ECLI:NL:RBLIM:2024:641

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
03.298127.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van verdovende middelen en deelname aan criminele organisatie met betrekking tot EncroChat-berichten

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de productie en handel in amfetamine en MDMA. De zaak is behandeld in het kader van een groter onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighield met de productie van synthetische drugs. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het in vereniging produceren van amfetamine en MDMA, het aanwezig hebben van amfetamine-base, en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte intensief betrokken was bij de activiteiten van het drugslab aan de [adres 4] te Maastricht, waar op grote schaal amfetamine werd geproduceerd. De rechtbank heeft de EncroChat-berichten als bewijs gebruikt, waaruit blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten afspraken maakten over de productie en distributie van drugs. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die onder andere stelden dat de EncroChat-data onrechtmatig verkregen waren, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van de Franse interceptie niet ter beoordeling stond aan de Nederlandse rechter. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden en een geldboete van € 60.000,-. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte in België, maar oordeelde dat deze niet van invloed waren op de strafoplegging in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.298127.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1985,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 december 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte 8] met het parketnummer 03-298155-20.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:het in vereniging produceren van amfetamine en MDMA te Maastricht in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 (
primair), dan wel opzettelijk behulpzaam zijn hieraan in diezelfde periode (
subsidiair);
Feit 2: het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en MDMA te Maastricht op 15 april 2020;
Feit 3:het op 15 april 2020 opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-base te Maastricht;
Feit 4:het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 november 2020 in Nederland;
Feit 5:het opzettelijk in vereniging produceren en verhandelen van amfetamine en MDMA in de periode van 16 april 2020 tot en met 24 november 2020 (
primair), dan wel het voorbereiden of bevorderen hiervan in diezelfde periode (
subsidiair);
Feit 6:het in vereniging telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/ verstrekken/vervoeren/aanwezig hebben van hennep in Nederland in de periode van 26 maart 2020 tot en met 24 november 2020;
Feit 7: het op 22 januari 2021 aanwezig hebben van 13,9 gram hennep in zijn cel in de PI Dordrecht.

3.Bespreking van de EncroChat-verweren

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913), op het standpunt gesteld dat alle verweren ten aanzien van de Encrochat-data moeten worden verworpen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onderzoekshandelingen op Nederlands grondgebied ten behoeve van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, zodat ingevolge artikel 5.2.2 Sv de interceptie van de Encrochat-data getoetst had moeten worden naar Nederlands recht. Frankrijk had op grond van artikel 31 van de EOB-richtlijn en artikel 5.4.18 Sv een kennisgeving naar Nederland moeten sturen. Nu dat niet is gebeurd kan de rechtmatigheid van de inzet op Nederlands grondgebied niet worden gecontroleerd en staat de onrechtmatigheid van die inzet vast. Daar komt bij dat het Franse onderzoek zich grotendeels richt op feiten die in Nederland niet strafbaar zijn en er ook niet is voldaan aan de criteria van artikel 126uba Sv, omdat er geen voldoende concrete verdenking bestond ten aanzien van de individuele gebruikers van de betreffende toestellen. Gezien het belang van het geschonden (Unierechtelijke) voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat wordt veroorzaakt - mede in aanmerking genomen dat de verdediging geen doeltreffende verweren kan voeren terwijl sprake is van een onderwerp waarvan rechters geen kennis hebben en de data een doorslaggevende invloed kunnen hebben op de beoordeling van de feiten - moeten de Encrochat-data worden uitgesloten van het bewijs. Daarenboven geldt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het, aldus de verdediging, de rechtbank onjuist heeft voorgelicht over de locatie van het opsporingsonderzoek. De verdediging heeft daarnaast betoogd dat het openbaar ministerie misbruik heeft gemaakt van bevoegdheden door, zo begrijpt de rechtbank, te schipperen met bevoegdheden, hetgeen ook moet leiden tot bewijsuitsluiting. Tot slot voert de verdediging aan dat er aanwijzingen zijn dat de data niet betrouwbaar zijn, dat daar nader onderzoek naar gedaan moet worden, maar dat de rechtbank die onderzoeksplicht heeft genegeerd en derhalve artikel 6 EVRM schendt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de verkrijging van de Encrochat-data sprake geweest van opsporing in Frankrijk onder Franse verantwoording. De interceptie van die data heeft immers plaatsgevonden in het kader van een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool. De rechtmatigheid van dit Franse onderzoek staat niet ter beoordeling aan de Nederlandse rechter. Datzelfde geldt overigens indien de interceptie zou hebben plaatsgevonden in het kader van het optreden van het gezamenlijk onderzoeksteam. Ook dan geldt immers dat het nationale recht van de lidstaat waar een bevoegdheid wordt uitgeoefend leidend is en dat de bevoegdheid in dat geval wordt uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de die lidstaat. Het gegeven dat in Frankrijk door de Franse autoriteiten interceptie van telecommunicatieverkeer heeft plaatsgevonden, terwijl (sommige) gebruikers van de betreffende dienst zich op Nederlands grondgebied bevonden, leidt niet tot een ander conclusie, zoals de Hoge Raad in rov. 7.4 van het arrest van 13 juni 2023 heeft overwogen. Voor zover het zo zou zijn dat de uitvoering van die interceptie met zich brengt dat een technisch hulpmiddel op de toestellen van de gebruikers in Nederland werd geïnstalleerd, doet ook dat niet aan het voorgaande af. Immers, alle voor de interceptie noodzakelijk door de autoriteiten uit te voeren handelingen vonden plaats in Frankrijk via de zich daar bevindende server, zodat ook in dat geval sprake is van Franse onderzoekshandelingen in Frankrijk. De Franse autoriteiten behoefden van de interceptie dus ook geen kennisgeving te doen aan de Nederlandse autoriteiten. Bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data.
De door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens kunnen door de Nederlandse autoriteiten vervolgens worden gebruikt in verdere onderzoeken, zoals de Hoge Raad in rov. 6.25 van zijn arrest van 13 juni 2023 heeft overwogen. Voor een dergelijk gebruik in een Nederlandse strafzaak is geen machtiging vereist, maar voor zover de rechter-commissaris die (onverplichte) machtiging wel heeft verstrekt en daarin voorwaarden heeft gesteld, is het openbaar ministerie daaraan gebonden. Dat de voorwaarden die door de rechter-commissaris aan de in het onderzoek 26Lemont gegeven machtiging zijn verbonden niet zijn nageleefd, is aan de rechtbank niet gebleken. Gezien bovenstaande slagen geen van de door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de verkrijging, overdracht en het gebruik van de Encrochat-data, alsmede de verweren ten aanzien van de voorlichting door het openbaar ministerie over de locatie van het opsporingsonderzoek en de gebruikmaking door het openbaar ministerie van bevoegdheden. Ook het verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van de data slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het NFI heeft de betrouwbaarheid van de verkregen data onderzocht en in orde bevonden. De verdediging heeft, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen concrete aanwijzingen aangevoerd dat de data niet betrouwbaar zou zijn. Dat niet steeds alle door gebruikers uitgewisselde berichten zouden zijn verkregen, maakt niet – en zeker niet bij gebrek aan concrete op de zaak toegespitste aanwijzingen - dat de wel verkregen berichten onbetrouwbaar zouden zijn en voor het bewijs niet gebezigd zouden mogen worden.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op: Ook als het zo is dat de Franse autoriteiten op grond van de EOB-richtlijn of enigerlei andere rechtsregel de Nederlandse autoriteiten in kennis hadden moeten stellen van de interceptie, dan geldt dat de door de verdediging gevoerde verweren falen. Immers, die kennisgeving strekt dan slechts tot bescherming van het belang van de soevereiniteit van het betrokken land dient en dus niet tot bescherming van de belangen van gebruikers van Encrochat. Maar ook als die kennisgeving het belang van die gebruikers wel zou beschermen, valt niet in te zien hoe die gebruikers door de daadwerkelijke gang van zaken in hun belangen zijn geschaad, nu immers Nederland wel op de hoogte was van de interceptie en door de Nederlandse rechter-commissaris ook een machtiging voor die interceptie is verstrekt. Daar komt bij dat het de Nederlandse rechter-commissaris bij toetsing van een kennisgeving op grond van de EOB-richtlijn niet is toegestaan de rechtmatigheid te beoordelen van de maatregelen die in de uitvoerende staat zijn genomen, zoals blijkt uit de conclusie van de advocaat-generaal bij het HvJEU waarnaar de verdediging verwijst.

4.De beoordeling van het bewijs

Inleiding onderzoek Asbroek
[adres 8] te Heerlen
Op 27 maart 2020 ontvangt de Politie in Heerlen een overlastmelding omtrent het adres [adres 8] te Heerlen. Vanuit deze woning zou mogelijk weed verkocht worden. Naar aanleiding van deze informatie werd een onderzoek ingesteld. Op 4 april 2020 werd aan de deur gegaan, werd de woning betreden en doorzocht. Tijdens deze doorzoeking ter inbeslagname werden meer dan 30 kilo verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen (het betrof hier diverse soorten XTC-pillen, flessen amfetamineolie, MDMA-kristallen, amfetaminepasta en hennep). Deze verdovende middelen lagen verspreid
over diverse ruimtes waarvan een ruimte was ingericht voor de verwerking/productie en verpakking van de verdovende middelen. Diverse sporen werden veilig gesteld voor DNA-onderzoek. Het vermoeden bestond dat de bewoner [naam 13] zijn woning beschikbaar stelde als stashlocatie.
[adres 4] Maastricht
Op woensdag 15 april 2020 krijgt een politiepatrouille een melding om te gaan naar de [adres 4] te Maastricht, omdat een getuige – op basis van eigen waarnemingen, geur en geluid – het vermoeden had dat er een drugslab of een hennepkwekerij aanwezig was in de loods aangrenzend aan zijn bedrijfspand op voormeld adres. Ter plaatse werd door de politiepatrouille een lab voor synthetische drugs aangetroffen.
EncroChat-berichten
Vervolgens kwamen de EncroChat-berichten ter beschikking van de politie. Mede door deze EncroChat-berichten konden acht personen als verdachte aangemerkt worden voor betrokkenheid bij een of beide adressen voornoemd, voor deelname aan een criminele organisatie en voor het produceren en verhandelen van harddrugs en het verhandelen van wiet.
Zaakdossiers en persoonsdossiers
De rechtbank heeft voor het bewijs acht geslagen op het algemeen dossier, de zaakdossiers, de verschillende persoonsdossiers en de 1ste aanvulling op het einddossier, doorgenummerd van pagina’s 1 tot en met 2808. [1]
4.1
Identificatie van de verdachten in onderzoek Asbroek
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van het ter beschikking gekomen berichtenverkeer in het onderzoek Asbroek. In Asbroek zijn chatberichten van EncroChat-accounts opgenomen. De rechtbank zal in dit deelhoofdstuk de identificaties van de verdachten in onderzoek Asbroek bespreken.
De rechtbank zal hierna bij de bespreking van de feiten telkens de accountnamen van de geïdentificeerde gebruikers, zoals die in EncroChat door hen worden gebezigd, weergeven.
4.1.1
[medeverdachte 1]
EncroChat-account [bijnaam 1]
[medeverdachte 1] is de zoon van [medeverdachte 2] . Uit analyse van de chatberichten blijkt dat [bijnaam 1] veelvuldig contact heeft met [bijnaam 2] , welk account wordt toegedicht aan zijn vader [medeverdachte 2] (waarover hieronder meer). Op 3 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 2] ‘haal jij die papiere op’, waarop [bijnaam 2] reageert ‘nee [naam 1] is ziek’. [2] [naam 1] is de dochter van [bijnaam 2] . Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 7] ‘als wat met mij zou zijn en me ouwe, [bijnaam 9] komt na jou toe, dan weet je dat nu goed, als nodig is, voor mij en ouwe’. [3] Met ouwe bedoelt [bijnaam 1] kennelijk zijn vader. Op 4 juni 2020 wordt [bijnaam 1] door [bijnaam 10] aangesproken met ‘ [medeverdachte 1] ’, waarop [bijnaam 1] ‘yo bro’ reageert. [4] Op 2 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 11] op de vraag wie hij is, ‘zoon van [bijnaam 2] (
noot rechtbank: vermoedelijk moet hier staan ‘ [bijnaam 2] ’), Italiaan’. [5] [bijnaam 2] wordt in EncroChats veelvuldig ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Hij heeft een paardenstaart. Voorts is [bijnaam 2] van Italiaanse komaf.
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 1] .
4.1.2
[medeverdachte 2]
EncroChat-account [bijnaam 2]
Op 9 april 2020 stuurt [bijnaam 12] aan [bijnaam 2] ‘geef me effe je mobiel’, waarop [bijnaam 2] reageert met ‘ [telefonnummer] ’. Dit telefoonnummer stond bij de politie onder de tap. Tijdens het afluisteren van deze telecommunicatie bleek dat dit telefoonnummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] is vervolgens een telefoon gevonden, welke telefoon voorzien was van voornoemd telefoonnummer. [6] Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 6] een foto. Verbalisant [naam 2] herkent op de foto de achtertuin van [bijnaam 2] aan de [adres 2] te Landgraaf. [naam 2] is op 22 september 2020 tijdens een doorzoeking in deze tuin geweest. [7]
Op basis van dit, alsmede op basis van hetgeen bij [medeverdachte 1] is overwogen over zijn chatcontacten met zijn vader, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 2] .
4.1.3
[medeverdachte 3]
EncroChat-account [bijnaam 3]
Uit de persoonsgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat hij geboren is op [geboortedatum 2] 1985. De gebruiker van het EncroChat-account [bijnaam 3] ontvangt op [geboortedatum 2] 2020 van [bijnaam 13] , [bijnaam 14] , [bijnaam 15] en [bijnaam 16] felicitaties voor zijn verjaardag. Op de vraag ‘hoe oud ben je nu’ van [bijnaam 15] antwoordt [bijnaam 3] ‘nee 35 haha’. [8] Dit correspondeert met het geboortejaar van [medeverdachte 3] . Uit de EncroChats volgt voorts dat [bijnaam 3] vaak wordt aangesproken met de naam ‘lange’, bijvoorbeeld op 29 april 2020 door [bijnaam 17] . [9] Ook spreken anderen over ‘lange’ als ze het over [bijnaam 3] hebben. Zo vraagt [bijnaam 1] op 2 juni 2020 aan [bijnaam 18] ‘geef eens mail van lange heb m perongeluk verwijdert’, waarop [bijnaam 18] antwoordt met ‘ [bijnaam 3] , [medeverdachte 3] bedoel je toch?’. [10] Waarbij [medeverdachte 3] de initialen zijn van [medeverdachte 3] . Dat [medeverdachte 3] de bijnaam ‘lange’ heeft, volgt eveneens uit een tapgesprek van 16 oktober 2020 tussen hem en ene [naam 3] , waarbij [naam 3] vraagt ‘met wie’, waarop [medeverdachte 3] zegt ‘met die lange, met [medeverdachte 3] ’. [11]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 3] .
4.1.4
[medeverdachte 4]
EncroChat-account [bijnaam 4]
Uit analyse van de historische mastgegevens die de PGP-telefoon (Imei-nummer:
[nummer] ) van [bijnaam 4] het meest aanstraalde, blijkt dat de PGP- telefoon veelal
aanstraalde op verschillende mastlocaties (Cell-ID's) waarvan het bereik straalt over de woonwijk [woonwijk] te Heerlen. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 4] stond ingeschreven en verbleef in de woning gelegen aan de [adres 3] te Heerlen. Dit adres is gelegen binnen het bereik van bovengenoemde mastlocaties. [12] Uit analyse van chatberichten van [bijnaam 4] blijkt dat [bijnaam 4] op 16 april 2020 aan [bijnaam 2] een bericht stuurt met de mededeling dat zijn vrouw 29 jaar wordt om 00:00 uur. Uit door de politie verricht onderzoekt blijkt dat de – toenmalige – vriendin van [medeverdachte 4] , genaams [naam 4] , is geboren op [geboortedatum 3] 1991. [13] In de EncroChats wordt [medeverdachte 4] voorts vaak aangesproken met ‘ [medeverdachte 4] ’, of wordt vaak over ‘ [medeverdachte 4] ’ gesproken tussen anderen, verwijzend naar de achternaam .
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 4] .
4.1.5
[verdachte]
EncroChat-account [bijnaam verdachte]
Op 17 april 2020 in de ochtend stuurt [bijnaam verdachte] naar [bijnaam 19] ‘Gm pillen liggen in de geslote brievenbus’, waarop [bijnaam 19] stuurt ‘dank je wat ben je vroeg weg’, waarop [bijnaam verdachte] stuurt ‘ [bedrijf 1] ’. Ook stuurt [bijnaam verdachte] een foto mee waarop een werkbus van [bedrijf 1] te zien is. Op 23 mei 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] ‘haha milieu onderzoek van mijn werk op onze lab locatie’. [14] In de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] is een factuur van het bedrijf [bedrijf 1] aangetroffen, betreffende de [adres 4] Maastricht, drugsafval in loods, gedateerd 31 mei 2020. [15] Dat [verdachte] bij [bedrijf 1] heeft gewerkt, kan voorts worden afgeleid uit de website van het bedrijf, waar een foto van [verdachte] te zien is bij ‘medewerkers in beeld’.
In het dossier bevindt zich voorts een chatgesprek tussen [bijnaam 2] en [bijnaam verdachte] waaruit blijkt dat [bijnaam 2] airco’s wil. Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] naar [bijnaam 2] ‘gm vr. hun 2 zijnop de zaak voor die airco, [naam 5] en me schoonpa’. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 2] of het gelukt is met de airco’s, waarop [bijnaam 2] ‘ja maat’ antwoordt en voorts stuurt ‘Alleen die hebbenniemand wat komt ophar’ en ‘Die gast komt zo kijken’. [bijnaam verdachte] reageert dan met ‘Wie, van [bedrijf 2] uit’. Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijf 2] airco’s verkoopt en dat de eigenaar van [bedrijf 2] [naam 6] is. [naam 6] is de schoonvader van [verdachte] . [16]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam verdachte] .
4.1.6
[medeverdachte 6]
EncroChat-accounts [bijnaam 6] en [bijnaam 6]
Op basis van chatgesprekken komt naar voren dat de accounts [bijnaam 6] en [bijnaam 6] dezelfde gebruiker hebben, en dat het account [bijnaam 6] het opvolgende account is van het account [bijnaam 6] . De rechtbank leidt dit af uit de volgende chats:
2 april 2020:
[bijnaam 6] aan [bijnaam 7] : Ik moet nieuwe encro
[bijnaam 7] aan [bijnaam 6] : Heb ik wxtra bewaard voor je. Is de laatste
[bijnaam 6] aan [bijnaam 7] : [bijnaam 6] … kan dat
[bijnaam 7] aan [bijnaam 6] : Ga ik ff chekke
[bijnaam 6] aan [bijnaam 7] : Graag ingaan over 6 dagen
[bijnaam 7] aan [bijnaam 6] : zeker
8 april 2020:
[bijnaam 20] aan [bijnaam 6] : Kennen we mekaar
[bijnaam 6] aan [bijnaam 20] : Hey maat. Is me nieuwe encro. [bijnaam 6] . [17]
Vervolgens is de vraag aan de orde wie de gebruiker is van de accounts [bijnaam 6] en [bijnaam 6] . Op 21 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam 21] ‘ [bijnaam 22] ik heb nieuw nummer.. kun je ff doorgeven aan onze vriend, [telefoonnummer] . In het politiesysteem Blueview staat dit telefoonnummer gekoppeld aan [medeverdachte 6] . [18] Op 8 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] ‘Ben 1600 euro pus tas plus sleutels en alle bankpasjes kwijt en niks gedaan gvd’ en ’ [bijnaam 22] hebben geprobeert in te breken vanacht’. Op 9 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] ‘en [bijnaam 22] mijn tasje terug. Wel 600 eruit’. Uit de politiesystemen volgt dat [medeverdachte 6] op 8 april 2020 aangifte deed van diefstal van een tas. Eveneens volgt uit de politiesystemen dat de dader werd achterhaald, dat de tas werd teruggegeven maar dat er 600 euro ontbrak. [19] Dit komt aldus overeen met hetgeen [bijnaam 6] stuurt aan [bijnaam verdachte] .
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 6] de gebruiker was van de EncroChat-accounts [bijnaam 6] en [bijnaam 6] .
4.1.7
[medeverdachte 7]
EncroChat-account [bijnaam 7]
Aan de hand van het volgende, in samenhang bezien, overweegt de rechtbank dat zij, net als de politie, [20] van oordeel is dat het zeer aannemelijk is dat [medeverdachte 7] een relatie heeft met [naam 7] . In de chatberichten van [bijnaam 7] wordt gesproken over deze vriendin, en ook over haar vader, zijnde de schoonvader van [medeverdachte 7] , te weten [naam 8] , in wiens auto [medeverdachte 7] eerder is aangetroffen door de politie.. Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam 23] aan [bijnaam 7] ‘Vr is [naam 7] al geweest’, verwijzend naar [naam 7] . [21] Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 24] aan [bijnaam 7] ‘Die mail van je schoonvader pik, stuur me die eens ben ik kwijt’, waarop [bijnaam 7] antwoordt met ‘ [bijnaam 23] ’. [22] Op 19 april 2020 stuurt [bijnaam 7] aan [bijnaam 25] ‘Sta bij praxis, witte auto, vw’ en op 1 juni 2020 stuurt [bijnaam 26] aan [bijnaam 7] ‘wat heb je voor auto’, waarop [bijnaam 7] antwoordt ‘opel rode’. Blijkens de Rijksdienst wegverkeer (RDW) stond een witte Volkswagen Polo sinds 9 december 2019 ten naam gesteld van [naam 7] . Deze Volkswagen Polo was eerder eigendom van de zus van [medeverdachte 7] . Eveneens volgens RDW had [medeverdachte 7] tussen 4 april 2020 en 10 augustus 2020 een rode Opel Astra op zijn naam. [23] stuurt op 2 mei 2020 aan [bijnaam 27] ‘jo [bijnaam 28] zit ff bij ene op bezoek’ en op 30 mei 2020 stuurt [bijnaam 7] aan [bijnaam 29] ‘ [adres 5] there is a parking’. [24] Hieruit volgt dat [bijnaam 7] zich vaker begeeft in het stadsdeel [wijk] , en in de straat [adres 5] . In deze straat en dit stadsdeel woont de vriendin van [medeverdachte 7] . Op 28 mei 2020 stuurt [bijnaam 30] aan [bijnaam 7] ‘heb je al verzekerd’, waarop [bijnaam 7] antwoordt ‘platen morgen want overschrijven was beetje kut’. Uit informatie van de RDW volgt dat [medeverdachte 7] op 29 mei 2020 een Volkswagen Fox op zijn naam heeft staan, waarvan de datum eerste inschrijving verzekering 28 mei 2020 betreft. [25]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 7] de gebruiker was van het EncroChat-account [bijnaam 7] .
4.1.8
Unieke gebruikers
De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat bovenvermelde accounts ook door een ander dan de geïdentificeerde gebruiker werden gebruikt.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal de rechtbank de verdachte en diens medeverdachten telkens duiden met hun accountnamen van EncroChat.
4.1.9
[medeverdachte 8]
[bijnaam 8]
Uit analyse van EncroChat-berichten tussen [bijnaam 2] , [bijnaam 6] , [bijnaam 6] , [bijnaam verdachte] en [bijnaam 31] bleek dat zij regelmatig spraken over ‘ [bijnaam 8] ’:
Wanneer deze berichten worden geplaatst binnen de overige in het dossier aanwezige informatie over [medeverdachte 8] , komt de rechtbank tot het oordeel dat wanneer de EncroChat-gebruikers over ‘ [bijnaam 8] ’ spreken, ze daarmee [medeverdachte 8] bedoelden. Zo heeft [medeverdachte 8] tijdens zijn verhoor d.d. 3 juni 2020 verklaard dat hij woonachtig is op het adres [adres 6] te Maastricht, en dat zijn ex-partner woonachtig is op het adres [adres 7] te Maastricht. [26] Deze informatie komt overeen met de informatie die in de chats over het adres van [bijnaam 8] wordt gedeeld. Voorts heeft [medeverdachte 8] zich op 16 april 2020 bij de politie gemeld met het – naar later bleek verzonnen – verhaal dat hij de loods aan de [adres 4] onderverhuurde, waarbij hij ook een nep verhuurcontract heeft overgelegd en een niet bestaand telefoonnummer van deze verzonnen onderhuurder opgaf. [27] [medeverdachte 8] is vervolgens niet gearresteerd. Ook deze informatie komt overeen met de chats die [bijnaam verdachte] en [bijnaam 31] op 16, 17 en 20 april over en weer naar elkaar sturen over [bijnaam 8] . De bijnaam ‘ [bijnaam 8] ’ is voorts toepasselijk voor [medeverdachte 8] , nu [medeverdachte 8] is geboren in Groot-Brittannië, Brits burger is en Engels spreekt.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat met ‘ [bijnaam 8] ’ [medeverdachte 8] wordt bedoeld.
4.2
Het bewijs
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten onder 1 tot en met 4, 5 subsidiair, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 tot en met 6, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is van het EncroChat-account [bijnaam verdachte] . Subsidiair stelt de raadsvrouw zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op het standpunt dat de verdachte hooguit medeplichtig is aan het medeplegen van het produceren van amfetamine in het lab aan de [adres 4] , en dat de pleegperiode beperkt dient te worden tot één week, namelijk van 4 april 2020 tot 10 april 2020.
Subsidiair stelt de raadsvrouw ten aanzien van feit 3 dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu de amfetamine olie die in het lab aan de [adres 4] is aangetroffen, zich niet binnen de machtssfeer van de verdachte bevond. Meer subsidiair dient vrijspraak te volgen nu slechts een kleine hoeveelheid van de aangetroffen 4,5 liter in de jerrycans door het NFI is getest, en de rest slechts indicatief. Van feit 4 dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken nu er geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Van feit 5, primair, dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een transactie heeft plaatsgevonden. Wegens het ontbreken van bewijs voor het medeplegen van telen/bewerken/verwerken of aanwezig hebben van hennep dient eveneens vrijspraak te volgen van feit 6.
Dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 7 heeft de verdachte bekend, zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.1
[adres 4] te Maastricht; de bewijsmiddelen
Op 15 april 2020 werd de politie telefonisch benaderd door een melder, met de mededeling dat hij het vermoeden had dat er in een aangrenzende loods aan zijn eigen loods, op het adres [adres 4] te Maastricht, een drugslab of hennepkwekerij aanwezig was. De melder had waargenomen dat er ontzettend veel stroom verbruikt werd via de elektriciteitsmeter in zijn bedrijf terwijl hij zelf niet veel elektrische apparaten in gebruik had. Hij had met een warmtecamera op zijn telefoon foto's gemaakt van de elektriciteitskabels die vanaf zijn elektriciteitsmeter naar de aangrenzende loods liepen. Hij had gezien dat deze elektriciteitskabels behoorlijk veel hitte afgaven. Ook had hij het zoemend geluid van een mechanische afzuiging gehoord. Dit zoemende geluid was afkomstig van de aangrenzende loods. Via een gat in de muur had hij met behulp van een kleine camera een foto genomen van de aangrenzende loods. Op de foto waren afzuiginstallaties en afzuigslangen zichtbaar.” [28]
Op 15 april 2020 om 8.15 uur begaven verbalisanten [naam 9] en [naam 10] zich naar de [adres 4] te Maastricht en relateren daarover het volgende:
“Ter plaatse bleek dat de toegangspoort afgesloten was. Hierop hebben wij het slot van
de toegangspoort van de loods verbroken en betraden wij de loods. In de ruimte roken
wij meteen een chemische geur en zagen wij diverse vaten en tonnen met een vloeibare
substantie staan aan de rechterzijde van deze loods. Verderop in de loods zagen wij
zogenaamde drukvaten staan en glazen bollen en gasbranders. Gelet op het feit dat er sprake was van een mogelijk amfetamine laboratorium hebben wij terstond de loods verlaten en de des betreffende gespecialiseerde afdeling genaamd LFO in kennis gesteld.
Ter plaatse meldde zich de eigenaar van de loods genaamd [naam 15] . Zij toonde mij, Poldervaart, een voorblad van de huurovereenkomst. Zij maakte kenbaar
dat de desbetreffende loods alleen nog gehuurd werd door [medeverdachte 8] .” [29]
Op 15 april 2020 heeft LFO-expert J.A.J. Voogt een onderzoek ingesteld in de loods aan de [adres 4] te Maastricht. Hij relateert hierover het volgende:
“Direct bij het betreden van de loods werd door mij de typische en kenmerkende geur
van amfetamineachtige stoffen geroken. Gezien vanaf de ingang was de loods aan de
linkerzijde over de gehele lengte ingericht en in gebruik als een auto herstelplaats. De
rechterzijde van de loods was ingericht en in gebruik als productieplaats van synthetische
drugs, namelijk de vervaardiging van BMK (au bain-marie opstelling) vermoedelijk met
behulp van zoutzuur en amfetamine volgens de de Leuckart (loog) methode. Op het moment
van onderzoek was de gaswasser bestaande uit 2 gekoppelde 1000 L IBC’s gekoppeld aan 3
afzuigunits in werking. 1 van de 2 flexibele slangen was aangesloten op de IBC van de au
bain-marie opstelling en de andere ter hoogte van een loog vat: een 1000 L IBC.
Hieronder volgt een summiere opsomming van de goederen welke een relatie hadden met de
vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs. Ten behoeve van de voorlopige vaststelling van de aanwezige stoffen werd door ons onder andere gebruik gemaakt van een identificatieapparaat dat werkt op basis van Ramantechnologie, de Thermo Fischer First Defender (FD). Tevens werden door ons de onderzochte goederen, indien van toepassing, onderworpen aan enkele microchemische tests. Deze tests betreffen kleurreacties waarmee men de eventuele aanwezigheid van opiaten(waaronder heroïne), alkaloïden (waaronder cocaïne) en (meth)amfetaminen vast kan stellen.
• jerrycans met formamide, geen etiketten, opschrift “for”,totaal 500 L;
• een loogvat: 1000 L IBC vervuild met resten loog (caustic soda) en een roerstok
aangetast door loogoplossing;
• 5 stk 200 L klemdekselvaten; 3 leeg/vervuild; 1 met 20 L vloeistof FD=N-
formylamfetamine en 1 met 180 melkwitte vloeistof met drijfogen, FD=BMK;
• Een 200 L dopvat (formamide vat) met vloeistof-afval;
• 1000 L IBC met 300 L amfetamine gerelateerd afval;
• zakken caustic soda (INOVYN), 2x 25 kg en 18 lege gebruikte zakken;
• 41 stk 30L jerrycans, geen etiket, met zoutzuur, totaal 1225 L;
• 3 stk 1000L IBC’s met amfetamine gerelateerd afval: 1300 L;
• 2 stk 30 L jerrycans, opschrift:’’ruwe A” beide gevuld met bruine olieachtige vloeistof,
FD=amfetamine-base (olie), indicatief positief op de aanwezigheid van amfetamine
(kleurreactietest), totaal 4,5 liter;
• Houten verrijdbare stellage met een 60 1 scheitrechter, gevuld met 30 ml bruine
olieachtige vloeistof, positief op de aanwezigheid van amfetamine
(kleurreactietest);
• een opstelling ten behoeve van de omzetting van pre-precursor BMK bestaande uit een
vierkante metalen bak (125 x 125 cm) geplaatst op blokken steen, gevuld met zuur
water met daarin een 1000 liter IBC (container in een metalen frame). Op de
vulopening van de IBC was een 65 liter speciekuip geplaatst met resten geel poeder.
De IBC was gevuld met ongeveer 800 liter zure vloeistof (vermoedelijk oplossing
zoutzuur) met daarop een dikke laag geel poeder geur APAA(N). Er was geen
zichtbare olielaag aanwezig. Het poeder bleek indicatief grotendeels maismeel te
bevatten en een klein percentage APAA/MAPA of iets dergelijks te bevatten. Onder
de metalen bak bevonden zich 4 gasbranders aangesloten op 2 gasflessen. Op de
bovenzijde van de IBC was een slang aangesloten welke weer was op een 1000 L IBC
gevuld met 800 liter zure waterige vloeistof (gaswasser);
• een opstelling t.b.v. de vervaardiging van amfetamine bestaande uit gebruikte en
vervuilde gemodificeerde industriële rvs reactie/kookketel met een inhoudsmaat van
995 L. Op de ketel was een groene strook aanwezig met het opschrift :”Déo”. De
poten van de ketel waren geplaatst op blokken steen en aan de onderzijde van de ketel,
op een metalen raster, waren 3 gasbranders, voorzien van gasslangen met
reduceerventiel, geplaatst. Op de ketel waren 2 rvs refluxkoelers geplaatst beide
aangesloten op brede geribbelde slangen (niet aangesloten op gaswasser). De ketel
was gevuld met een kleine hoeveelheid olieachtige vloeistof, geur amfetamine en een
hoge concentratie koolmonoxide (CO). Direct achter de ketel hing een
frequentieregelaar (aangesloten op 230V) vermoedelijk voor een roermotor ten
behoeve van de 2C kookstap/loog fase;
• een gaswasser bestaande uit 2 gekoppelde 1000 L IBC’s aangesloten op 3 afzuigunits en
flexibele slangen;
• 2 stk 200 L vaten met 400 liter loogoplossing-afval;
• Jerrycans/vaten met le fase afval 1080 liter;
• 2 stoomketels t.b.v. stoomdestillatie bestaande uit 2 gemodificeerde 50L rvs bierfusten
middels 2 stukken rvs pijp aan elkaar gelast;
• 2 rvs gebruikte destillatieketels 50L en 2 passende rvs koelers;
• 9 aangebroken vezelversterkte zakken ieder gevuld met 22-25 kg crème tot geel
kleurig poeder, geur APAA(N), hoofdzakelijk gevuld met maismeel en indicatief
AP AA, MAPA, BMK glycidezuur totaal 198 kg en 9 lege (225 kg verwerkt) zakken
met dezelfde restanten teven hoofdzakelijk maismeel.” [30] [31]
Interpretatie LFO
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën welke
aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden.
Gezien de analyseresultaten van de genomen monsters, de aanwezige productiemiddelen
(onder andere kookketel, destillatieketel, au bain-marie bak), de aanwezige hoeveelheden
chemicaliën, de hoeveelheden aanwezige afvalproducten van de vervaardiging van BMK en
amfetamine en lege verpakkingen van gebruikte chemicaliën was deze loods al enige tijd, in
ieder geval langer dan 2 weken, ingericht en in gebruik ten behoeve van het op grote schaal
vervaardigen c.q. bewerken van BMK vanuit een pre-precursor met behulp van een sterk zuur waarna met behulp van de vervaardigde BMK amfetamine werd vervaardigd volgens de
Leuckart(loog) methode. [32]
Het NFI heeft geconcludeerd dat in het onderzoeksmateriaal afkomstig uit het drugslab amfetamine is aangetoond. Verder is onder meer BMK, zoutzuur, PMK, APAAN, piperonal, N-formylamfetamine en formamide aangetoond. Het NFI heeft daarover toegelicht dat zoutzuur een chemicalie is dat onder meer vermeld staat op bijlage I van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren. Naast zoutzuur zijn BMK (benzylmethylketon; 1 -fenyl-2-propanon), PMK (piperonylmethylketon; 3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on), APAAN (alfa- fenylacetoacetonitril, alfa-acetylbenzylcyanide) en piperonal aangetoond. De materialen die deze stof(-fen) bevatten voldoen niet aan de omschrijving van een geregistreerde stof. [33]
Op 18 juni 2020 is [naam 11] als getuige gehoord. Hij verklaarde – voor zover van belang en verkort weergegeven – over de loods aan de [adres 4] te Maastricht het volgende:
“Ik denk dat [medeverdachte 8] de loods sinds tweeëneenhalf tot drie jaar huurde. Ik ben twee jaar geleden voor het eerst in de loods geweest. Er stond toen in de loods een brug, handgereedschap, drie werkbanken en twee metalen kasten, rekken en tafels. Ook een
Corrado, een VW Golf en een Audi. De VW Golf van mij kwam daar dan bij. Een maand of vier geleden, in februari, ben ik voor het laatst in de loods geweest. Toen ben ik mijn spullen gaan halen omdat hij gezegd had dat hij dat deel van de loods kon verhuren. Daarom vroeg hij mij uit de loods te gaan. [34]
In de loods werd, op een laag kastje/tafeltje, dat in de partytent stond, een volgelaatmasker aangetroffen en gemarkeerd (SIN: AAMP9211NL). [35] Op de rand van het masker en op de binnenzijde van het mondstuk van het masker werd DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 8] . [36]
EncroChats
Op woensdag 1 april vraagt een persoon gebruikmakend van een Encrochat-account met de nickname [bijnaam 31] om 10.25 uur aan [bijnaam verdachte] “hoe laat jij hier”. [bijnaam verdachte] antwoordt dan “ben 10 min Gronsveld” en vraagt dan ook of die [bijnaam 8] daar is. “ [bijnaam 8] hirr” antwoordt [bijnaam 31] . [37]
Op 26 en 27 maart 2020 wordt er door [bijnaam 7] en [bijnaam 6] gesproken over app. [bijnaam 7] schrijft “kan nog 160 kg app pakken kan je die aannemen en hlng duurt voordat die kla zijn”. [bijnaam 6] vraagt even om 2 uurtjes, waarop [bijnaam 7] zegt dat hij maar relax doet, hij gaat eerst kijken of hij app kan kopen, is genoeg poeder. [bijnaam 6] geeft dan ook aan dat ze aan het opbouwen zijn en dat alles in Nederland is.
Dan op 1 april gaat het over ruilen. [bijnaam 6] geeft dan tegenover [bijnaam 7] aan dat kok ruilen is bij schoonpa van [bijnaam 7] . Er zijn 5 zakken wit en 3 zakken geel. [bijnaam 7] vraagt dan “die van my zyn toch gesmolten, al B”, hetgeen [bijnaam 6] beaamt. Er wordt dan ook gezegd door [bijnaam 6] “maar kok wilt door werken binnen en niet meer buiten” en door [bijnaam 7] wordt gezegd “kan poeder pakken, dus kunnen knalle”. [bijnaam 6] zegt “ben echrt blij nu, stuur je straks foto kookketel. [38]
Op 1 april 2020 schrijft [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] “We gaan verhuizen” hetgeen de vraag oproept bij [bijnaam verdachte] of hij morgen mee kan rijden om het vervoerte begeleiden. [39]
Op 2 april 2020 zegt [bijnaam 7] tegen [bijnaam 6] “60 l ton: 6,25 kg app 5l water goed roeren dat overal nat is 5l zwavel in een keer bijgooien (98% moet rond 1800 gr per l wegen) roeren dan komt omhoog als te hoog komt stoppen als zakt weer roeren net zo lang tot niet meer reageert, mag niet boven 140 graden komen (tussendoor meten minimaal 6 min laten borrelen (temp in de gate houden) na 6 min afblussen met 10l water. Volgende dag afscheppen”. [40]
Op 2 april 2020 schrijft [bijnaam 31] aan [bijnaam verdachte] om 06.11 “ben bijna bij [bijnaam 8] om op te pikken” en [bijnaam verdachte] meldt dan “ [bijnaam 22] zegt vrijdag ketel verhuizen”. [41]
Op vrijdag 3 april vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 6] of alles goed is gegaan. [bijnaam 6] antwoordt dat er nu nog 1 keer gereden wordt. Waarbij [bijnaam verdachte] begrijpt dat het gaat om ibc en ketels, dat past niet in 1x. [42]
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] “ [bijnaam 22] kan jij nog 50 for regel”, “50liter?” vraagt [bijnaam verdachte] dan, waarop [bijnaam 6] zegt “Als kan zou top zijn”. [bijnaam verdachte] zegt dan “mijn vr laat komen van duitskand fabriek, dat is moeilijk voor 50lutet denk ik”. [43]
Op 4 april 2020 wordt door [bijnaam 6] aan [bijnaam 7] een foto gestuurd waarop iemand in een groen geblokt vest bij de grijze procesketel staat. Bij de foto wordt de tekst gestuurd “gezien [bijnaam 8] langs koeler heb je idee hoe groot ie is”. [44]
Een vest gelijksoortig aan dat op de foto wordt aangetroffen bij de doorzoeking aan het [adres 6] te Maastricht, zijnde de woning van [medeverdachte 8] . [45]
Op 5 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 31] “is die [bijnaam 8] daar?” “Nee” zegt [bijnaam 31] , “vandaag niet, gisteren wel geholpen tot 4 ’s morgens, die kerel klaagt nergens over en vind alles prima”. [46]
Op 5 april stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam 2] “Ben aan het testen [bijnaam 22] . Heb nu test gedaan 70 B. Met 1 koeler”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “ok en?”. [bijnaam 6] stuurt aan [bijnaam 2] een foto en vraagt “hoe vind je uit zien???”, waarop [bijnaam 2] zegt “goed ziet uit”. [bijnaam 6] vraagt “moet die kleur niet groener zijn afval water?”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “nee sosm wel maar hoeft niet altijd”. [bijnaam 6] zegt dan “ahhh ok ok. Als dit goed is kunnen we knallen”. [bijnaam 2] zegt “hoop het [bijnaam 22] ”. [47]
Op 5 april 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 1] een foto van een ketel en een foto van twee plastic kannen met inhoud. [bijnaam 2] schrijft als tekst erbij “gaat nu zouten vandaag”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “ok mooie ketels”. De ketel op de foto betreft de ketel die werd aangetroffen in het lab aan de [adres 4] te Maastricht. [48]
Op 7 april vraagt [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] “heb jij weegschaal voor liter te wegen [bijnaam 22] ”. “ja zeker in me garage”, antwoordt [bijnaam verdachte] . Er wordt op 7 april ook nog gesproken over “2 wandventilatie voor op locatie. Best belangrijk” aldus [bijnaam 6] . [49]
Op 8 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam 7] “alles staat nu goed opgebouwd.. wil ff 2 maanden en dan opruimen. Naar volgende locatie”. [bijnaam 7] vraagt “wanneer poeder, 500 willen ze afgeven”. [bijnaam 6] hoopt vrijdag/zaterdag. En [bijnaam 7] gaat nu regelen voor nieuwe. [bijnaam 6] vraagt op 10 april 2020 aan [bijnaam 7] “morgen A ophalen kan dat???”. [bijnaam 7] vraagt “heb je nog nieuwe poeder nodig [bijnaam 22] ”. [bijnaam 6] zegt op 11 april 2020 “zit nu in ketel, eerste beker A van jou ap”. “Kok nog hele nacht bezig [bijnaam 22] ”.
[bijnaam 6] stuurt “heeft 3 x 200 gedaan” en [bijnaam 7] vraagt hoe laat hij chauffeur kan sturen. [bijnaam 6] zegt dan “ [bijnaam 22] is met laatste 20 liter bezig, het loopt heel moeilijk zegt ie, hij kan sneller, maar ik wil dat mooi spa is daarom langzaam met gooien zegt kok”. [bijnaam 6] zegt “200 schoonpa was helft van de tijd al klaar zegt kok net, “hij zeg hoe kan dat schoonpa en schoonzoon... andere ap” maar belangrijkste is opbrengs en mooie kleur [bijnaam 22] , tijd is voor kok geen probleem”. [50]
Op 9 april stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 3] een foto die zeer waarschijnlijk gemaakt is in de productieplaats [adres 4] , waarop een maatbeker met een transparante vloeistof is te zien. [bijnaam 3] vraagt “wat kost en hoeveel heb je?” [bijnaam 2] zegt dat hij 675 moet hebben en dat “zaterdag weer klaar kan ik ool pakken”. [51]
Op 9 april vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 31] “is die [bijnaam 8] bij je”. “ [bijnaam 8] niet hier” antwoordt [bijnaam 31] . [bijnaam verdachte] vraagt vervolgens “ey heeft die [bijnaam 8] geklaagd over geur en dingen?”, waarop [bijnaam 31] antwoordt “Gisteren effe over geur maar kwam net op slecht moment we waren bezig op ssnnhrt lossen hoezo??” [bijnaam verdachte] zegt dan “ja hoor dat die toch nie wil doorgaan. Gister staan klagen bij de tussenpersoon. Over paar dinge. Ook dat ma deze 2x wil doen, hoor ik net.” [bijnaam 31] zegt dan “dat is straf ik pas met hem afgesproken dat we doen tot eind mei dat hij 7500 per draai krijgt en dat wij ons best doen om 3/maand te draaien. Ik heb afspraak dat we blijven tot eind mei en proberen 3 draaien per maand te doen en hij 7500 per draai krijgt gewoon als ie ook beetje klusjes opknapt en eens wil rijden voor ons. Ik wil niet meer binnen buiten alleennhij moet daarbgezien worden vind ik en hij was enis nog altijd akkoord”. [52]
Op 9 april 2020 zegt [bijnaam 6] tegen [bijnaam verdachte] “Dus zodra alles klaar is, zaterdag, geven we gelijk geld aan hem,ok”, waarop [bijnaam verdachte] “ja zeker, zeg hem dat ook” antwoordt. Ook vraagt [bijnaam verdachte] dan “en dan meteen door? Of eve pauze en alles wegzette daar?”, waarop [bijnaam 6] antwoordt “nee maandag door [bijnaam 22] . Zaterdag alle A klaar en maandag alles weer kopen grondstoffen. 400kg”. “Bij wie gaan we bestellen”, vraagt [bijnaam verdachte] , waarop [bijnaam 6] antwoord “jou man”. [53]
Op 10 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 3] “maat hebben we apaan. Jij kan afgeven. Ik wil welb100 meekopen maandag 400 afgeven loppt goed daar”. [bijnaam 3] zegt: “Heb net iemand toegezegd dat morgen aanpak voor 650”. [bijnaam 2] zegt: “Ok kijk maar heb kannonne a staan.” [bijnaam 3] zegt: “Maandag is goed. Regel ik 400.” Ook verstuurt [bijnaam 2] dan een foto aan [bijnaam 3] . Deze foto toont gelijkenissen met de aangetroffen situatie in de productieplaats aan de [adres 4] te Maastricht. [54]
Op 11 april 2020 stuurt [bijnaam 6] aan [bijnaam verdachte] “Appaan 200 van schoonzoon. Loopt stuk langzamer dan ap [bijnaam 2] . Eerste beker van gisteravond”. “schoonzoon?” antwoordt [bijnaam verdachte] dan, “waarom hebbe we nie alles [bijnaam 2] gepskt. Constant verschillende ap”. “pak alles van [bijnaam 2] als het witte ap is”, zegt [bijnaam verdachte] , waarop [bijnaam 6] zegt “we gaan maandag ff overleggen.. hoe en wat [bijnaam 22] .. we zijn op goede weg” en “ja ik ga proberen zoveel mogelijk van [bijnaam 2] te krijgen. En wij gaan samen aan tafel met appaan schoonzoon. Ik weet zeker dat die app ook goed is”, waarop [bijnaam verdachte] zegt “ja waarom dan zo weinig eruit”. [55]
Op 12 april 2020 geeft [bijnaam verdachte] een bestelling door aan [bijnaam 32] . [bijnaam verdachte] stuurt “2100zout 600 mier 500 for”, waarop [bijnaam 32] “oke vriend” antwoordt. “Gronsveld weer”, antwoordt [bijnaam verdachte] vervolgens. Op 13 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] nog “ [bijnaam 22] grondstoffen moet iets minder he.. 300 mier 500 for en 1200 zout.. en dan over 5 dagen zelfde aantal”. [56]
Op 15 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam verdachte] of hij nog leeft. “Kut weer he, snap het niet maat” zegt [bijnaam 2] . [bijnaam verdachte] zegt “hou op gek, weer iets, heb contact met eigenaar dus zal het hore”. Ook zegt [bijnaam verdachte] “Hoorde jij gister apaan afgegeve”. “ja maat pfffff. Elende weer” antwoordt [bijnaam 2] . [bijnaam verdachte] stuurt “Ja en nou. Moet jij weer verwantoorde bij jou man”, waarop [bijnaam 2] reageert “ja maat. Kut allemaal”. [bijnaam 2] zegt “wil wel eens horen wat ze tegen eigenaar gaan zeggen”, waarop [bijnaam verdachte] zegt “zijn nog nie geweest vandaag bij hem”. [57]
Op 15 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 33] “Ey politie is daar. Is gepakt. Locatie. Dus [bijnaam 8] zal zo wel gaan zitten”. [58]
Op 16 april 2020 appt [bijnaam 3] aan [bijnaam 34] “Hadden me gisteren 350kg ap gepakt kutzooi. Inval op draaihok”. [59]
Op [geboortedatum 3] 2020 vraagt [bijnaam 6] aan [bijnaam 2] “kun jij eens na vragen hoe veel water ik nodig heb per uur om te koelen”. Hierbij verstuurt [bijnaam 6] ook een foto van een ketel. Over deze ketel wordt het volgende gerelateerd:
De ketel op de bovenstaande foto betreft zeer waarschijnlijk de ketel die werd aangetroffen in de voornoemde productiewerkplaats voor synthetische drugs aan de [adres 4] te Maastricht. Deze foto werd genomen in de locatie [adres 4] te Maastricht.
Deze, dan wel zeer sterkgelijkende ketel werd, naast de overige aangetroffen en inbeslaggenomen goederen en stoffen, gebruikt in het productieproces van amfetamineolie. [60]
Op 20 april 2020 stuurt [bijnaam 2] twee foto’s naar [bijnaam 3] . Dit betreft het schrijven van de gemeente Maastricht omtrent de sluiting van de loods aan de [adres 4] te Maastricht, gericht aan de verdachte [medeverdachte 8] . [61]
Op 20 april stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 35] “3 weken geleden stash gepakt en week
geleden gooien we rrgens poeder af om 8 uur avojds en om 8 uur smorhens inval alle
poeder weg geen mensen opgepakt”, “geen mensen verhoort”, en “geen mensen opgepakt geen papier geen verhoor raar he. Alle 2 de dingen stash plek en de poeder” . [62]
Op 21 april vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 2] “Had je papierwn gezien vandie man locatie”. [bijnaam 2] antwoordt “Ja maar moet die papieren van advocaat nog hebben daar ga ik
morgen heen met [bijnaam 22] ”. “Ik ga morgen met [bijnaam 22] praten met mijn advocaat dan kan hij
erna erheen gaan”.
Op 26 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 33] “lag van ojs 400 kilo apaan op die locatoe. Denk dsy je niet wil ruile met ons”, waarop [bijnaam 33] vraagt “op welke locatie bedoel je bro”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “die wat jij geregelt had in maastricht”. [bijnaam 33] vraagt dan aan [bijnaam 1] “was dat jullie kok”, hetgeen [bijnaam 1] bevestigt met “ja”. [bijnaam 33] zegt dan “had je me kunne zeggen hoefde het niet langs [bijnaam verdachte] ”. [63]
Op 27 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam verdachte] “Maat had je [bijnaam 8] gezien”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “ja hij was weg vandaag. Morgen had die tijf”. Op 23 mei 2020 zegt [bijnaam verdachte] tegen [bijnaam 2] “kijk bij mijn oude werk dat milieuonderzoek wat ik deed. Zie je? adres lab”, waarop [bijnaam 2] zegt “ja”. [bijnaam verdachte] vraagt vervolgens “Nog wat gehoord van advo en die [bijnaam 8] ”, waarop [bijnaam 2] zegt “masndag laat ik jebweten”. “oke kerel”, antwoordt [bijnaam verdachte] . [64]
Handel in hard- en softdrugs
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 2] in de periode van 26 maart 2020 t/m 8 juni 2020 in totaal 8836 chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet. Deze berichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto's. [bijnaam 2] verstuurt en ontvangt chatberichten van een groot aantal verschillende Encrochat-gebruikers, hij handelt op grote schaal in zowel hard- en softdrugs op nationaal en internationaal niveau, hij neemt bestellingen van zowel hard- en softdrugs aan en onderhandelt over de prijzen. Er wordt gesproken over hoeveelheden, over transporten en leveringen en er wordt gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [65] Een aantal voorbeelden:
Op 28 maart 2020 stuurt [bijnaam 2] aan [bijnaam 36] “wilde jebdie wiet nog”, waarop [bijnaam 36] antwoordt “ja maar ik ben over iurtje bij jou. Is het een probleem, ik geef je al 20.000, rest binnen 5 dagenb”. Op 28 maart 2020 vraagt [bijnaam 37] aan [bijnaam 2] “Geen a nodig?”. [bijnaam 2] antwoordt: “Wel kan 200 weg doen alleen die prijs maat kom ok ik niet mee weg”. “wat betaal jij dan”, zegt [bijnaam 37] , waarop [bijnaam 2] zegt “ik kan hier nog zo pakken voor 650”. [bijnaam 37] antwoordt dan “moe ik vragen of je ze voor 650 kan hebben dan?”. Op 2 april 2020 zegt [bijnaam 2] tegen [bijnaam verdachte] “maat kun je me 15 stekken regelen is voor me oom herft 2 lampjes hangen. Morgen. Kom ze wel halen”. Op 14 april 2020 stuurt [bijnaam 2] naar [bijnaam 4] “heb bomba sos moet ik wel 3200 voor hebbem zit niet veel winst op wel exhte kannone”. Op 4 mei 2020 vindt er een verrekening plaats tussen [bijnaam 2] en [bijnaam 3] . [bijnaam 2] zegt “ maat wat kreeg je nog. Had je keta dan verrekend”, waarop [bijnaam 3] antwoordt met “1240”. Op 5 juni 2020 vraagt [bijnaam 35] aan [bijnaam 2] “Wat haal je uit 1 liter A droog”, waarop [bijnaam 2] zegt “800/850 gram” en “15 uur doen dan achter ijstijd laat ik kleinenkomen mail ik je vanavond voor geld”. [66]
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 1] in de periode van 29 maart 2020 t/m 12 juni 2020 in totaal 8982 chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Deze berichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto’s.
[bijnaam 1] verstuurt en ontvangt chatberichten van een groot aantal verschillende
Encrochat-gebruikers. Ook blijkt dat [bijnaam 1] op grote schaal handelt in zowel hard- en softdrugs, dat hij bestellingen van zowel hard- en softdrugs aanneemt en onderhandelt over de prijzen, dat hij handelt in wapens, dat er wordt gesproken over hoeveelheden, wijze van wegen en tellen, dat er wordt gesproken over transporten en leveringen en dat er wordt gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [67] Een aantal voorbeelden:
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 4] “kan je morge naar den bosch”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “hoe laat maat”, “hoor ik zo” zegt [bijnaam 1] . Ook zegt [bijnaam 1] “kan je me niet ff 3 min tesyertje pakken. Voor pillen. Ik wil daar niet omhoog gaan. Iemand moet veel pillen hebben”, “ok” antwoordt [bijnaam 4] . [68] Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 38] “hey maat alles gked. Doebje wat met blokke”, waarop [bijnaam 38] antwoordt “nee maat kom ik niet mee weg”, waarop [bijnaam 1] nog stuurt “ok heb morge olie 650”. Op 2 april 2020 vraagt [bijnaam 39] aan [bijnaam 1] “heb je geen am”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “woensdag pas weer. Ben zelf aan zoeken elende”. Op 3 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 40] “broer heb js transport voor wiet na duits 30-40 per week 10 per x na leverkussen en dortmund”. Op 4 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 36] “maat heb hele mooie wiet. Mooi groen. 2 stuks maar. Heb ney 1 verkochy”. Op 24 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 39] “maat ik heb nog 1 kilo van die ice van toen maar klein wil je die voor leuke prijs hebben”, waarop [bijnaam 39] antwoordt “nee nee dat was echt rotzooi. Heb 5 kilo terug gekregeb”. Op 22 april 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 41] “heb volgende week 12 stuks amm. Kanonne. Ik kan je die gunne als je alles pakt. Hou ik ze voor jou an de kant”. Op 6 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 1] “ik ben onw na je ouwe die stekjes brengen en kastje halem”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “ok ik kom ook wel eve”. Op 7 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 1] “Ey vr ik heb hele mooie 3 kilo amnesia. Is van me vadwr”, waarop [bijnaam 1] antwoordt met “doe me die”. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam verdachte] “heb je nof wiey. Kon jij nog hasj krijgen maat. En wat kost die”. Een dag later vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam verdachte] “maat heb je methanol. Of ian je krijgen. Moet pastas maken”. Op 11 juni 2020 vraagt [bijnaam 42] aan [bijnaam 1] “en keta wil die staafjes”, waarop [bijnaam 1] antwoordt “kn ik krijge”. Op 19 mei 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam 18] “Maayken je ons geen plek regelen waar we way spullen kunne stashen. Pilletjes, coke, olie en wat speed en maatbekers”. [bijnaam 18] antwoordt “ga even nadenken. Moet je een huis? Of waar al iemand woont”, waarop [bijnaam 1] zegt “ja gewoon stashplek”. Op 12 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] aan [bijnaam 43] “hb j 180 ers”, “nee vriend” zegt [bijnaam 43] . “200 wel”, vraagt [bijnaam 1] dan. “ja” antwoordt [bijnaam 43] , “phillip plein grijs, clown roze. En dubbele kleur barca paars/blauw, rolex zilver/goud” zegt [bijnaam 43] . [bijnaam 1] zegt dan “regel me paar monstwrs aub zijn mensen van den haag die sturen die naar turkije. Komen morge om tepratwn. Pakke veel. Doe van alles ff als kan. Ik heb van alle stempeltjes paar nodig”. [69]
Uit analyse van de chatberichten volgt dat [bijnaam 4] chatberichten verstuurt en ontvangt die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet. Ook blijkt uit deze analyse dat het zeer aannemelijk is dat wanneer andere EncroChat-accounts spreken over “ [bijnaam 4] ”, [bijnaam 4] wordt bedoeld. [bijnaam 4] krijgt kennelijk verzoeken voor (opdracht tot) transporten van [bijnaam 6] en [bijnaam 2] , ook naar België.
Er wordt gesproken over hoeveelheden en prijzen van vermoedelijk synthetische drugs dan
wel stoffen die gebruikt worden in het proces van vervaardiging synthetische drugs. Ook wordt er gesproken over soorten drugs en handelingen binnen het productieproces. [70] Een aantal voorbeelden:
Op 3 april 2020 vraagt [bijnaam 6] aan [bijnaam 4] “wanneer kan jij weer rijden???”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “meld me morgen [bijnaam 22] ”. Op 4 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 4] “maat neem je straks grote weegschaal mee”. [bijnaam 4] vraagt “heb je mis even wat geld voor me?”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “ik geef je geld van rijen wel al voor morgen”, waarop [bijnaam 4] antwoordt “is goes. Moet ik naar jou komen?”. [bijnaam 2] zegt dan “neem me allesan even mee als kan is bij me moeder half1 ok”. [bijnaam 4] zegt dan “doe ik totnzo”. [bijnaam 2] stuurt dan nog “kan vol met 25/lit opbweegschaal moet rond 25.7”. Op 8 april 2020 vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam 6] “had je a al klaar”, waarop [bijnaam 6] antwoordt “nee geen A klaar [bijnaam 22] . Laat je weten meteen. Maar ff over rijde. Ik geef [bijnaam 4] sleutel box”. Op 10 april 2020 stuurt [bijnaam 4] aan [bijnaam 2] “onze vriend meld zoch. [bijnaam 44] . Prijs voor 15 hij komt naarbhier”. [bijnaam 2] reageert: “hmmm zeg 900. Geef ik jouw zo wat”. Op 22 april 2020 stuurt [bijnaam 2] naar [bijnaam 1] “ik stuur [bijnaam 4] morgen vroeg meta halen heeft brief gemaakt van zieken huis op zijn naam van belgie”. [71]
Uit analyse van de chatberichten van [bijnaam verdachte] volgt onder andere dat hij handelt in grondstoffen voor synthetische drugs. Ook volgt uit chats dat [bijnaam verdachte] handels in hennep(stekken). Een aantal voorbeelden:
Op 11 april 2020 vraagt [bijnaam 45] aan [bijnaam verdachte] “Hey maat.. Ik hoor van [naam 12] dat jij eventueel interesse had in die meta, mono en waterstof”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “hoeveel van alles en prijs. Vraag eebs”. [bijnaam 45] antwoordt dan: “1750 liter meta voor 5€ de liter en 33 waterstofflessen voor 850€ de fles en nog 2 mono flessen voor 6500€”. “Ga vragen” antwoordt [bijnaam verdachte] vervolgens. Op 4 april 2020 vraagt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 46] “Ey vraagje, zon koeler, op zon ketel. Hoe weet je hoe dat je genoeg water heb voor te
koelen? Nou ene heefft 15 lit watee perminuut. Enkoeler van 1.5 meter. Is daar rekensom voor ofzo”. Op 28 april 2020 vraagt [bijnaam 47] aan [bijnaam verdachte] “heb je nog schijven. 10000”. “Moet vrageb” antwoordt [bijnaam verdachte] . Even later stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 47] “Ja pp zilver, groene clown , albert hein en die 2 kleuren. En 350 mg ook”. Op [geboortedatum 3] 2020 vraagt [bijnaam 48] aan [bijnaam verdachte] “Vr kan je aan 10.000 schijven komen. Welke en welke prijs”. [bijnaam verdachte] antwoordt: “ja zeker vr. 200 mg kost 20. cent. 280 voor 25.”. op 7 juni 2020 vraagt [bijnaam 32] aan [bijnaam verdachte] “Hi vriend hoe gaat t. Nog niet gestard met draaien”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “Gm vr. ja zouden 15 juni op locatie kunne belgie/ ivm gesloten grenzen. Deze week horen we hoe en wat”. Op 8 mei 2020 stuurt [bijnaam verdachte] naar [bijnaam 49] “Ey interesse in een 3 kleur tikker. Weegt 2300 kilo”, waarop [bijnaam 49] vraagt “kost dat ding”. [bijnaam verdachte] antwoordt dan “Origineel 3ton+. Maar kost mij en vriend 60”. [72] Op 30 maart 2020 vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam verdachte] “maat heb je die wiet nog. Moer 2 kilo. Door die duitser”, waarop [bijnaam verdachte] antwoordt “ja zeker die 2.3 kilo. Voor die vent wat bij je ouwe was”. [73] Op 2 april vraagt [bijnaam 2] aan [bijnaam verdachte] “maat kun je me 15 stekken regelen is voor me oom”, waarop [bijnaam verdachte] zegt “ja zeker”, waarop [bijnaam 2] antwoordt “kom ze wel halen”. Op diezelfde dag vraagt [bijnaam 1] aan [bijnaam verdachte] “vriend heb je 2 kilo mooie amm?”. Op 6 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 1] “ik ben onw na je ouwe die stekjes brengen en kastje halem”. Op 7 april 2020 stuurt [bijnaam verdachte] naar [bijnaam 1] “Ey vr ik heb hele mooie 3 kilo amnesia. Is van me vadwr”, “doe me die” antwoordt [bijnaam 1] . Op 4 juni 2020 stuurt [bijnaam 1] naar [bijnaam verdachte] “heb je die kilo nog maat”, waarop [bijnaam verdachte] vraagt “welke kilo? Die am van toen. Ja heb ik nog. Moet je hebbe?”. [74]
Uit een analyse van de chatberichten van [bijnaam 6] / [bijnaam 6] volgt dat hij in de periode van 26 maart 2020 t/m 12 juni 2020 in totaal 11.814 chatberichten heeft verstuurd en ontvangen die grotendeels gaan over betrokkenheid bij strafbare feiten, gerelateerd in de Opiumwet, met name de productie van synthetische drugs. De chatberichten bestaan grotendeels uit tekstberichten en een aantal foto's. Er worden chatberichten verstuurd en ontvangen van een groot aantal verscheidene EncroChat-gebruikers. Er wordt gesproken over hoeveelheden en prijzen, over locaties, soorten drugs, stoffen en handelingen binnen
het productieproces van synthetische drugs. Een aantal voorbeelden:
Op 12 april 2020 stuurt [bijnaam 6] naar [bijnaam verdachte] “2100 zout. 600 mier. 500 for. Wanneer kan dat???”. [bijnaam verdachte] zegt “ga vragen nou. Voor hoeveel is dat kilo ap”, waarop [bijnaam 6] antwoordt “800”. Op [geboortedatum 3] 2020 stuurt [bijnaam 18] aan [bijnaam 6] “Die van die boerderij in montfort valt af Man wil alleen planten vind straf voor olie te hoor. Maasyricht ben ik.nog wachten op reactie die jongen wat regelt is altijd zo traag met alles. Maarwat ik je laatst zei die man wat loodsen in branband heeft kunnen we volgende week samen heen en kijken of
er iets bij is wat we kunnen gebruiken”, waarop [bijnaam 6] antwoordt “en voor starten kunnen we bouw huis?? Of niet? Moet dat ff weten omdat ik wat moet zeggen tegen plek van vanmiddag snapte”. Op 24 mei 2020 vraagt [bijnaam 6] aan [bijnaam 7] “Kun jij ice uithalen. Kun jij keta krijgen??” waarop [bijnaam 7] zegt “ja ice kan ik krijgen. Keta moet ik ff na vragen”. Op 7 juni 2020 zegt [bijnaam 6] tegen [bijnaam 31] “ja [bijnaam 22] we moeten nog ff 10 dagen poelten. En dan hoop ik frisse start op top locatie. Niemand heeft in de gate daar”. [75]
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank; de bewijsoverwegingen
De rechtbank merkt allereerst op dat uit de EncroChat-berichten, in samenhang bezien met de overige opgenomen bewijsmiddelen, evident volgt dat het leidende onderwerp in de chats tussen alle verdachten Opiumwet-gerelateerd is. De rechtbank gaat, net als de politie, uit van de volgende betekenissen van de door de EncroChat-gebruikers gehanteerde termen en afkortingen in hun chatgesprekken:
Feiten 1, 2 en 3: het in vereniging produceren van amfetamine en MDMA te Maastricht in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020, het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en MDMA te Maastricht op 15 april 2020 en het op 15 april 2020 opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-base te Maastricht:
Op 15 april 2020 ontdekken verbalisanten in een loods aan de [adres 4] te Maastricht een drugslab. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) doet onderzoek en rapporteert dat de aangetroffen goederen en chemicaliën in het lab typische goederen en chemicaliën zijn welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. De aangetroffen goederen komen overeen met de benodigdheden voor het produceren van amfetamine(olie) volgens de Leuckart-methode. Verschillende in het lab aangetroffen vloeistoffen worden door het NFI getest en blijken amfetamine te bevatten. Op het moment van onderzoek was een deel van het lab in werking.
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat op 15 april 2020 een grootschalig productieproces voor amfetamine(olie) gaande was. Ook concludeert de rechtbank op basis van informatie van het LFO dat het lab op 15 april 2020 ieder geval al langer dan 2 weken ingericht en in gebruik was ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen c.q. bewerken van BMK, met als doel het vervaardigen van het eindproduct amfetamine.
De betrokkenheid van de verdachte
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen EncroChat-berichten volgt dat de verdachte ( [bijnaam verdachte] ) intensief betrokken was bij het lab aan de [adres 4] . [bijnaam verdachte] en zegt op 1 april 2020 “ben 10 min Gronsveld”. In de context van de rest van de conversatie, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [bijnaam verdachte] met Gronsveld het lab aan de [adres 4] bedoelt. Uit de chats volgt verder dat [bijnaam verdachte] betrokken is bij de verhuizing van onder meer ibc’s en ketels van het lab, hij informeert naar de aanwezigheid van [medeverdachte 8] in het lab, hij regelt grondstoffen voor het lab, een weegschaal om liters te wegen en hij spreekt af met [bijnaam 6] om om de tafel te gaan zitten met [bijnaam 2] om afspraken te maken over de aanlevering van apaan voor het lab. [bijnaam verdachte] wil het liefst enkel nog apaan van [bijnaam 2] verwerken in het lab, zo blijkt uit de chats. Op 12 april 2020 geeft [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 32] door dat hij zout, mierenzuur en formamide wil voor het lab in Gronsveld.
Nadat de politie het lab aan de [adres 4] heeft ontdekt, hebben de verdachte en [bijnaam 2] contact over [medeverdachte 8] en over diens contacten met een advocaat. Op de dag van de inval in het lab, 15 april 2020, stuurt [bijnaam verdachte] aan [bijnaam 33] “Ey politie is daar. Is gepakt. Locatie. Dus [bijnaam 8] zal zo wel gaan zitten”. Ook hieruit volgt de directe betrokkenheid van [bijnaam verdachte] bij het lab. Het direct betrokken zijn van [verdachte] wordt ook nog eens door hem zelf verwoord als hij in een chat van 23 mei 2020 spreekt over een milieu onderzoek van zijn werk op “onze” lab locatie.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het produceren van amfetamine in het lab aan de [adres 4] te Maastricht (feit 1, primair). De verdachte had invloed op hetgeen in het lab geproduceerd werd, op de betrokkenen daarbij en leverde grondstoffen aan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de goederen die zich in het lab bevonden, zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevonden, ook zonder dat de verdachte zelf (telkens) in het lab aanwezig was. Het gegeven dat de verdachte als medepleger van de productie van amfetamine kan worden aangemerkt, maakt dat de verdachte ook medepleger is van het voorhanden hebben van alle voorwerpen en producten die tot het lab behoorden zoals die in de loods aanwezig waren op 15 april 2020, opgesomd onder feiten 2 en 3 van de tenlastelegging. De rechtbank kan op basis van het dossier niet de exacte hoeveelheid in het lab aangetroffen amfetamine-base(olie) achterhalen, maar aan de hand van het proces-verbaal van het LFO acht de rechtbank in elk geval bewezen dat er in het lab “een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine-base” is aangetroffen, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd.
Feit 4: het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 november 2020 in Nederland:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Opiumwet is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Samenwerkingsverband
Gelet op de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 (datum uit de lucht gaan EncroChat-server) deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet.
[bijnaam 2] ( [medeverdachte 2] ), [bijnaam 1] ( [medeverdachte 1] ), [bijnaam 6] / [bijnaam 6] ( [medeverdachte 6] ), [bijnaam verdachte] ( [verdachte] ) en [bijnaam 4] ( [medeverdachte 4] ) vormden een nauw crimineel samenwerkingsverband. Er is continu contact tussen de verdachten. Deze contacten zien in het geval van de verdachte in het bijzonder op de lab locatie aan de [adres 4] te Maastricht. Ze sturen foto’s naar elkaar van het lab, foto’s van de productie en foto’s van papieren die [medeverdachte 8] heeft ontvangen van de gemeente. Ze houden elkaar op de hoogte van de voortgang van het productieproces, ze zorgen er met elkaar voor dat er voldoende grondstoffen worden aangeleverd voor het lab en ze maken daarbij ook gebruik van elkaars contacten buiten het samenwerkingsverband om. De samenwerking tussen de deelnemers stopt ook niet na ingrijpen door de politie, door, bijvoorbeeld, de inval in het lab. Integendeel. De samenwerking duurt ook daarna voort. Uit de chatberichten volgt dat de deelnemers ook actief op zoek zijn naar andere locaties om hun druggerelateerde werkzaamheden voort te zetten, ze ruilen grondstoffen uit en ze handelen in drugs en in grondstoffen voor drugs.
Duurzaam karakter
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten had naar het oordeel van de rechtbank ook een duurzaam karakter. Dit blijkt onder meer uit de intensiteit van de contacten in de periode van ruim zes maanden en de inhoud van de Encrochat-gesprekken. De inhoud van de gesprekken duidt niet op een eenmalig of incidenteel contact.
Rolverdeling
De rechtbank ziet [medeverdachte 2] , oftewel: [bijnaam 2] , als de leider van de organisatie. [medeverdachte 2] levert een grote intellectuele bijdrage aan de organisatie. Hij is – vooral op afstand – intensief betrokken bij zowel de [adres 8] als de [adres 4] . Hij is betrokken bij de aanvoer van grondstoffen voor de productie van synthetische drugs zodat hij ook een materiële bijdrage levert aan de organisatie. Ook is hij afnemer van de grondstoffen die zijn eigen organisatie produceert. [medeverdachte 2] is vraagbaak voor de overige leden van de organisatie, alsmede voor personen van buiten de organisatie. Hij wordt geraadpleegd als er vragen zijn over het productieproces en hij regelt chauffeurs. [medeverdachte 2] zorgt er ook voor dat de bewoner van de stashlocatie alsmede de huurder van de loods van het lab een advocaat krijgen. Ten slotte coacht hij de overige leden van de organisatie.
[medeverdachte 1] , oftewel: [bijnaam 1] , staat hiërarchisch gezien in de organisatie iets onder zijn vader [medeverdachte 2] , maar heeft ook een sturende rol binnen de organisatie. Ook [medeverdachte 1] wordt geraadpleegd met allerhande vragen over amfetamineproductie. Hij geeft ook opdrachten aan [bijnaam 4] en [bijnaam 3] . Zo vraagt hij [bijnaam 4] of hij naar Den Bosch kan rijden “voor pillen”. Ook vraagt hij [bijnaam 4] om [naam 13] mee naar het bos te nemen. Aan [bijnaam 3] vraagt hij “kan je regelen dat ik dat achterlijk mannetje zie nu”. Ook regelt [medeverdachte 1] het EncroChat-account van [bijnaam 4] .
De rechtbank ziet [medeverdachte 6] , oftewel: [bijnaam 6] / [bijnaam 6] , en [verdachte] : oftewel [bijnaam verdachte] als de coördinatoren van het drugslab aan de [adres 4] . Zij regelen de grondstoffen, zijn contactpersoon van de kok en de huurder en hebben kennis van het productieproces.
[medeverdachte 4] , oftewel: [bijnaam 4] is de chauffeur van de organisatie. Hij wordt met name door [bijnaam 2] en [bijnaam 1] aangestuurd, maar hij rijdt ook voor [bijnaam 6] / [bijnaam 6] . Hij verricht chauffeursdiensten ten behoeve van het brengen/ophalen van drugs, maar ook van geld en andere druggerelateerde goederen zoals weegschalen en testers. Daarnaast was [bijnaam 4] betrokken bij de stashlocatie aan de [adres 8] te Heerlen, hetgeen hier verder buiten beschouwing kan blijven.
Wetenschap van de verdachte van het oogmerk van de organisatie
Uit alle EncroChats leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de organisatie waar hij deel van uitmaakte tot oogmerk had het produceren en verhandelen van harddrugs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten de productie van synthetische drugs. De bijdrage die alle verdachten leverden is naar het oordeel van de rechtbank ook van voldoende intensiteit en duur om hen aan te merken als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt reeds uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen over de rol van de verdachten is overwogen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode beperkt dient te worden van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020, zijnde de datum waarop de EncroChatserver uit de lucht ging.
Feit 5: het opzettelijk in vereniging produceren en verhandelen van amfetamine en MDMA in de periode van 16 april 2020 tot en met 24 november 2020 (primair), dan wel het voorbereiden of bevorderen hiervan in diezelfde periode (subsidiair):
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen EncroChats volgt naar het oordeel van de rechtbank evident dat de verdachte ook na de inval op de [adres 4] op 15 april 2020 is doorgegaan met de handel in harddrugs. Omdat echter niet kan worden vastgesteld dat er ook daadwerkelijk transacties betreffende harddrugs hebben plaatsgevonden, spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in harddrugs, acht de rechtbank onder verwijzing naar de in de bewijsmiddelen opgenomen EncroChat-berichten wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6: het in vereniging telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/ verstrekken/vervoeren/aanwezig hebben van hennep in Nederland in de periode van 26 maart 2020 tot en met 24 november 2020:
Uit de EncroChats volgt dat [bijnaam verdachte] naast harddrugs ook handelt in softdrugs, meer specifiek in hennep(stekken). In deze chats, opgenomen in de bewijsmiddelen, wordt gesproken over wiet, stekken en amnesia. In relatie tot deze wiet, hennep en amnesia wordt gesproken over prijzen, over kilo’s en brengen en/of halen ervan. Op basis van de EncroChats komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich ook aan dit feit schuldig heeft gemaakt, zij het dat de rechtbank de pleegperiode beperkt van 26 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, zijnde de datum waarop de EncroChatserver uit de lucht ging.
Feit 7: het op 22 januari 2021 aanwezig hebben van 13,9 gram hennep in zijn cel in de PI Dordrecht:
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de verdachte dit ten laste gelegde feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het feit, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen, op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 14] (hoofd beveiliging PI Dordrecht) d.d. 8 februari 2021 [76] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, hoeveelhedamfetamine en hoeveelheden MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden amfetamine en/of MDMA en/of MDA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en te bevorderen
- jerrycans, inhoudende 500 liter formamide en
- vijf klemdekselvaten (inhoudsmaat 200 liter per stuk), inhoudende 20 liter FD=N=formylametamine en/of 180 liter FD=BMK en
- een 200-liter dopvat (formamidevat) met vloeistofafval en
- 2 x25 kilo caustic soda (INOVYN) (in 2 zakken) en
- 18 lege gebruikte zakken caustic soda (INOVYN) en
- 41 jerrycans, inhoudende (in totaal) 1225 liter zoutzuur en
- 3 IBC's, inhoudende (in totaal) 1300 liter amfetaminegerelateerd afval en
- een opstelling ten behoeve van omzetting van pre-precursor BMK, bestaande uit een vierkante metalen bak (125x125cm), geplaatst op blokken steen, gevuld met zuur water met daarin een 1000-liter IBC (container in metalen frame) (inhoudende (in totaal) 800 liter zure
vloeistof met daarop een dikke laag geel poeder APAA(N)) en aangesloten via een slang op een 1000- liter IBC, inhoudende (in totaal) 800 liter vloeistof (gaswasser), en vier gasbranders aangesloten op twee gasflessen en
- een opstelling ten behoeve van de vervaardiging van amfetamine, bestaande uit gebruikte en vervuilde gemodificeerde industriële rvs reactie/kookketel, inhoudsmaat 995 liter, en inhoudende een olieachtige vloeistof (geurend naar amfetamine) en een hoge concentratie
koolmonoxide, drie gasbranders, voorzien van gasslangen met reduceerventiel, twee rvs-refluxkoelers en een frequentieregelaar en
- een gaswasser, bestaande uit twee gekoppelde 1000-liter IBC's, aangesloten op drie afzuigunits en flexibele slangen en
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 1080 liter 1e fase-afval en
- twee stoomketels ten behoeve van stoomdestillatie, bestaande uit twee gemodificeerde 50-liter rvs-bierfusten (middels twee stukken rvs-pijp aan elkaar gelast) en
- twee gebruikte destillatieketels (rvs), inhoudsmaat 50 liter en twee passende rvs-koelers en
- negen (aangebroken) zakken, elk gevuld met 22 tot 25 kilo poeder (geur APAA(N)), te weten maismeel gemengd met APAA, MAPA, BMK-glycidezuur (totaal 198 kilo),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat
die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 3
op 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine-base, zijnde amfetamine-base en/of amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 in de gemeenten Sittard-Geleen en Heerlen en Maastricht, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 5 subsidiair
in de periode van 16 april 2020 tot en met 12 juni 2020 in een of meerdere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen,
telkens om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen, zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en (een of meer van) verdachtes mededader(s) afspraken gemaakt over onder meer afzetplaatsen, chauffeurswerkzaamheden, leverdata en betalingen en inlichtingen met mededader(s) gedeeld;
feit 6
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 in een of meerdere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep en/of (een) hoeveelhe(i)d(en)van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,;
feit 7
op 22 januari 2021 in de gemeente Dordrecht (te weten in zijn cel in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht) aanwezig heeft gehad (ongeveer) 13,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet;
feit 5 subsidiair
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 6
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 7
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een geldboete van € 40.000,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie te hoog is.
Ook moet volgens de raadsvrouw een compensatie worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg. Voorts geldt dat verdachte in 2021 in België tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden is veroordeeld. Deze uitspraak is onherroepelijk en de straf is uitgezeten. De raadsvrouw bepleit, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie EU d.d. 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:5), dat artikel 63 Sr, anders dan tot nu toe werd aangenomen, wel degelijk van toepassing is op deze veroordeling, zodat de rechtbank op grond van art. 63 Sr bij de strafoplegging met de strafoplegging van 50 maanden rekening dient te houden. .
Als de rechtbank al een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte wil opleggen, pleit de raadsvrouw ervoor om het onvoorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf de duur van het reeds ondergane voorarrest niet te laten overstijgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van en de productie van harddrugs en heeft daartoe ook voorbereidingshandelingen verricht. Ook was de verdachte actief in de hennephandel. En dit alles binnen het kader van een criminele organisatie. Tot slot had de verdachte een hoeveelheid hennep aanwezig op zijn cel in de PI.
De chemische processen bij de productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich. Het is voorts algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de criminelen die zich bezig houden met de productie van en handel in synthetische drugs
daarmee grote winsten maken en hun belangen vaak beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Gelet op de omvang van de productie en de duur van de productie alsmede van de handel zoals uit het dossier is gebleken moeten er grote sommen geld zijn verdiend.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Zo is hij eerder veroordeeld voor Opiumwetfeiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Redelijke termijn
De verdediging heeft gesteld dat deze strafzaak niet binnen een redelijke termijn is behandeld, zodat strafvermindering aan de orde is.
De redelijke termijn is voor de verdachte aangevangen op de dag van zijn inverzekeringstelling op 24 november 2020.
Aan de hand van het beoordelingskader dat door de Hoge Raad is geformuleerd in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
  • in deze zaak worden acht verdachten vervolgd, wier strafzaken gelijktijdig werden behandeld;
  • er is na de regiezitting op 21 mei 2021 op verzoek van de raadslieden een tweede regiezitting gevolgd. Deze heeft plaatsgevonden op 16 november 2021. In dat kader zijn meerdere zeer uitvoerige verzoeken gedaan en vele bijlagen overgelegd;
  • de inhoudelijke behandeling van de strafzaken was gepland vanaf 1 november 2022. Kort voorafgaand aan die zitting, namelijk op 26 oktober 2022, is door de raadsvrouw aan de officier van justitie meegedeeld dat verdachte tijdens de zitting nog in detentie zou verblijven in België en heeft de raadsvrouw de officier verzocht de aanwezigheid van verdachte ter terechtzitting te faciliteren. Het bleek niet mogelijk om op dergelijke korte termijn een transport vanuit België te regelen. Het onderzoek ter terechtzitting is door de rechtbank derhalve ter terechtzitting d.d. 1 november 2022 geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn strafzaak in persoon aanwezig te zijn. Tijdens diezelfde zitting is de rechtbank door de raadslieden van de medeverdachten, wiens zaken tegelijkertijd werden behandeld, gewraakt;
  • nadat de wrakingskamer in de zaken van de medeverdachten op 9 februari 2023 de wrakingsverzoeken ongegrond heeft verklaard, zijn op 13 maart 2023 de verhinderdata opgevraagd van de raadslieden voor de periode 28 augustus tot en met 15 december 2023;
  • gelet op die verhinderdata was er geen mogelijkheid om de inhoudelijke behandeling te hervatten in de betreffende periode. Door de behandeling van de strafzaken niet gelijktijdig maar achtereenvolgens te plannen gedurende drie weken vanaf 6 december 2023, kon de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak worden hervat op 11 december 2023;
  • het onderzoek is gesloten op 24 januari 2024.
De rechtbank constateert dat door de verdediging uitvoerige verzoeken zijn gedaan die vertraging in de afdoening van de zaak hebben veroorzaakt. Daarnaast geldt dat de noodzakelijke schorsing van de inhoudelijk behandeling d.d. 1 november 2022 aan de verdediging kan worden verweten. De verdediging heeft immers eerst zo kort voor de inhoudelijke behandeling de officier van justitie op de hoogte gesteld van de detentie van verdachte in België, dat het daarna feitelijk onmogelijk was om verdachte tijdig naar de rechtbank in Maastricht te laten transporteren. Dat de verdediging hoopte en verwachte dat verdachte door de rechtbank Antwerpen kort voor de zitting in vrijheid zou worden gesteld, doet aan die verwijtbaarheid niet af. De planning van de hervatting van het onderzoek is vervolgens voortvarend ter hand genomen. Gelet op dit alles, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Het arrest van het Hof van Justitie EU d.d. 12 januari 2023
Als iemand, nadat hem eerder een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een strafbaar feit dat voor die eerdere strafoplegging is gepleegd, dan dient de Nederlandse rechter ingevolge artikel 63 Sr een straf op te leggen met toepassing van de bepalingen betreffende samenloop van strafbare feiten. De combinatie van de op te leggen en reeds eerder opgelegde straf mag het maximale niet overschrijden. Daarnaast dient de rechter zich ingevolge artikel 63 Sr bij de strafoplegging af te vragen hoe hij zou hebben gestraft als de nieuwe feiten zouden zijn berecht samen met de reeds bij vonnis afgedane feiten.
Artikel 3, eerste lid, van het kaderbesluit 2008/675, dat bij wet van 20 mei 2010 is geïmplementeerd, strekt ertoe dat elke lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen wegens andere feiten rechtsgevolgen verbindt die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig het nationale recht. Het vijfde lid van artikel 3 maakt op deze plicht evenwel een uitzondering: Indien het strafbare feit dat heeft geleid tot de nieuwe procedure is gepleegd voordat de eerdere, buitenlandse veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, is niet vereist dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen op in andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, wanneer dat voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure. In dergelijke gevallen zien de lidstaten, aldus de tweede volzin van het vijfde lid, erop toe dat de eerdere, buitenlandse veroordelingen door rechters anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.
Het vijfde lid is kennelijk in het Kaderbesluit opgenomen naar aanleiding van de opmerking van de Nederlandse delegatie dat er geen verplichting mag zijn om een eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling in aanmerking te nemen, indien de in de eerdere, buitenlandse veroordeling opgelegde straf in mindering zou worden gebracht op de straf die in de nieuwe, nationale procedure moet worden opgelegd (zie het document van de Raad van Europa, no. 13101/1/06 REV 1, van 29 September 2006, p. 5, alsmede de derde voetnoot bij p. 11). De delegatie heeft daarbij, naar de rechtbank aanneemt, het oog gehad op de uit artikel 63 Sr voortvloeiende verplichting voor de Nederlandse rechter om zich bij de strafoplegging af te vragen hoe hij zou hebben gestraft als de nieuwe feiten zouden zijn berecht samen met de reeds bij vonnis afgedane feiten.
In zijn arrest van 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:306, NJ 2018/220 m.nt. A.H. Klip, heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar het vijfde lid van artikel 3 van het Kaderbesluit, geoordeeld dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Het staat de Nederlandse rechter wel vrij een eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling bij de straftoemeting in aanmerking te nemen.
In het arrest van 12 januari 2023, C-583/22, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat het Kaderbesluit slechts een minimumverplichting oplegt om bij nieuwe strafrechtelijke procedures rekening te houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen. Artikel 3, vijfde lid, van het Kaderbesluit heeft, aldus het Hof, tot doel de bevoegdheid van de nationale rechter te behouden om in gevallen zoals in het vijfde lid bedoeld, een straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten, door die nationale rechter te ontslaan van de verplichting om eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gelijk te stellen met eerdere nationale veroordelingen (rov. 70). Het Hof voegt daaraan - overeenkomstig de tweede volzin van het vijfde lid - toe dat de lidstaten wel de vrijheid behouden om met dergelijke veroordelingen rekening te houden, ook al zijn zij daartoe uit hoofde van het kaderbesluit niet verplicht (rov. 71).
In de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Hof van 12 januari 2023 was MV, een Frans staatsburger op 21 februari 2022 door het Landgericht Freiburg im Breisgau veroordeeld voor de verkrachting van een Duitse studente op 10 oktober 2003. In de tussenliggende periode was MV meermalen in Frankrijk tot lange vrijheidsstraffen veroordeeld waarvan er in Frankrijk tot het moment van overdracht aan de Duitse autoriteiten 17 jaar en 9 maanden ten uitvoer waren gelegd. Als het Landgericht de Franse veroordelingen gelijk zou stellen aan Duitse veroordelingen, dan zou het Landgericht voor de Franse veroordelingen en de Duitse veroordeling een totaalstraf moeten formuleren die maximaal 15 jaar zou kunnen bedragen. Gezien de hoogte van de eerdere Franse veroordeling, zou het Landgericht dan dus in het geheel geen uitvoerbare straf voor de door MV begane verkrachting op 10 oktober 2003 kunnen opleggen.
Het Hof van Justitie oordeelt dat in een dergelijk geval, namelijk het geval dat bij gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordelingen in het geheel geen uitvoerbare straf meer kan worden opgelegd, sprake is van een “beperking bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure” zoals bedoeld in het vijfde lid van artikel 3 van het Kaderbesluit. Dat betekent uiteraard niet dat dit vijfde lid alleen van toepassing is als in het geheel geen uitvoerbare straf zou kunnen worden opgelegd, zoals door de raadsvrouw is betoogd. De bepaling van het vijfde lid heeft immers tot doel de rechter steeds in staat te stellen een straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten. Ook als de rechter nog wel ruimte zou hebben om in de nieuwe zaak een uitvoerbare straf op te leggen, kan toepassing van de verplichting tot gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordelingen ertoe leiden dat het de rechter onmogelijk wordt gemaakt om een passende en redelijke straf op te leggen. De uitzondering op de verplichting tot gelijkwaardige behandeling van buitenlandse veroordeling is bovendien in het Kaderbesluit opgenomen kennelijk juist met het oog op de voor de Nederlandse rechter uit artikel 63 Sr voortvloeiende verplichtingen.
De rechtbank is, gezien bovenstaande, van oordeel dat onverkort geldt dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. In ieder geval geldt naar het oordeel van de rechtbank dat toepassing van artikel 63 Sr specifiek in onderhavige zaak zou leiden tot de onmogelijkheid om een passende en redelijke straf op te leggen met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtsstelsels van de lidstaten. De rechtbank zal derhalve geen toepassing geven aan artikel 63 Sr voor wat betreft de eerdere Belgische veroordeling van verdachte.
De rechtbank zal wel anderszins rekening houden met die eerdere Belgische veroordeling. Daarbij is van belang dat het Hof van Justitie eveneens heeft overwogen dat als de rechter rekening houdt met eerdere, buitenlandse veroordelingen, in navolging van de tweede volzin van het vijfde lid, die rechter niet verplicht is om een cijfermatige berekening te maken van het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om die eerdere, buitenlandse veroordeling gelijk te stellen met nationale veroordelingen, nu deze bepaling slechts voorschrijft dat de rechter die mogelijkheid moet worden geboden maar lidstaten vrij zijn in de wijze waarop zij daar invulling aan geven. In casu had het Landsgericht dat gedaan, aldus het Hof van Justitie, door op het uitgangspunt van 7 jaar vrijheidsbeneming als “hardheidscompensatie” een strafvermindering van één jaar toe te kennen.
De verdachte is bij vonnis van 2 september 2021 door de Belgische rechtbank van eerste aanleg te Tongeren veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden en een geldboete van 8.000,- euro. In het dossier bevindt zich een ‘Vonnis tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied’ van de rechtbank Antwerpen d.d. 17 maart 2023. De verdachte heeft ter zitting verklaard 15 of 16 maanden in België te hebben vastgezeten. De rechtbank acht, gezien de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische strafrechtsstelsels op het gebied van straftoemeting en voorwaardelijke invrijheidstelling, en rekening houdende met de eerdere Belgische strafoplegging, een strafkorting van zes maanden passend.
De op te leggen straf
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren (is gelijk aan 72 maanden). Rekening houdend met de hiervoor genoemde strafkorting vanwege de eerdere veroordeling van de verdachte in België, legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 66 maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank oplegt, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 60.000,- aan de verdachte opleggen. De rechtbank ziet reden om de verdachte in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat de door hem gepleegde stafbare feiten puur zien op winstbejag. Het is algemeen bekend dat met de drugshandel grote geldbedragen worden verdiend. Dat valt ook terug te lezen in de EncroChats in het dossier. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van de verdachte. Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
Voor het onder feit 7 bewezen van het op cel aanwezig hebben van softdrugs, een overtreding van de Opiumwet, zou verdachte eigenlijk nog een aparte straf moeten krijgen. Gelet evenwel op de disciplinaire straf die verdachte hiervoor reeds heeft moeten ondergaan en de straffen die hij hier thans opgelegd krijgt, ziet de rechtbank geen meerwaarde in een afzonderlijke bestraffing voor dit feit. Er zal volstaan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet thans geen aanleiding om ter beteugeling van het recidivegevaar over te gaan tot de gevangenneming van verdachte, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11 en 11b van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 5, primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 tot en met 6 tot een gevangenisstraf van 66 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Geldboete
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 tot en met 6 tot een geldboete van € 60.000,-;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 318 dagen;
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
- bepaalt dat voor feit 7 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2024.
Buiten staat
Mr. Loof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020
in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal
bevattende amfetamine en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens)
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of een of meer mededader(s) in of omstreeks de periode
van 26 maart 2020 tot en met 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in
elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal
bevattende amfetamine en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens)
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
waarbij hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s), in die periode
en pleegplaats, opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest bij voornoemd(e)
feit(en) en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
tot het plegen van voornoemd(e) feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en)
amfetamine en/of MDMA en/of MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA
en/of MDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 500 liter formamide en/of
- vijf klemdekselvaten (inhoudsmaat 200 liter per stuk), inhoudende
(totaal) 20 liter FD=N=formylametamine en/of 180 liter FD=BMK en/of
- een 200-liter dopvat (formamidevat) met vloeistofafval en/of
- 2 x25 kilo caustic soda (INOVYN) (in 2 zakken) en/of
- 18 lege gebruikte zakken caustic soda (INOVYN) en/of
- 41 jerrycans, inhoudende (in totaal) 1225 liter zoutzuur en/of
- 3 IBC's, inhoudende (in totaal) 1300 liter amfetaminegerelateerd afval
en/of
- een opstelling ten behoeve van omzetting van pre-precursor BMK,
bestaande uit een vierkante metalen bak (125x125cm), geplaatst op
blokken steen, gevuld met zuur water met daarin een 1000-liter IBC
(container in metalen frame) (inhoudende (in totaal) 800 liter zure
vloeistof met daarop een dikke laag geel poeder APAA(N)) en
aangesloten via een slang op een 1000- liter IBC, inhoudende (in totaal)
800 liter vloeistog (glaswasser), en vier gasbranders aangesloten op twee
gasflessen en/of
- een opstelling ten behoeve van de vervaardiging van amfetamine,
bestaande uit gebruikte en vervuilde gemodificeerde industriële rvs
reactie/kookketel, inhoudsmaat 995 liter, en inhoudende een olieachtige
vloeistof (geurend naar amfetamine) en een hoge concentratie
koolmonoxide, drie gasbranders, voorzien van gasslangen met
reduceerventiel, twee rvs-refluxkoelers en een frequentieregelaar en/of
- een glaswasser, bestaande uit twee gekoppelde 1000-liter IBC's,
aangesloten op drie afzuigunits en flexibele slangen en/of
- jerrycans, inhoudende (in totaal) 1080 liter 1e fase-afval en/of
- twee stoomketels ten behoeve van stoomdestillatie, bestaande uit twee
gemodificeerde 50-liter rvs-bierfusten (middels twee stukken rvs-pijp
aan elkaar gelast) en/of
- twee gebruikte destillatieketels (rvs), inhoudsmaat 50 liter en twe
passende rvs-koelers en/of
- negen (aangebroken) zakken, elk gevuld met 22 tot 25 kilo poeder (geur
APAA(N)), te weten maismeel gemengd met APAA, MAPA,
BMK-glycidezuur (totaal 198 kilo),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3
alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 april 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(ongeveer) 4,5 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine-base (olie) en/of (ongeveer) 30 ml, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine-base en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
4
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 november
2020 in de gemeente(n)
Sittard-Geleen en/of Heerlen en/of Maastricht, in elk geval in
Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke
personen, te weten
(onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 8]
en/of [medeverdachte 6]
en/of [medeverdachte 7] ,
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van één of meer
misdrij(f)(ven), als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of
10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren
en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van
Nederland
brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst
I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
en/of
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht
op het
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of
binnen
en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een)
middel(en) als
bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen
krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld op de bij
de
Opiumwet behorende lijst II en/of
- van het (van grote hoeveelheden) binnen en/of buiten het grondgebied
van
Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de
Opiumwet
behorende lijst II
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond D
Opiumwet )
5
hij in of of omstreeks de periode van 16 april 2020 tot en met 24
november 2020 in een of
meerdere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans
alleen, meermalen al.tans eenmaal, (telkens)
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
amfetamine en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal MDMA,
zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 april 2020 tot en met 24 november
2020 in een of meerdere
plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) om (een) feit(en), bedoeld in het
vierde of vijfde lid van
artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden,
bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (telkens) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende amfetamine en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of
MDMA (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen
gelegenheid en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende
verdachte en/of (een of
meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) afspraken gemaakt over
onder meer afzetplaatsen,
chauffeurswerkzaamheden, leverdata en/of betalingen en/of (andere)
inlichtingen met
mededader(s) gedeeld;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2
alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 24 november
2020 in een of meerdere
plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen,
meermalen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en)van meer dan 30 gram hasjiesj,
zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
7
hij op of omstreeks 22 januari 2021 in de gemeente Dordrecht (te weten
in zijn cel in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht)
aanwezig heeft gehad (ongeveer) 13,9 gram,
in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd zijnde
hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Eind proces-verbaal, onderzoeksnummer LB2R020069 Asbroek, doorgenummerd van pagina’s 1 tot en met 2808.
2.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 45 van de doornummering.
3.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 42 van de doornummering.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39 van de doornummering.
5.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend identificatie [bijnaam 1] , p. 49 van de doornummering.
6.Proces-verbaal van bevindingen aanvulling vaststelling identiteit [bijnaam 2] , p. 200 van de doornummering.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 198-199 van de doornummering.
8.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 489-490 van de doornummering.
9.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 490 van de doornummering.
10.Proces-verbaal van bevindingen analyse EncroChat [bijnaam 1] , p. 78 van de doornummering.
11.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend pv identificatie EncroChat [medeverdachte 3] , p. 491 van de doornummering.
12.Proces-verbaal van bevindingen aanvulling pv LB2R020069-73B, p. 673-674 van de doornummering.
13.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 4] , p. 671-672 van de doornummering.
14.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker [bijnaam verdachte] , p. 802-803 van de doornummering.
15.Proces-verbaal van bevindingen factuur [bedrijf 1] , p. 822-823 van de doornummering.
16.Proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker [bijnaam verdachte] , p. 803-804 van de doornummering.
17.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] / [bijnaam 6] , p. 1099-1100 van de doornummering.
18.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] / [bijnaam 6] , p. 1101 van de doornummering.
19.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 6] / [bijnaam 6] , p. 1101-1102 van de doornummering.
20.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1236 van de doornummering
21.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1235 van de doornummering.
22.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1235 van de doornummering.
23.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1236 van de doornummering.
24.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1236-1237 van de doornummering.
25.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [bijnaam 7] , p. 1236-1237 van de doornummering.
26.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 8] , p. 976-977 van de doornummering.
27.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 8] , p. 970-971 van de doornummering.
28.Procesverbaal van bevindingen d.d. 15 april 2020, p. 1727 van de doornummering.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2020, p. 1733 van de doornummering.
30.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 21 april 2020, p. 1741-1743 van de doornummering.
31.Fotomap behorende bij Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, p. 1745-1759.
32.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 28 september 2020, p. 1767 van de doornummering.
33.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 28 september 2020, p. 1760-1767 van de doornummering.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 11] d.d. 18 juni 2020, p. 1838 van de doornummering.
35.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 30 april 2020, p. 1780-1781 van de doornummering.
36.NFI rapport d.d.13 januari 2021, p. 1849-1851 van de doornummering.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 928 van de doornummering.
38.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1220-1222 van de doornummering.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1223 van de doornummering
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868 van de doornummering.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868-1869 van de doornummering.
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 941 van de doornummering.
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 942 van de doornummering.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 929 van de doornummering.
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1711-1712 van de doornummering.
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1856-1859 van de doornummering.
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1868-1869 van de doornummering.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1225-1227 van de doornummering.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 438-439 van de doornummering.
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 930 van de doornummering.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1869 van de doornummering
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1704-1705 van de doornummering.
55.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1869 van de doornummering
56.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1871 van de doornummering
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1707-1708 van de doornummering.
58.Proces-verbaal van bevindingen, p. 819 van de doornummering.
59.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1705 van de doornummering.
60.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1710 van de doornummering.
61.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1706 van de doornummering.
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 van de doornummering.
63.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 van de doornummering.
64.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1708 van de doornummering.
65.Proces-verbaal van bevindingen, p. 183 van de doornummering.
66.Proces-verbaal van bevindingen, p. 201-206 van de doornummering.
67.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69 van de doornummering.
68.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43 van de doornummering.
69.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-85 van de doornummering.
70.Proces-verbaal van bevindingen, p. 675-676 van de doornummering.
71.Proces-verbaal van bevindingen, p. 676-678 van de doornummering.
72.Proces-verbaal van bevindingen, p. 814-819 van de doornummering.
73.Proces-verbaal van bevindingen, p. 864 van de doornummering.
74.Proces-verbaal van bevindingen, p. 864-865 van de doornummering.
75.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1113-1118 van de doornummering.
76.proces-verbaal van aangifte van [naam 14] d.d. 8 februari 2021, proces-verbaalnummer 2437-2021041528-2.