ECLI:NL:RBLIM:2024:65

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
ROE 22/1500
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van IOW-uitkering in samenloop met WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van een IOW-uitkering. De eiser ontving naast zijn IOW-uitkering ook een WW-uitkering, maar heeft dit niet gemeld aan het Uwv. Het Uwv heeft de IOW-uitkering van eiser herzien en een terugvorderingsbedrag van € 24.836,70 vastgesteld, dat eiser in maandelijkse termijnen van € 137,- moet terugbetalen. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht en dat hij dacht dat de WW-uitkering al was verrekend met de IOW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij niet heeft gemeld dat hij een WW-uitkering ontving. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering geen onaanvaardbare financiële gevolgen voor eiser heeft en dat het Uwv terecht de IOW-uitkering heeft herzien en het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.L. van den Oever),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Alkmaar), het Uwv
(gemachtigde: dhr. R. Boonstra).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 2 februari 2022 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (Wet IOW) vanaf 1 oktober 2019 wordt herzien (verlaagd), omdat geen rekening is gehouden met de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) die eiser vanaf 1 oktober 2019 heeft ontvangen. Hij moet om die reden over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 3 september 2021 een bedrag van € 24.836,70 bruto terugbetalen. Met het besluit van 4 februari 2022 heeft het Uwv aan eiser laten weten dat hij dit bedrag binnen zes weken moet terugbetalen (terugvordering). Bij besluit van 4 april 2022 heeft het Uwv de afloscapaciteit van eiser vastgesteld op € 137,- per maand (invordering).
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2022 op de bezwaren van eiser is het Uwv bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn partner, mevrouw [naam partner] , en zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv de IOW-uitkering terecht heeft herzien, teruggevorderd en ingevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eiser heeft met ingang van 2 januari 2019 recht op een IOW-uitkering. Per 4 september 2021 is dat recht geëindigd, in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door eiser.
4.2.
Op 13 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Ingaande 1 oktober 2019 is aan eiser een WW-uitkering toegekend. Dat is met terugwerkende kracht gebeurd bij besluit van 21 februari 2020.
4.3.
Hierna volgt de besluitvorming zoals genoemd onder inleiding.
Standpunt eiser
5. Eiser is van mening dat de IOW-uitkering niet van hem kan worden teruggevorderd. Hij heeft alle informatie doorgegeven zoals van hem verwacht wordt. Eiser is door een medewerker van het Uwv erop gewezen dat hij na het einde van zijn dienstverband in september 2019 mogelijk recht had op een WW-uitkering. Het Uwv was dus op de hoogte van het feit dat eiser ook een IOW-uitkering had. Dit blijkt tevens uit de jaaropgave die eiser van het Uwv heeft ontvangen. Daar staan zowel de WW-uitkering als de IOW-uitkering op vermeld. Het Uwv geeft in al zijn informatie aan dat het op de hoogte is van eventuele uitkeringen die naast elkaar lopen en dat dit niet apart doorgegeven hoeft te worden. Eiser had het idee dat de verrekening van de WW-uitkering met de IOW-uitkering al had plaatsgevonden, omdat het totaal aan uitkering dat eiser ontving van het Uwv niet zodanig afweek van de eerdere IOW-uitkering. Eiser doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel en verwijst naar de conclusie van Advocaat-Generaal(A-G) De Bock van 10 november 2023 [1] . De financiële draagkracht is vrijwel nihil. Eiser ontvangt momenteel een AOW-uitkering en een pensioen, maar moet door zijn scheiding een groot gedeelte van zijn pensioen afdragen aan zijn ex-partner en partneralimentatie betalen (€ 35,00 per maand). Verder doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst hiervoor naar het herstelbeleid dat het Uwv heeft gepubliceerd op 8 september 2021. Tot slot kan eiser zich niet vinden in de vastgestelde afloscapaciteit van € 137,- per maand. Eiser verwijst hiervoor naar de draagkracht zoals die in oktober 2021 is vastgesteld door de rechtbank in het kader van een geschil over de partneralimentatie, namelijk op een bedrag van € 67,00.
Herziening en terugvordering6. Niet in geschil is dat eiser in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 3 september 2021 naast zijn IOW-uitkering een WW-uitkering heeft ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat eiser € 24.836,70 ten onrechte aan IOW-uitkering heeft ontvangen.
6.1.
De Wet IOW is een inkomensvoorziening tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het voorziet in een uitkering op sociaal minimumniveau voor oudere werklozen en is erop gericht te voorkomen dat die werknemers na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering hun eigen vermogen of dat van hun partner zouden verbruiken voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. In zoverre is in artikel 10 van de Wet IOW nadrukkelijk bepaald dat inkomen uit arbeid en overig inkomen op de uitkering in mindering wordt gebracht. Verder is daarom de aanvrager op grond van artikel 12 van de Wet IOW verplicht om alle feiten of omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de uitkering, aan het Uwv door te geven.
De inlichtingenplicht
6.2.
De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij heeft namelijk niet aan het Uwv (afdeling IOW) gemeld dat hij naast zijn IOW-uitkering een WW-uitkering ontving. Eiser voert verschillende redenen aan waarom hij dacht dat het Uwv al op de hoogte was van het feit dat hij naast zijn IOW-uitkering een WW-uitkering ontving, zodat hij dacht dat hij dit niet door hoefde te geven. De rechtbank zal hierna toelichten waarom de argumenten van eiser niet slagen.
6.2.1.
Dat het UWV eiser zelf heeft aangeraden de WW-uitkering aan te vragen, betekent niet dat het Uwv (afdeling IOW) ook weet dat die aanvraag daadwerkelijk is gedaan en dat de WW-uitkering wordt uitbetaald.
6.2.2.
Eisers betoog dat destijds op de website van het Uwv te lezen was dat andere uitkeringen bij het Uwv bekend waren en dus niet gemeld hoefden te worden, slaagt niet. Het Uwv heeft een afdruk in het geding gebracht van de website van het Uwv van destijds (over de IOW-uitkering). Daar staat dat het moet worden doorgegeven als naast de IOW-uitkering een andere uitkering wordt ontvangen. Ter zitting is gebleken dat eiser destijds heeft gekeken op een gedeelte van de website van het Uwv dat ziet op de situatie van een WW-uitkering. Ter zitting is door het Uwv toegelicht dat destijds (anders dan nu) de afdeling WW van het Uwv wel een signaal ontving als er andere uitkeringen werden ontvangen, maar de afdeling IOW niet. Dat was ook de reden dat IOW-gerechtigden er al bij de toekenning van de IOW én via de website op werden gewezen dat ze de ontvangst van dergelijke uitkeringen zelf moesten melden. Het Uwv heeft eiser er in het toekenningsbesluit van 28 januari 2019 op gewezen dat andere inkomsten en uitkeringen, volledig op de IOW-uitkering in mindering worden gebracht en dat eiser verplicht is veranderingen in zijn situatie te melden. Tevens blijkt uit de door het Uwv in het geding gebrachte telefoonnotities dat eiser er tijdens een telefoongesprek op 30 januari 2020 op is gewezen dat hij andere inkomsten en uitkeringen naast zijn IOW-uitkering moet melden. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij zich niet kan herinneren dat hem dit tijdens dat gesprek, dat ging over het aanvragen van een WW-uitkering, is verteld. Gelet op de telefoonnotities heeft de rechtbank echter geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet aan eiser is medegedeeld. Op basis van de informatie van het Uwv moet het eiser daarom duidelijk zijn geweest dat hij (aan de afdeling IOW) moest melden dat hij een WW-uitkering ontving.
6.3.
Ook het betoog van eiser dat hij dacht dat de WW-uitkering al op de IOW-uitkering in mindering was gebracht (was verrekend), omdat zij beide op de jaaropgave van het Uwv stonden, kan eiser niet baten. Eiser heeft in beginsel iedere maand een aparte betaalspecificatie ontvangen van zowel zijn WW-uitkering als zijn IOW-uitkering. Beide specificaties benoemen de uitkering apart en nergens blijkt uit dat de uitkeringen van elkaar worden afgetrokken. Ook uit de jaaropgave blijkt niet van verrekening.
6.4.
Gelet hierop heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat het ontvangen van een WW-uitkering van invloed was op zijn IOW-uitkering. Door dit niet aan het Uwv (afdeling IOW) te melden, heeft eiser de op hem rustende informatieplicht geschonden. De rechtbank begrijpt dat het ontvangen van twee uitkeringen complex kan zijn. De rechtbank gaat er net als het Uwv van uit dat eiser de WW-uitkering niet opzettelijk heeft verzwegen voor het Uwv (afdeling IOW). Dat doet echter niets af aan het gegeven dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat is namelijk een geobjectiveerde verplichting. Dat betekent dat verwijtbaarheid geen rol speelt. Ook als eiser geen verwijt valt te maken van het niet melden van de WW-uitkering moet het Uwv de IOW-uitkering herzien en ten onrechte betaalde IOW-uitkering terugvorderen. [2] Behalve in geval van dringende redenen. [3] Daar gaat de rechtbank hierna op in.
Dringende reden
7. Eiser doet een beroep op de dringende reden. Dergelijke dringende redenen doen zich op grond van vaste rechtspraak alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Daarbij geldt in algemene zin dat een schuldenaar bij de invordering de bescherming heeft van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Van onaanvaardbare financiële gevolgen is daarom niet snel sprake. [4] De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat er van onaanvaardbare financiële gevolgen in het geval van eiser geen sprake is. Er is geen beslag gelegd om de terugvordering te innen. De terugvordering wordt in maandelijkse termijnen vrijwillig voldaan. Eiser heeft toegelicht dat zijn partner betaalt. Die partner is ook fiscaal partner van eiser. Daarom heeft het Uwv bij de beoordeling van de dringende redenen het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn fiscaal partner mogen betrekken. Uit het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn fiscaal partner kan de terugvordering worden betaald. Dat leidt niet tot financiële problemen, althans dat is gesteld noch gebleken. Het beroep op de dringende redenen slaagt daarom niet.
7.1.
Ten overvloede. A-G De Bock pleit er in haar conclusie voor de strenge lijn in de rechtspraak over dringende reden te verlaten en een ruimere toepassing te geven aan de dringende reden. De lat zou minder hoog moeten worden gelegd. Er zou getoetst moeten worden aan het evenredigheidsbeginsel. In het geval dat iemand door een terugvordering onder het bestaansminimum zakt en niet kan voorzien in zijn basisbehoeften, zou moeten worden aangenomen dat sprake is van dringende redenen, aldus A-G De Bock. Ter zitting is met partijen besproken of het Uwv aanleiding ziet om, vooruitlopend op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, al ruimere toepassing te geven aan het begrip dringende reden in de Wet IOW. Het Uwv zag daarvoor geen aanleiding. Niettemin is met partijen besproken of sprake zou zijn van dringende redenen in ruimere zin. Door eiser is toegelicht dat hij wel onder het bestaansminimum zakt als alleen rekening wordt gehouden met zijn inkomen. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat, ook in het geval van de ruimere interpretatie van de dringende reden, geen sprake is van een dringende reden om af te zien van herziening en of terugvordering. Niet gebleken is namelijk dat eiser onder het bestaansminimum zakt en niet meer kan voorzien in zijn basisbehoeften. Zoals hiervoor is overwogen mag het Uwv het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn fiscaal partner bij de beoordeling betrekken. Daaruit kunnen de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud worden gedragen, ook als maandelijks € 137,- op de terugvordering wordt afbetaald. Niet gebleken is dat de terugvordering anderszins zeer ingrijpende gevolgen heeft voor eiser.
Invordering
8. De rechtbank constateert dat het Uwv bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit rekening heeft gehouden met de in acht te nemen beslagvrije voet en die berekening juist heeft gemaakt. Met betrekking tot de partneralimentatie volgt de rechtbank het standpunt van het Uwv dat de partneralimentatie (€ 35,00 per maand) geen aftrekpost is in het kader van de beslagvrije voet. Om die reden kan er daarom geen rekening mee worden gehouden. Ten aanzien van de vastgestelde afloscapaciteit slaagt de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank in het kader van de alimentatie niet. De regels voor de berekening van de draagkracht in het kader van de partneralimentatie zijn namelijk anders. Zoals hiervoor is overwogen tellen de inkomsten van de fiscaal partner bij de berekening van de aflossingscapaciteit wel mee. Bij de berekening van de draagkracht in het kader van de partneralimentatie is alleen het inkomen van eiser betrokken.
Gelijkheidsbeginsel
9. Eiser heeft een beroep gedaan op het herstelbeleid, dat verweerder op 8 september 2021 heeft gepubliceerd op zijn website. Uit het persbericht blijkt dat dit beleid inhoudt dat het Uwv afziet van terugvordering van naar schatting 1200 onterecht gelijktijdig betaalde WW- en ZW- of WAZO-uitkeringen in 2019/2020.
9.1.
Vaststaat dat het in het geval van eiser gaat om terugvordering bij een samenloop van een IOW-uitkering met een WW-uitkering en niet om een terugvordering bij samenloop van een WW- met een ZW-uitkering, zodat eiser niet valt onder de specifieke doelgroep waarvoor dit beleid geldt. In het persbericht waarnaar eiser heeft verwezen staat dat het Uwv om diverse redenen heeft besloten in deze gevallen van terugvordering af te zien. Een van die redenen was dat een deel van de uitkeringsgerechtigden uit de bedoelde specifieke groep contact had gezocht met het Uwv over de samenloop van de uitkeringen, waaraan niet altijd adequaat gevolg was gegeven door het Uwv. Daarvan is in het geval van eiser ook geen sprake. Hij heeft aangenomen dat het Uwv (afdeling IOW) op de hoogte was van zijn WW-uitkering en dat er verrekening plaatsvond met zijn IOW-uitkering, maar nooit met het Uwv gebeld om dat te verifiëren. In het geval van eiser is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Van een fout aan de zijde van het Uwv is in het geval van eiser geen sprake. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het Uwv heeft terecht de IOW-uitkering herzien, de teveel betaalde uitkering teruggevorderd en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 137,00 per maand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J.G.G. Reijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 januari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dat staat in artikel 9 en artikel 34 van de Wet IOW.
3.Dat staat in artikel 9, tweede lid en artikel 35, vierde lid, van de Wet IOW.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:318.