijnaam 5] . Even later stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam 45] “Ja pp zilver, groene clown , albert hein en die 2 kleuren. En 350 mg ook”. Op 17 april 2020 vraagt [bijnaam 46] aan [bijnaam 5] “Vr kan je aan 10.000 schijven komen. Welke en welke prijs”. [bijnaam 5] antwoordt: “ja zeker vr. 200 mg kost 20. cent. 280 voor 25.”. op 7 juni 2020 vraagt [bijnaam 31] aan [bijnaam 5] “Hi vriend hoe gaat t. Nog niet gestard met draaien”, waarop [bijnaam 5] antwoordt “Gm vr. ja zouden 15 juni op locatie kunne belgie/ ivm gesloten grenzen. Deze week horen we hoe en wat”. Op 8 mei 2020 stuurt [bijnaam 5] naar [bijnaam 47] “Ey interesse in een 3 kleur tikker. Weegt 2300 kilo”, waarop [bijnaam 47] vraagt “kost dat ding”. [bijnaam 5] antwoordt dan “Origineel 3ton+. Maar kost mij en vriend 60”. [72] Op 30 maart 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 5] “maat heb je die wiet nog. Moer 2 kilo. Door die duitser”, waarop [bijnaam 5] antwoordt “ja zeker die 2.3 kilo. Voor die vent wat bij je ouwe was”. [73] Op 2 april vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 5] “maat kun je me 15 stekken regelen is voor me oom”, waarop [bijnaam 5] zegt “ja zeker”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “kom ze wel halen”. Op diezelfde dag vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 5] “vriend heb je 2 kilo mooie amm?”. Op 6 april 2020 stuurt [bijnaam 5] aan [bijnaam 1] “ik ben onw na je ouwe die stekjes brengen en kastje halem”. Op 7 april 2020 stuurt [bijnaam 5] naar [bijnaam 1] “Ey vr ik heb hele mooie 3 kilo amnesia. Is van me vadwr”, “doe me die” antwoordt [bijnaam 1] . Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] naar [bijnaam 5] “heb je die kilo nog maat”, waarop [bijnaam 5] vraagt “welke kilo? Die am van toen. Ja heb ik nog. Moet je hebbe?”. [74]
Uit een analyse van de chatberichten van [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] volgt dat hij in de periode van 26 maart 2020 t/m 12 juni 2020 in totaal 11.814 chatberichten heeft verstuurd en ontvangen die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet, met name de productie van synthetische drugs. De chatberichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto's. Er worden chatberichten verstuurd en ontvangen van een groot aantal verscheidene EncroChat-gebruikers. Er wordt gesproken over hoeveelheden en prijzen, over locaties, soorten drugs, stoffen en handelingen binnen
het productieproces van synthetische drugs. Een aantal voorbeelden:
Op 12 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] naar [bijnaam 5] “2100 zout. 600 mier. 500 for. Wanneer kan dat???”. [bijnaam 5] zegt “ga vragen nou. Voor hoeveel is dat kilo ap”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “800”. Op 17 april 2020 stuurt [bijnaam 16] aan [bijnaam verdachte] “Die van die boerderij in montfort valt af Man wil alleen planten vind straf voor olie te hoor. Maasyricht ben ik.nog wachten op reactie die jongen wat regelt is altijd zo traag met alles. Maarwat ik je laatst zei die man wat loodsen in branband heeft kunnen we volgende week samen heen en kijken of
er iets bij is wat we kunnen gebruiken”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “en voor starten kunnen we bouw huis?? Of niet? Moet dat ff weten omdat ik wat moet zeggen tegen plek van vanmiddag snapte”. Op 24 mei 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] “Kun jij ice uithalen. Kun jij keta krijgen??” waarop [bijnaam 6] zegt “ja ice kan ik krijgen. Keta moet ik ff na vragen”. Op 7 juni 2020 zegt [bijnaam verdachte] tegen [bijnaam 30] “ja [bijnaam 21] we moeten nog ff 10 dagen poelten. En dan hoop ik frisse start op top locatie. Niemand heeft in de gate daar”. [75]
4.2.4
Het oordeel van de rechtbank; de bewijsoverwegingen
De rechtbank merkt allereerst op dat uit de EncroChat berichten, in samenhang bezien met de overige opgenomen bewijsmiddelen, evident volgt dat het leidende onderwerp in de chats tussen alle verdachten Opiumwet-gerelateerd is. De rechtbank gaat, net als de politie, uit van de volgende betekenissen van de door de EncroChat-gebruikers gehanteerde termen en afkortingen in hun chatgesprekken:
Feiten 1, 2 en 3: het in vereniging produceren van amfetamine en MDMA te Maastricht in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020, het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en MDMA te Maastricht op 15 april 2020 en het op 15 april 2020 opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-base te Maastricht:
Op 15 april 2020 ontdekken verbalisanten in een loods aan de [adres 3] te Maastricht een drugslab. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) doet onderzoek en rapporteert dat de aangetroffen goederen en chemicaliën in het lab typische goederen en chemicaliën zijn welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. De aangetroffen goederen komen overeen met de benodigdheden voor het produceren van amfetamine(olie) volgens de Leuckart-methode. Verschillende in het lab aangetroffen vloeistoffen worden door het NFI getest en blijken amfetamine te bevatten. Op het moment van onderzoek was een deel van het lab in werking.
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat op 15 april 2020 een grootschalig productieproces voor amfetamine(olie) gaande was. Ook concludeert de rechtbank op basis van informatie van het LFO dat het lab op 15 april 2020 ieder geval al langer dan 2 weken ingericht en in gebruik was ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen c.q. bewerken van BMK, met als doel het vervaardigen van het eindproduct amfetamine.
De betrokkenheid van de verdachte
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen EncroChat berichten volgt dat de verdachte ( [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] ) intensief betrokken was bij het lab aan de [adres 3] . Op 1 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] “we gaan verhuizen”, waarop gevraagd wordt door [bijnaam 5] of hij de bus met ketel moet begeleiden. [bijnaam verdachte] stuurt voorts aan [bijnaam 6] een foto waarop de procesketel van het lab te zien is. Aan [bijnaam 6] stuurt [bijnaam verdachte] op 8 april 2020 “alles staat nu goed opgebouwd.. wil ff 2 maanden en dan opruimen. Naar volgende locatie”. Uit de chats volgt ook dat [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] in contact staat met de kok in het lab, dat hij beslist over wanneer de productie weer verder gaat (“nee maandag door [bijnaam 21] . Zaterdag alle A klaar en maandag alles weer kopen grondstoffen. 400kg”) en ook bepaalt hij bij wie de grondstoffen voor het lab worden ingekocht. [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] draagt er ook zorg voor dat er steeds voldoende grondstoffen worden aangeleverd zodat de productie in het lab doorgaat. Voorts pleegt [bijnaam verdachte] overleg met [bijnaam 5] over het betalen van [bijnaam 7] voor zijn diensten in het lab.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het produceren van amfetamine in het lab aan de [adres 3] te Maastricht (feit 1). De verdachte had invloed op hetgeen in het lab geproduceerd werd, zorgde ervoor dat er voldoende grondstoffen werden aangeleverd om het lab draaiende te houden en stond in contact met de kok en de huurder van de loods. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de goederen die zich in het lab bevonden, zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevonden, ook zonder dat de verdachte zelf (telkens) in het lab aanwezig was. Het gegeven dat de verdachte als medepleger van de productie van amfetamine kan worden aangemerkt, maakt dat de verdachte ook medepleger is van het voorhanden hebben van alle voorwerpen en producten die tot het lab behoorden zoals die in de loods aanwezig waren op 15 april 2020, opgesomd onder feiten 2 en 3 van de tenlastelegging. De rechtbank kan op basis van het dossier niet de exacte hoeveelheid in het lab aangetroffen amfetamine-base(olie) achterhalen, maar aan de hand van het proces-verbaal van het LFO acht de rechtbank in elk geval bewezen dat er in het lab “een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine-base” is aangetroffen, zoals onder feit 3 ook ten laste is gelegd.
Feit 4: het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 september 2020 in Nederland:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Opiumwet is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Samenwerkingsverband
Gelet op de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 (datum uit de lucht gaan EncroChat-server) deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet.
[bijnaam 2] ( [medeverdachte 2] ), [bijnaam 1] ( [medeverdachte 1] ), [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] ( [verdachte] ), [bijnaam 5] ( [medeverdachte 5] ) en [bijnaam 4] ( [medeverdachte 4] ) vormden een nauw crimineel samenwerkingsverband. Er is continu contact tussen de verdachten. Deze contacten zien in het geval van de verdachte in het bijzonder op de lab locatie aan de [adres 3] te Maastricht. Ze sturen foto’s naar elkaar van het lab, foto’s van de productie en foto’s van papieren die [medeverdachte 7] heeft ontvangen van de gemeente. Ze houden elkaar op de hoogte van de voortgang van het productieproces, ze zorgen er met elkaar voor dat er voldoende grondstoffen worden aangeleverd voor het lab en ze maken daarbij ook gebruik van elkaars contacten buiten het samenwerkingsverband om. De samenwerking tussen de deelnemers stopt ook niet na ingrijpen door de politie, door, bijvoorbeeld, de inval in het lab. Integendeel. De samenwerking duurt ook daarna voort. Uit de chatberichten volgt dat de deelnemers ook actief op zoek zijn naar andere locaties om hun druggerelateerde werkzaamheden voort te zetten, ze ruilen grondstoffen en ze handelen in drugs en in grondstoffen voor drugs.
Duurzaam karakter
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten had naar het oordeel van de rechtbank ook een duurzaam karakter. Dit blijkt onder meer uit de intensiteit van de contacten in de periode van ruim zes maanden en de inhoud van de Encrochat-gesprekken. De inhoud van de gesprekken duidt niet op een eenmalig of incidenteel contact.
Rolverdeling
De rechtbank ziet [medeverdachte 2] , oftewel: [bijnaam 2] , als de leider van de organisatie. [medeverdachte 2] levert een grote intellectuele bijdrage aan de organisatie. Hij is – vooral op afstand – intensief betrokken bij zowel de [adres 2] als de [adres 3] . Hij is betrokken bij de aanvoer van grondstoffen voor de productie van synthetische drugs zodat hij ook een materiële bijdrage levert aan de organisatie. Ook is hij afnemer van de grondstoffen die zijn eigen organisatie produceert. [medeverdachte 2] is vraagbaak voor de overige leden van de organisatie, alsmede voor personen van buiten de organisatie. Hij wordt geraadpleegd als er vragen zijn over het productieproces en hij regelt chauffeurs. [medeverdachte 2] zorgt er ook voor dat de bewoner van de stashlocatie alsmede de huurder van de loods van het lab een advocaat krijgen. Ten slotte coacht hij de overige leden van de organisatie.
[medeverdachte 1] , oftewel: [bijnaam 1] , staat hiërarchisch gezien in de organisatie iets onder zijn vader [medeverdachte 2] , maar heeft ook een sturende rol binnen de organisatie. Ook [medeverdachte 1] wordt geraadpleegd met allerhande vragen over amfetamineproductie. Hij geeft ook opdrachten aan [bijnaam 4] en [bijnaam 3] . Zo vraagt hij [bijnaam 4] of hij naar Den Bosch kan rijden “voor pillen”. Ook vraagt hij [bijnaam 4] om [naam 1] mee naar het bos te nemen. Aan [bijnaam 3] vraagt hij “kan je regelen dat ik dat achterlijk mannetje zie nu”. Ook regelt [medeverdachte 1] het EncroChat account van [bijnaam 4] .
De rechtbank ziet [verdachte] , oftewel: [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] , en [medeverdachte 5] , oftewel [bijnaam 5] als de coördinatoren van het drugslab aan de [adres 3] . Zij regelen de grondstoffen, zijn contactpersoon van de kok en de huurder en hebben kennis van het productieproces.
[medeverdachte 4] , oftewel: [bijnaam 4] is de chauffeur van de organisatie. Hij wordt met name door [bijnaam 2] en [bijnaam 1] aangestuurd, maar hij rijdt ook voor [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] . Hij verricht chauffeursdiensten ten behoeve van het brengen/ophalen van drugs, maar ook van geld en andere druggerelateerde goederen zoals weegschalen en testers. Daarnaast was [bijnaam 4] betrokken bij de stashlocatie aan de [adres 2] te Heerlen, hetgeen hier verder buiten beschouwing kan blijven.
Wetenschap van de verdachte van het oogmerk van de organisatie
Uit alle EncroChats leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de organisatie waar hij deel van uitmaakte tot oogmerk had het produceren en verhandelen van harddrugs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten de productie van synthetische drugs. De bijdrage die alle verdachten leverden is naar het oordeel van de rechtbank ook van voldoende intensiteit en duur om hen aan te merken als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt reeds uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen over de rol van de verdachten is overwogen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode beperkt dient te worden van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020, zijnde de datum waarop de EncroChatserver uit de lucht ging.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, hoeveelheden amfetamine en hoeveelheden MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
feit 2
op 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden amfetamine en/of MDMA en/of MDA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en te bevorderen
- jerrycans, inhoudende 500 liter formamide en
- vijf klemdekselvaten (inhoudsmaat 200 liter per stuk), inhoudende 20 liter FD=N=formylametamine en/of 180 liter FD=BMK en
- een 200-liter dopvat (formamidevat) met vloeistofafval en
- 2 x25 kilo caustic soda (INOVYN) (in 2 zakken) en
- 18 lege gebruikte zakken caustic soda (INOVYN) en
- 41 jerrycans, inhoudende (in totaal) 1225 liter zoutzuur en
- 3 IBC's, inhoudende (in totaal) 1300 liter amfetaminegerelateerd afval en
- een opstelling ten behoeve van omzetting van pre-precursor BMK, bestaande uit een vierkante metalen bak (125x125cm), geplaatst op blokken steen, gevuld met zuur water met daarin een 1000-liter IBC (container in metalen frame) (inhoudende (in totaal) 800 liter zure
vloeistof met daarop een dikke laag geel poeder APAA(N)) en aangesloten via een slang op een 1000- liter IBC, inhoudende (in totaal) 800 liter vloeistof (gaswasser), en vier gasbranders aangesloten op twee gasflessen en
- een opstelling ten behoeve van de vervaardiging van amfetamine, bestaande uit gebruikte en vervuilde gemodificeerde industriële rvs reactie/kookketel, inhoudsmaat 995 liter, en inhoudende een olieachtige vloeistof (geurend naar amfetamine) en een hoge concentratie
koolmonoxide, drie gasbranders, voorzien van gasslangen met reduceerventiel, twee rvs-refluxkoelers en een frequentieregelaar en
- een gaswasser, bestaande uit twee gekoppelde 1000-liter IBC's, aangesloten op drie afzuigunits en flexibele slangen en
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 1080 liter 1e fase-afval en
- twee stoomketels ten behoeve van stoomdestillatie, bestaande uit twee gemodificeerde 50-liter rvs-bierfusten (middels twee stukken rvs-pijp aan elkaar gelast) en
- twee gebruikte destillatieketels (rvs), inhoudsmaat 50 liter en twee passende rvs-koelers en
- negen (aangebroken) zakken, elk gevuld met 22 tot 25 kilo poeder (geur APAA(N)), te weten maismeel gemengd met APAA, MAPA, BMK-glycidezuur (totaal 198 kilo),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat
die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 3
op 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine-base, zijnde amfetamine-base en/of amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 in de gemeenten Landgraaf en Heerlen en Maastricht, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een geldboete van € 40.000,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Ook moet volgens de raadsman een compensatie worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg. Voorts dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de veroordeling van de verdachte in 2020 in België tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. De raadsman bepleit, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie EU d.d. 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:5), dat artikel 63 Sr, anders dan tot nu toe werd aangenomen, wel degelijk van toepassing is op deze veroordeling, zodat de rechtbank bij de strafoplegging, geen verdere gevangenisstraf of, gezien het geldende strafmaximum, slechts een gevangenisstraf van zeer beperkte duur kan opleggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van en de productie van harddrugs en heeft daartoe ook voorbereidingshandelingen verricht. En dit alles binnen het kader van een criminele organisatie.
De chemische processen bij de productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich. Het is voorts algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de criminelen die zich bezig houden met de productie van en handel in synthetische drugs
daarmee grote winsten maken en hun belangen vaak beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Gelet op de omvang van de productie en de duur van de productie alsmede van de handel zoals uit het dossier is gebleken moeten er grote sommen geld zijn verdiend.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Zo is hij eerder veroordeeld voor Opiumwetfeiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Redelijke termijn
De verdediging heeft gesteld dat deze strafzaak niet binnen een redelijke termijn is behandeld, zodat strafvermindering aan de orde is.
De redelijke termijn is voor de verdachte aangevangen op de dag van zijn inverzekeringstelling op 24 november 2020.
Aan de hand van het beoordelingskader dat door de Hoge Raad is geformuleerd in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
  • in deze zaak worden acht verdachten vervolgd, wier strafzaken gelijktijdig werden behandeld;
  • er is na de regiezitting op 21 mei 2021 op verzoek van de raadslieden een tweede regiezitting gevolgd. Deze heeft plaatsgevonden op 16 november 2021. In dat kader zijn meerdere zeer uitvoerige verzoeken gedaan en vele bijlagen overgelegd;
  • de inhoudelijke behandeling van de strafzaken was gepland vanaf 1 november 2022, tijdens welke zitting door vrijwel alle raadslieden een verzoek om aanhouding van de strafzaak is gedaan onder meer vanwege de beantwoording van prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van Encrochat-berichten als bewijs. Na de aanvang van de inhoudelijke behandeling hebben de raadslieden hun verzoek om aanhouding toegelicht, eerdere onderzoekswensen herhaald en nieuwe onderzoekswensen toegevoegd. Na afwijzing vooralsnog van de onderzoekswensen hebben zij de rechtbank gewraakt. Daarop is het onderzoek geschorst;
  • rekening houdende met de verhinderdata van de raadslieden kon de wrakingskamer de wrakingsverzoeken op 19 januari 2023 behandelen en heeft zij op 9 februari 2023 de wrakingsverzoeken ongegrond verklaard;
  • daarop zijn op 13 maart 2023 de verhinderdata opgevraagd van de raadslieden voor de periode 28 augustus tot en met 15 december 2023;
  • gelet op die verhinderdata was er geen mogelijkheid om de inhoudelijke behandeling te hervatten in de betreffende periode. Door de behandeling van de strafzaken niet gelijktijdig maar achtereenvolgens te plannen gedurende drie weken vanaf 6 december 2023, kon de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak worden hervat op 6 december 2023;
  • het onderzoek is gesloten op 24 januari 2024.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden gelet op de gelijktijdige berechting van zaken tegen zeven medeverdachten, de uitvoerige verzoeken door de verdediging die vertraging in de afdoening van de zaak hebben veroorzaakt en de voortvarende planning van de hervatting van het onderzoek na afronding van de wrakingsprocedure.
Het arrest van het Hof van Justitie EU d.d. 12 januari 2023
Als iemand, nadat hem eerder een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een strafbaar feit dat voor die eerdere strafoplegging is gepleegd, dan dient de Nederlandse rechter ingevolge artikel 63 Sr een straf op te leggen met toepassing van de bepalingen betreffende samenloop van strafbare feiten. De combinatie van de op te leggen en reeds eerder opgelegde straf mag het maximale niet overschrijden. Daarnaast dient de rechter zich ingevolge artikel 63 Sr bij de strafoplegging af te vragen hoe hij zou hebben gestraft als de nieuwe feiten zouden zijn berecht samen met de reeds bij vonnis afgedane feiten.
Artikel 3, eerste lid, van het kaderbesluit 2008/675, dat bij wet van 20 mei 2010 is geïmplementeerd, strekt ertoe dat elke lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen wegens andere feiten rechtsgevolgen verbindt die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig het nationale recht. Het vijfde lid van artikel 3 maakt op deze plicht evenwel een uitzondering: Indien het strafbare feit dat heeft geleid tot de nieuwe procedure is gepleegd voordat de eerdere, buitenlandse veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, is niet vereist dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen op in andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, wanneer dat voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure. In dergelijke gevallen zien de lidstaten, aldus de tweede volzin van het vijfde lid, erop toe dat de eerdere, buitenlandse veroordelingen door rechters anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.
Het vijfde lid is kennelijk in het Kaderbesluit opgenomen naar aanleiding van de opmerking van de Nederlandse delegatie dat er geen verplichting mag zijn om een eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling in aanmerking te nemen, indien de in de eerdere, buitenlandse veroordeling opgelegde straf in mindering zou worden gebracht op de straf die in de nieuwe, nationale procedure moet worden opgelegd (zie het document van de Raad van Europa, no. 13101/1/06 REV 1, van 29 September 2006, p. 5, alsmede de derde voetnoot bij p. 11). De delegatie heeft daarbij, naar de rechtbank aanneemt, het oog gehad op de uit artikel 63 Sr voortvloeiende verplichting voor de Nederlandse rechter om zich bij de strafoplegging af te vragen hoe hij zou hebben gestraft als de nieuwe feiten zouden zijn berecht samen met de reeds bij vonnis afgedane feiten.
In zijn arrest van 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:306, NJ 2018/220 m.nt. A.H. Klip, heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar het vijfde lid van artikel 3 van het Kaderbesluit, geoordeeld dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Het staat de Nederlandse rechter wel vrij een eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling bij de straftoemeting in aanmerking te nemen.
In het arrest van 12 januari 2023, C-583/22, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat het Kaderbesluit slechts een minimumverplichting oplegt om bij nieuwe strafrechtelijke procedures rekening te houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen. Artikel 3, vijfde lid, van het Kaderbesluit heeft, aldus het Hof, tot doel de bevoegdheid van de nationale rechter te behouden om in gevallen zoals in het vijfde lid bedoeld, een straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten, door die nationale rechter te ontslaan van de verplichting om eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gelijk te stellen met eerdere nationale veroordelingen (rov. 70). Het Hof voegt daaraan - overeenkomstig de tweede volzin van het vijfde lid - toe dat de lidstaten wel de vrijheid behouden om met dergelijke veroordelingen rekening te houden, ook al zijn zij daartoe uit hoofde van het kaderbesluit niet verplicht (rov. 71).
In de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Hof van 12 januari 2023 was MV, een Frans staatsburger op 21 februari 2022 door het Landgericht Freiburg im Breisgau veroordeeld voor de verkrachting van een Duitse studente op 10 oktober 2003. In de tussenliggende periode was MV meermalen in Frankrijk tot [bijnaam 48] vrijheidsstraffen veroordeeld waarvan er in Frankrijk tot het moment van overdracht aan de Duitse autoriteiten 17 jaar en 9 maanden ten uitvoer waren gelegd. Als het Landgericht de Franse veroordelingen gelijk zou stellen aan Duitse veroordelingen, dan zou het Landgericht voor de Franse veroordelingen en de Duitse veroordeling een totaalstraf moeten formuleren die maximaal 15 jaar zou kunnen bedragen. Gezien de hoogte van de eerdere Franse veroordeling, zou het Landgericht dan dus in het geheel geen uitvoerbare straf voor de door MV begane verkrachting op 10 oktober 2003 kunnen opleggen.
Het Hof van Justitie oordeelt dat in een dergelijk geval, namelijk het geval dat bij gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordelingen in het geheel geen uitvoerbare straf meer kan worden opgelegd, sprake is van een “beperking bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure” zoals bedoeld in het vijfde lid van artikel 3 van het Kaderbesluit. Dat betekent uiteraard niet dat dit vijfde lid alleen van toepassing is als in het geheel geen uitvoerbare straf zou kunnen worden opgelegd, zoals door de raadsman is betoogd. De bepaling van het vijfde lid heeft immers tot doel de rechter steeds in staat te stellen een straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten. Ook als de rechter nog wel ruimte zou hebben om in de nieuwe zaak een uitvoerbare straf op te leggen, kan toepassing van de verplichting tot gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordelingen ertoe leiden dat het de rechter onmogelijk wordt gemaakt om een passende en redelijke straf op te leggen. De uitzondering op de verplichting tot gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordeling is bovendien in het Kaderbesluit opgenomen kennelijk juist met het oog op de voor de Nederlandse rechter uit artikel 63 Sr voortvloeiende verplichtingen.
De rechtbank is, gezien bovenstaande, van oordeel dat onverkort geldt dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. In ieder geval geldt naar het oordeel van de rechtbank dat toepassing van artikel 63 Sr specifiek in onderhavige zaak zou leiden tot de onmogelijkheid om een passende en redelijke straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten. De rechtbank zal derhalve geen toepassing geven aan artikel 63 Sr voor wat betreft de eerdere Belgische veroordeling van verdachte.
De rechtbank zal wel anderszins rekening houden met die eerdere Belgische veroordeling. Daarbij is van belang dat het Hof van Justitie eveneens heeft overwogen dat als de rechter rekening houdt met eerdere, buitenlandse veroordelingen, in navolging van de tweede volzin van het vijfde lid, die rechter niet verplicht is om een cijfermatige berekening te maken van het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om die eerdere, buitenlandse veroordeling gelijk te stellen met nationale veroordelingen, nu deze bepaling slechts voorschrijft dat de rechter die mogelijkheid moet worden geboden maar lidstaten vrij zijn in de wijze waarop zij daar invulling aan geven. In casu had het Landsgericht dat gedaan, aldus het Hof van Justitie, door op het uitgangspunt van 7 jaar vrijheidsbeneming als “hardheidscompensatie” een strafvermindering van één jaar toe te kennen.
De verdachte is bij vonnis van 17 december 2020 door de Belgische rechtbank van eerste aanleg Limburg veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van 10 jaren en een geldboete van 5.000,- euro, verhoogd met 70 opdeciemen (x8) tot 40.000,00 euro. De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven dat na cassatie de gevangenisstraf is gereduceerd tot 9 jaren en dat tegen die veroordeling wederom cassatie is ingesteld. De rechtbank acht, gezien de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische strafrechtsstelsels op het gebied van straftoemeting en voorwaardelijke invrijheidstelling, en rekening houdende met de eerdere Belgische veroordeling zoals die thans staat, een strafkorting van 1 jaar passend.
De op te leggen straf
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Rekening houdend met de hiervoor genoemde strafkorting vanwege de eerdere veroordeling van de verdachte in België, legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van vijf jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank oplegt, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 60.000,- aan de verdachte opleggen. De rechtbank ziet reden om de verdachte in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat de door hem gepleegde stafbare feiten puur zien op winstbejag. Het is algemeen bekend dat met de drugshandel grote geldbedragen worden verdiend. Dat valt ook terug te lezen in de EncroChats in het dossier. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van de verdachte. Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen aanleiding om ter beteugeling van het recidivegevaar de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.Het beslag

De rechtbank oordeelt dat het in beslag genomen wapen dient te worden onttrokken aan het verkeer. Van de overige hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen gelast de rechtbank de teruggave aan de verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, en 11b van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Geldboete
  • veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 60.000,-;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 318 dagen;
Voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;

Beslag

- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
1 STK Wapen (PL2300-2020057444-G1371581, zwart);
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] :
  • 1 STK GSM (PL2300-2020057444-G1371714, zwart/wit, merk: Iphone);
  • 1 STK zegel (PL2300-2020057444-G1371596);
  • 1 STK papier (PL2300-2020057444-G1371564);
  • 1 STK papier (PL2300-2020057444-G1371574).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2024.
Buiten staat
Mr. Loof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020
in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal
bevattende amfetamine en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens)
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en)
amfetamine en/of MDMA en/of MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA
en/of MDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 500 liter formamide en/of
- vijf klemdekselvaten (inhoudsmaat 200 liter per stuk), inhoudende
(totaal) 20 liter FD=N=formylametamine en/of 180 liter FD=BMK en/of
- een 200-liter dopvat (formamidevat) met vloeistofafval en/of
- 2 x25 kilo caustic soda (INOVYN) (in 2 zakken) en/of
- 18 lege gebruikte zakken caustic soda (INOVYN) en/of
- 41 jerrycans, inhoudende (in totaal) 1225 liter zoutzuur en/of
- 3 IBC's, inhoudende (in totaal) 1300 liter amfetaminegerelateerd afval
en/of
- een opstelling ten behoeve van omzetting van pre-precursor BMK,
bestaande uit een vierkante metalen bak (125x125cm), geplaatst op
blokken steen, gevuld met zuur water met daarin een 1000-liter IBC
(container in metalen frame) (inhoudende (in totaal) 800 liter zure
vloeistof met daarop een dikke laag geel poeder APAA(N)) en
aangesloten via een slang op een 1000- liter IBC, inhoudende (in totaal)
800 liter vloeistof (glaswasser), en vier gasbranders aangesloten op twee
gasflessen en/of
- een opstelling ten behoeve van de vervaardiging van amfetamine,
bestaande uit gebruikte en vervuilde gemodificeerde industriële rvs
reactie/kookketel, inhoudsmaat 995 liter, en inhoudende een olieachtige
vloeistof (geurend naar amfetamine) en een hoge concentratie
koolmonoxide, drie gasbranders, voorzien van gasslangen met
reduceerventiel, twee rvs-refluxkoelers en een frequentieregelaar en/of
- een glaswasser, bestaande uit twee gekoppelde 1000-liter IBC's,
aangesloten op drie afzuigunits en flexibele slangen en/of
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 1080 liter 1e fase-afval en/of
- twee stoomketels ten behoeve van stoomdestillatie, bestaande uit twee
gemodificeerde 50-liter rvs-bierfusten (middels twee stukken rvs-pijp
aan elkaar gelast) en/of
- twee gebruikte destillatieketels (rvs), inhoudsmaat 50 liter en twe
passende rvs-koelers en/of
- negen (aangebroken) zakken, elk gevuld met 22 tot 25 kilo poeder (geur
APAA(N)), te weten maismeel gemengd met APAA, MAPA,
BMK-glycidezuur (totaal 198 kilo),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3
alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(ongeveer) 4,5 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine-base (olie) en/of (ongeveer) 30 ml, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine-base en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
4
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 november
2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 7]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van één of meer
misdrij(f)(ven), als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of
10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren
en/of vervaardigen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet en/of
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht
op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van
(een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond D
Opiumwet )

Voetnoten

1.Eind proces-verbaal, onderzoeksnummer LB2R020069 Asbroek, doorgenummerd van pagina’s 1 tot en met 2808.
2.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 45 van de doornummering.
3.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 42 van de doornummering.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39 van de doornummering.
5.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 49 van de doornummering.
6.Proces-verbaal van bevindingen aanvulling vaststelling identiteit [bijnaam 2] , p. 200 van de doornummering.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 198-199 van de doornummering.
8.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 489-490 van de doornummering.
9.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 490 van de doornummering.
10.Proces-verbaal van bevindingen analyse EncroChat [bijnaam 1] , p. 78 van de doornummering.
11.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 491 van de doornummering.
12.Proces-verbaal van bevindingen aanvulling pv LB2R020069-73B, p. 673-674 van de doornummering.
13.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 4] , p. 671-672 van de doornummering.
14.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker [bijnaam 5] , p. 802-803 van de doornummering.
15.Proces-verbaal van bevindingen factuur [bedrijf 1] , p. 822-823 van de doornummering.
16.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker [bijnaam 5] , p. 803-804 van de doornummering.
17.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] , p. 1099-1100 van de doornummering.
18.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] , p. 1101 van de doornummering.
19.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam verdachte] / [bijnaam verdachte] , p. 1101-1102 van de doornummering.
20.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1236 van de doornummering
21.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1235 van de doornummering.
22.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1235 van de doornummering.
23.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1236 van de doornummering.
24.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1236-1237 van de doornummering.
25.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] , p. 1236-1237 van de doornummering.
26.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 7] , p. 976-977 van de doornummering.
27.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 7] , p. 970-971 van de doornummering.
28.Procesverbaal van bevindingen d.d. 15 april 2020, p. 1727 van de doornummering.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2020, p. 1733 van de doornummering.
30.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 21 april 2020, p. 1741-1743 van de doornummering.
31.Fotomap behorende bij Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, p. 1745-1759.
32.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 28 september 2020, p. 1767 van de doornummering.
33.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 28 september 2020, p. 1760-1767 van de doornummering.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 13] d.d. 18 juni 2020, p. 1838 van de doornummering.
35.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 30 april 2020, p. 1780-1781 van de doornummering.
36.NFI rapport d.d.13 januari 2021, p. 1849-1851 van de doornummering.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 928 van de doornummering.
38.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1220-1222 van de doornummering.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1223 van de doornummering
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868-1869 van de doornummering.
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 941 van de doornummering.
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 942 van de doornummering.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 929 van de doornummering.
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1711-1712 van de doornummering.
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1856-1859 van de doornummering.
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868-1869 van de doornummering.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1225-1227 van de doornummering.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 438-439 van de doornummering.
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 930 van de doornummering.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1869 van de doornummering
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1704-1705 van de doornummering.
55.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1869 van de doornummering
56.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1871 van de doornummering
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1707-1708 van de doornummering.
58.Proces-verbaal van bevindingen, p. 819 van de doornummering.
59.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1705 van de doornummering.
60.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1710 van de doornummering.
61.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1706 van de doornummering.
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 van de doornummering.
63.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 van de doornummering.
64.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1708 van de doornummering.
65.Proces-verbaal van bevindingen, p. 183 van de doornummering.
66.Proces-verbaal van bevindingen, p. 201-206 van de doornummering.
67.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69 van de doornummering.
68.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43 van de doornummering.
69.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-85 van de doornummering.
70.Proces-verbaal van bevindingen, p. 675-676 van de doornummering.
71.Proces-verbaal van bevindingen, p. 676-678 van de doornummering.
72.Proces-verbaal van bevindingen, p. 814-819 van de doornummering.
73.Proces-verbaal van bevindingen, p. 864 van de doornummering.
74.Proces-verbaal van bevindingen, p. 864-865 van de doornummering.
75.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1113-1118 van de doornummering.