ECLI:NL:RBLIM:2024:5916

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 21/2780 en ROE 21/2782
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffingen voor vangkooien ter voorkoming van gewasschade door zwarte kraai en kauw

Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/2780 en ROE 21/2782, waarin het college van gedeputeerde staten van Limburg ontheffingen heeft verleend aan de Stichting Faunabeheereenheid Limburg voor het gebruik van vangkooien ter voorkoming van gewasschade door de zwarte kraai en de kauw. De rechtbank oordeelt dat de voorschriften die aan de ontheffingen zijn verbonden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank concludeert dat de ontheffingen niet in strijd zijn met artikel 3.3 van de Wnb, dat vereist dat er geen andere bevredigende oplossing is en dat de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de betrokken soorten. De rechtbank verklaart de beroepen van de Stichting Fauna4Life en Stichting Animal Rights ongegrond, en bevestigt dat de ontheffingen noodzakelijk zijn ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. De rechtbank wijst erop dat de FBE verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ontheffingen binnen de kaders van het goedgekeurde faunabeheerplan, en dat de ontheffingen zijn verleend in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De rechtbank benadrukt dat de ontheffingen niet leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de zwarte kraai, zoals blijkt uit de gunstige beoordeling van de populatie door SOVON Vogelonderzoek Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2780 en 21/2782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024

in de zaken tussen

Stichting Fauna4Life, te Amstelveen, en
Stichting Animal Rights, te Den Haag, eiseressen,
(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.H.H. Mouchart).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Faunabeheereenheid Limburg, te Roermond ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 maart 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan de Stichting Faunabeheereenheid Limburg ( FBE ) ontheffingen in het kader van de
Wet natuurbescherming (Wnb), onder de daaraan verbonden voorwaarden, verleend. Het gaat om de ontheffingen met nr. 2021-21 ‘Kauw inzet vangkooi ter voorkoming van gewasschade’ en nr. 2021-23 ‘Zwarte kraai inzet vangkooi ter voorkoming van gewasschade’.
Bij besluiten van 24 augustus 2021, verzonden op 31 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren die eiseressen tegen de primaire besluiten hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseressen hebben op de verweren gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de beroepszaak tussen partijen met procedurenummer ROE 21/2781 plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens Stichting Animal Rights is ook [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. S.G.H. Schols. De derde-partij is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
In de onderhavige zaken wordt gevoegd uitspraak gedaan. In de zaak ROE 21/2781 heeft de rechtbank afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om ontheffing op grond van de Wnb is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De verzoeken om ontheffing zijn ingediend op 27 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold voor 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 15 oktober 2020 heeft de FBE aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg (GS) het Faunabeheerplan Limburg 2020-2026 (Faunabeheerplan) ter goedkeuring aangeboden. Bij besluit van 8 december 2020 heeft GS het Faunabeheerplan goedgekeurd en daarbij onder meer vastgesteld dat het plan kan dienen als onderbouwing voor aanvragen voor ontheffingen ex artikel 3.17 van de Wnb. Verder heeft GS vastgesteld dat sprake is van een evenwichtig faunabeheerplan waarin een duurzaam beheer van de in Limburg voorkomende diersoorten wordt nagestreefd zodanig dat de schade aan wettelijke belangen kan worden beperkt en de duurzame staat van instandhouding van de soorten voldoende wordt gewaarborgd. Het Faunabeheerplan staat in rechte vast.
3. Op 27 oktober 2020 heeft de FBE verweerder verzocht om op basis van het ingediende Faunabeheerplan ontheffingen te verlenen in het kader van de Wnb. Verweerder heeft bij de primaire besluiten ontheffingen verleend van onder meer het verbod op het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende vogels (artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb) en het verbod (artikel 3.24, tweede lid, Wnb en artikel 3.10, onderdeel e, van het Besluit natuurbescherming (Bnb)) voor het zich buiten gebouwen bevinden met middelen of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen voor het vangen of doden van dieren (te weten: vangkooien) ter voorkoming van gewasschade door de zwarte kraai (Corvus Corone corone) en de kauw (Corvus monedula).
4. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de gevraagde ontheffingen onder voorwaarden verleend. De daartegen door eiseressen gemaakte bezwaren heeft verweerder bij de bestreden besluiten onder verwijzing naar de adviezen van de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg ongegrond verklaard. Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bespreking van de beroepsgronden
5. De rechtbank zal hierna, voor zoveel mogelijk gezamenlijk, de beroepsgronden van eiseressen in beide zaken bespreken.
5.1.
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Er geldt al een landelijke vrijstelling
6. Eiseressen voeren in beroep tegen de bestreden besluiten aan dat er al een landelijke vrijstelling is verleend waardoor er geen ontheffing voor die activiteiten kan worden verleend dan wel dat die ontheffing geen rechtsgevolg heeft. Volgens eiseressen had verweerder de aanvragen in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren.
7. De rechtbank volgt eiseressen niet in dat betoog. Alleen zwarte kraaien en kauwen die zich niet met preventieve maatregelen laten verjagen en die niet worden gedood op basis van de landelijke vrijstelling, worden op basis van de verleende ontheffingen gevangen en vervolgens gedood. De ontheffingen zijn dus niet verleend voor activiteiten waarvoor de landelijke vrijstelling geldt maar zijn daaraan complementair.
De ontheffing verleningen zijn in strijd met het stelsel van de Wnb
8. Eiseressen voeren vervolgens aan dat verweerder voordat ontheffing wordt verleend de toets aan artikel 3.3, vierde lid, onder a, b en c, van de Wnb moet uitvoeren. Pas nadat die toets door verweerder is uitgevoerd kan een ontheffing worden verleend. Alleen verweerder is daartoe bevoegd en is daarvoor verantwoordelijk. Die beoordelingen, waaronder de beoordeling of er andere bevredigende oplossingen, zoals preventieve maatregelen, zijn, mogen daarom niet worden doorgeschoven naar de FBE . Door die beslissingen aan de FBE over te laten, wordt de beoordeling aan het zicht en de rechtsbescherming onttrokken. Omdat verweerder op grond van voorschrift 6 de beoordeling van artikel 3.3, vierde lid, onder a van de Wnb, die aan hem is, doorschuift naar de FBE , handelt verweerder in strijd met de Wnb, aldus eiseressen. Dat er controle achteraf plaatsvindt, neemt die strijd met het stelsel van de Wnb niet weg.
8.1.
Het vorenstaande geldt volgens eiseressen ook voor voorschrift 7 dat aan de ontheffingen is verbonden. Eiseressen wijzen erop dat de FBE op grond van genoemd voorschrift de concrete situatie beoordeelt en een beslissing neemt of een vangkooi in afwijking van voorschrift 6 op een afstand van meer dan 100 meter van een schadegevoelig perceel mag worden geplaatst. Ook die werkwijze is volgens eiseressen in strijd met het stelsel van de Wnb, omdat voordat de ontheffing wordt verleend vast moet staan dat dit noodzakelijk is als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onder b van de Wnb. Alleen verweerder is het bevoegd gezag voor verlening van een ontheffing en deze taak kan niet worden uitbesteed aan de FBE . Volgens eiseressen is sprake van een ontheffing in een ontheffing. Eiseressen verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag [1] over een vergelijkbare situatie. Ook hiervoor geldt, aldus eiseressen, dat de beoordeling door de FBE of de machtiging kan worden doorgeschreven, zich aan het zicht en de rechtsbescherming onttrekt. Bij de behandeling van de beroepen ter zitting hebben eiseressen hun standpunt in die zin toegelicht dat de Wnb weliswaar toestaat dat door GS aan de FBE een algemene ontheffing op provinciaal niveau wordt verleend en machtigingen in een concreet geval aan gebruikers worden doorgeschreven maar dat het een keuze van verweerder is om dat zo te doen. Volgens eiseressen volgt uit die keuze dat verweerder dan ook op voorhand moet beoordelen en aantonen dat voor elke locatie binnen de provincie op perceelniveau aan alle voorwaarden van artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb wordt voldaan.
9. Verweerder wijst op artikel 3.12, eerste lid, van de Wnb, waarin is bepaald dat het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren en de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers (en uitoefening van de jacht) geschiedt overeenkomstig het faunabeheerplan. Daarnaast bepaalt artikel 3.17, tweede lid, van de Wnb dat een ontheffing op grond van het eerste lid wordt verleend aan de Faunabeheereenheid die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan. De onderhavige ontheffing is dan ook gericht aan de FBE die daarmee verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ontheffing binnen de kaders van het goedgekeurde faunabeheerplan. De FBE kan slechts vaststellen of wordt voldaan aan de voorwaarden uit de ontheffing.
9.1.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de afwegingen in het kader van de Wnb, waaronder het niet voorhanden zijn van andere bevredigende oplossingen, vooraf zijn gemaakt in het Faunabeheerplan. Daarin is onderbouwd dat enkel de inzet van preventieve maatregelen niet toereikend is ter voorkoming van belangrijke schade door de zwarte kraai en de kauw. Gezien de kenmerken van de diersoort en de omvang van de populaties zijn geen alternatieve (preventieve) maatregelen voorhanden om gewasschade te voorkomen zonder overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb. Daar voegt verweerder aan toe dat dit niet betekent dat er na ontheffing geen preventieve maatregelen meer hoeven te worden ingezet. Het voorschrift 6 is alleen bedoeld om dat te borgen zodat er géén onnodige doding van kraaien en kauwen plaatsvindt en vervangt niet de toets vooraf. Ook na plaatsing van een vangkooi moet preventie worden gecontinueerd. De FBE moet controleren of feitelijk ter plaatse de volgens de ontheffing vereiste preventieve maatregelen daadwerkelijk zijn ingezet, voordat een machtiging wordt doorgeschreven en een vangkooi mag worden geplaatst.
9.2.
Ten aanzien van het doorschrijven van een machtiging voor de inzet van een vangkooi op een grotere afstand dan 100 meter, wijst verweerder erop dat dit is toegestaan als daarvoor een verzoek bij de ontheffing houder wordt ingediend, waarin de relatie tussen de beoogde vanglocatie en het schadeperceel en de reden van de gekozen vanglocatie wordt onderbouwd. De keuze om een vangkooi verder dan 100 meter van het schadeperceel te plaatsen, kan volgens het FBP zijn ingegeven door effectiviteit in verband met de aanvliegroute of ligging van schadepercelen, dierenwelzijn en/of om vandalisme tegen te gaan. Met de rol van de FBE in dezen wordt invulling gegeven aan de onder 9 genoemde artikelen, aldus verweerder. Omdat de FBE volgens voorschrift 7 het voorgenomen gebruik van een vangkooi op een afstand van meer dan 100 meter van het perceel, waar schade dreigt, altijd vooraf moet melden en deze melding moet zijn voorzien van voornoemde nadere onderbouwing, kan verweerder toezicht houden op naleving van de voorschriften. Deze werkwijze is beschreven op pagina 191 van het Faunabeheerplan. Bij de behandeling ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat ten tijde van de besluitvorming (en het opstellen van het verweer) bij iedere inzet van de vangkooi door een medewerker van toezicht en handhaving van de provincie ter plaatse werd gecontroleerd of aan de voorschriften wordt voldaan. Sinds 2022 lukt dat door capaciteitsgebrek niet meer en gebeurt controle steekproefsgewijs. Het streven is om dat in de toekomst weer in alle gevallen te gaan doen, aldus verweerder. Door de gemachtigde van de FBE is overigens verklaard dat er jaarlijks ongeveer 20 vangkooien in het kader van gewasbescherming worden geplaatst en dat die een enkele keer buiten de grens van 100 meter worden aangevraagd. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de instemming of afkeuring van nader gemotiveerd verzoek om het gebruik van een vangkooi op een grotere afstand dan 100 meter toe te staan, ziet op de wijze van uitvoering van de verleende ontheffing. In de ontheffing zit al de toestemming om onder de vooraf vastgestelde voorwaarden een grotere afstand dan 100 meter toe te staan. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de werkwijze niet strijdig is met het stelsel van de Wnb.
Het oordeel van de rechtbank
10. Op grond van voorschrift 6 mag van de ontheffingen gebruik worden gemaakt voor het vangen van zwarte kraaien en kauwen met een vangkooi op schadegevoelige percelen of tot maximaal 100 meter daarbuiten nadat ter plaatse preventieve maatregelen zijn genomen met tenminste een akoestisch én een visueel verjaagmiddel, zoals beschreven in de Faunaschade Preventiekit, module kraaiachtigen [2] .
In voorschrift 7 is bepaald dat, “indien met feiten onderbouwd kan worden dat de plaatsing van een vangkooi verder dan de vereiste maximale afstand van 100 meter van percelen waar schade is (of dreigt), noodzakelijk is, hiertoe een gemotiveerd verzoek kan worden ingediend bij de FBE Limburg. In dit verzoek dient de relatie tussen de beoogde locatie om de dieren te vangen en het schadeperceel te worden onderbouwd. De FBE Limburg meldt het voorgenomen gebruik van deze ontheffing met betrekking tot de inzet vaneen vangkooi verder dan 100 meter van een schadegevoelig perceel op voorhand aan de Provincie Limburg. Deze melding wordt voorzien van voornoemde onderbouwing”.
10.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet, gelet op de formulering van artikel 3.17 van de Wnb, bij de verlening van de onderhavige ontheffingen in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan: er is geen andere bevredigende oplossing om (in dit geval) de zwarte kraai, respectievelijk de kauw, te bestrijden en de ontheffing is nodig ter voorkoming dan wel beperking van gewasschade [3] . De rechtbank stelt vast dat in het Faunabeheerplan en de bestreden besluiten een onderbouwing (vooraf) is gegeven om aannemelijk te maken dat aan genoemde voorwaarden is voldaan. De vraag of die onderbouwing voldoende is, zal de rechtbank hierna bij de bespreking van de overige beroepsgronden, die daarop zien, beantwoorden. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat verweerder door de gestelde voorschriften bedoelde toets in strijd met het stelsel van de Wnb aan de FBE heeft doorgeschoven.
10.2.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het wettelijk stelsel inhoudt dat de ontheffing aan de FBE wordt verleend die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan. De onderhavige ontheffing is dan ook gericht aan de FBE die daarmee verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ontheffing binnen de kaders van het goedgekeurde faunabeheerplan. In overeenstemming met artikel 3.17, derde lid, van de Wnb wordt in de praktijk door de FBE schriftelijk (en gedagtekend) toestemming aan een wildbeheereenheid of anderen gegeven om de op grond van de ontheffing toegestane handelingen te verrichten. De FBE kan slechts vaststellen of wordt voldaan aan de voorwaarden uit de ontheffing en het faunabeheerplan en blijft verantwoordelijk voor de naleving daarvan. Daarnaast is aan de FBE het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren opgedragen en is de FBE verantwoordelijk voor de coördinatie van alle maatregelen die in dat kader binnen het grondgebied van de provincie worden getroffen.
10.3.
De rechtbank acht het niet in strijd met vermeld wettelijk stelsel van de Wnb dat de FBE als houder van de ontheffing, voordat door een gebruiker van de ontheffing een vangkooi mag worden ingezet, op perceelniveau controleert of vooraf de op grond van voorschrift 6 vereiste preventieve maatregelen feitelijk zijn uitgevoerd. Het voorschrift is bedoeld en geschikt als een extra waarborg om te voorkomen dat er niet onnodig kraaien en kauwen worden gevangen en gedood. Van het doorschuiven van de toets of er andere bevredigende oplossingen dan de inzet van vangkooien mogelijk zijn, is daarbij naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
10.4.
Over het doorschrijven van een ontheffing voor het plaatsen van een vangkooi op meer dan 100 meter afstand van een schadeperceel, is de rechtbank eveneens van oordeel dat dit niet in strijd is met het stelsel van de Wnb. In het faunabeheerplan is op blz. 191 toegelicht en ingekaderd waarom/wanneer dat nodig kan zijn. Ook in dit verband geldt dat de FBE als ontheffing houder verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden. Voorschrift 7 is niet alleen gesteld om de effectiviteit van de inzet van een vangkooi te waarborgen (en vandalisme tegen te gaan) maar ook uit een oogpunt van dierenwelzijn kan plaatsing op een grotere afstand tot het schadeperceel gerechtvaardigd zijn. Daarbij dient dan wel door de gebruiker de relatie tussen de locatie van de vangkooi en het schadeperceel die binnen 100 meter wordt aangenomen, en de reden voor de grotere afstand een nadere onderbouwing te worden gegeven. De rechtbank ziet ook hier geen grond voor het oordeel dat het in strijd met de Wnb is dat deze feitelijke beoordeling binnen het door verweerder vastgestelde kader door de FBE op perceelniveau wordt verricht. Verweerder heeft de door hem te verrichten toets of aan de voorwaarden voor ontheffing uit artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb is voldaan, vooraf verricht. Of die beoordeling voldoende is, zal de rechtbank, zoals hiervoor al overwogen, bij de bespreking van de daarop gerichte beroepsgronden beoordelen. De inzet van een vangkooi ter voorkoming van gewasschade is op basis van de ontheffing toegestaan. Voorschrift 7 ziet op de uitvoering van de ontheffing door het kiezen van de (meest geschikte) locatie voor de vangkooi. Dat kan ook op meer dan 100 meter van het schadeperceel het geval zijn. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat de toets aan genoemd artikel 3.3, vierde lid, door het opnemen van voorschrift 7 in strijd met het stelsel van de Wnb naar de ontheffing houder wordt doorgeschoven. Van het doorschrijven van de machtiging en de nadere onderbouwing van vanglocatie op meer dan 100 meter van de schadelocatie wordt vooraf melding gedaan aan verweerder. Het is vervolgens aan verweerder om op de uitvoering van de ontheffing toe te zien en zo nodig handhavend op te treden als dat in strijd met de voorschriften gebeurt. Zou verweerder daarin tekort schieten, maakt dat de wijze waarop ontheffing is verleend, niet onrechtmatig. Deze beroepsgronden slagen niet.
Strijd met artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wnb (geen andere bevredigende oplossingen)
11. Eiseressen voeren aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat geen andere bevredigende oplossingen bestaan dan het gebruik van vangkooien. Verweerder wijst ten onrechte naar de landelijke vrijstelling. Volgens eiseressen is plaatsing van een vangkooi geen effectieve oplossing. Zij wijzen erop dat verweerder ten onrechte waarde hecht aan de uitkomst van het onderzoek “Schadebeperking Kraaiachtigen” uit 2013 omdat er slechts 3 deelnemers positief waren over het gebruik van de vangkooi. Zij wijzen daarvoor op een literatuurstudie uit 2007 in opdracht van het Faunafonds. Eiseressen verwijzen naar de ‘Richtsnoeren van de Europese Commissie inzake de strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de habitatrichtlijn’. Zij betogen dat daaruit volgt dat verweerder de meest geschikte oplossing moet kiezen, waarmee de beste bescherming van de soort zal worden gewaarborgd en tegelijkertijd het probleem zal worden opgelost. Daarbij moeten alle mogelijke oplossingen om de soort te beschermen worden bezien. Gezien het uitzonderlijk karakter van de afwijkingsregeling is een afwijking alleen gerechtvaardigd als op objectieve, controleerbare wijze wordt aangetoond, waarom niet voor andere, op het eerste gezicht bevredigende oplossingen kan worden gekozen. Deze oplossingen moeten eerst worden uitgevoerd als daardoor het probleem kan worden beperkt of verminderd, aldus eiseressen. Zij stellen zich op het standpunt dat een dergelijke, goed gedocumenteerde beoordeling van alle mogelijke opties, onder meer wat betreft de doeltreffendheid daarvan, niet heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit de wijzigingen aan de Preventie Kit Kraaiachtigen per 1 november 2024 dat er in het verleden altijd welbewust niet of nauwelijks werkende preventieve middelen zijn ingezet om een schadevergoeding te (kunnen) krijgen, aldus eiseressen. De nieuwe Preventie Kit bevat een prima lijst met eenvoudig toe te passen diervriendelijke maatregelen met een hoge effectiviteit. Voordat een vangkooi mag worden geplaats, zullen die maatregelen eerst toegepast moeten worden. Eiseressen gaan ervan uit dat inzet van de nieuwe Kit de schadecijfers drastisch zal verlagen. Volgens eiseressen is evident dat de inzet van een vangkooi bovenop de mogelijkheden die de vrijstelling en de inzet van effectieve preventieve maatregelen bieden, overbodig zal worden.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van zwarte kraaien en kauwen op de landelijke vrijstellingslijst een belangrijke indicatie is voor de conclusie dat geen andere bevredigende oplossing bestaat. In de Nota van Toelichting bij het Bnb en de Regeling natuurbescherming is uiteengezet dat er, gezien de kenmerken van deze diersoort en de omvang van de populaties, geen alternatieven zijn om schadebeperking te voorkomen zonder overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb. Verweerder wijst op het Faunabeheerplan en literatuur en praktijkonderzoek (Kraaiachtigen Project 2013) waaruit blijkt dat de vangkooi een effectief en efficiënt middel is om door tijdelijke beperking van populaties bij schadegevoelige percelen schade te voorkomen of te beperken. De vangkooi is geluidsarm en functioneert terwijl de bestrijder afwezig is waarmee deze ook minder arbeidsintensief is dan bijvoorbeeld afschot. Verder wijst verweerder op de Handreiking Faunaschade en de vernieuwde Faunaschade Preventie Kit waarin voor de verschillende schadeveroorzakende diersoorten per gewas maatregelen worden opgesomd om schade zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Deze mogelijkheden worden door verweerder ter beschikking gesteld en in de praktijk ingezet. Daarop wordt toegezien. Ook wordt er volop afschot gepleegd op basis van de landelijke vrijstelling. Als die combinatie ontoereikend blijkt, wordt aanvullend bij de FBE om machtiging van de verleende ontheffing tot inzet van de vangkooi gevraagd. Ten aanzien van de uitkomst van het project “Schadebeperking Kraaiachtigen” uit 2013, wijst verweerder erop dat de 3 deelnemers die positief waren, alle gebruikers van een vangkooi waren. Alle grondgebruikers waren dus positief over dit middel. Daarbij wijst verweerder erop dat uit alle onderzoeken blijkt dat kraaien slimme dieren zijn die snel aan preventieve maatregelen wennen, waardoor die middelen verminderd of niet meer effectief zijn. Uit tests blijkt dat kraaiachtigen zo slim zijn dat geen enkele preventieve verjaagmethode 100% effectief is. Verweerder wijst verder op een studie van bij12 uit oktober 2023 naar de effectiviteit van preventieve maatregelen ter voorkoming van gewasschade [4] . Op basis daarvan en diverse nationale en internationale literatuur, tezamen met expert judgement en interviews met grondgebruikers over de effectiviteit en toepasbaarheid van maatregelen, heeft er een update plaatsgevonden van de Faunaschade Preventiekits die op 2 juli 2024 is gepubliceerd. Daarin is onder meer per maatregel de ecologische effectiviteit beschreven. Dat is van belang voor de uitvoering van voorschrift 2 van de ontheffing. Dit doet echter niet af aan de conclusie dat het nemen van een combinatie van maatregelen wordt aanbevolen. Regelmatig wisselen van diverse werende middelen blijft vereist. Preventieve maatregelen moeten nog steeds worden ingezet naast de ontheffing maar maken de ontheffing niet overbodig of dat die vanwege andere bevredigende oplossingen niet mocht worden verleend, aldus verweerder. Ten aanzien van de mogelijke andere oplossingen, stelt verweerder zich op het standpunt dat die er niet zijn om gewasschade door kraaiachtigen tegen te gaan en dat die ook niet zijn benoemd.
Het oordeel van de rechtbank
13. Zoals de rechtbank onder 10.1 heeft overwogen volgt uit de daar vermelde uitspraken van de Afdeling dat verweerder, ook als de goedkeuring van het faunabeheerplan in werking is getreden, bij de verlening van de ontheffing opnieuw moet motiveren waarom er op dat moment aan de wettelijke voorwaarden voor ontheffing wordt voldaan. Verweerder mag daarbij verwijzen naar de landelijke vrijstelling maar dat is op zich onvoldoende motivering. Dat geldt ook voor de verwijzing naar paragraaf 4.1 van de nota van toelichting van het Besluit natuurbescherming. De rechtbank stelt vast dat in het (nieuwe) Faunabeheerplan in § 7.13.5.3 is geëvalueerd wat het effect van de preventieve en schadebeperkende maatregelen in de afgelopen faunabeerplanperiode in de provincie Limburg is geweest. Hoewel er geen exacte cijfers voorhanden zijn, blijkt uit de voorhanden gegevens over aanvragen van een beschikbare ontheffing en/of een schadetegemoetkoming bij het Faunafonds dat preventieve maatregelen niet afdoende waren of in redelijkheid niet konden worden verlangd. Daar waar de inzet van preventieve maatregelen vanuit ontheffingsvoorschriften verplicht was gesteld, is de inzet daarvan ook in het veld gecontroleerd op aanwezigheid. Ondanks verplichte inzet van diverse preventieve maatregelen, trad in veel gevallen nog steeds schade op of dreigde die op te treden. In
§ 7.13.6 (zwarte kraai) en § 7.11.6 (kauw) van het faunabeheerplan is een overzicht van de toepasbare beheermaatregelen gegeven, waaronder mogelijke maatregelen gericht op preventie van schade door zwarte kraaien en kauwen. Verweerder heeft in § 7.13.7.4 (zwarte kraai), respectievelijk § 7.11.7.5 (kauw) op basis van de voorhanden informatie geconcludeerd dat de huidige preventieve middelen, en ook afschot op basis van de landelijke vrijstelling, niet voldoende effectief zijn en dat er dus geen andere bevredigende oplossingen zijn om schade te voorkomen zonder overtreding van de Wnb door inzet van de vangkooi ter bestrijding van de zwarte kraai en de kauw. Uit onderzoek en ervaringen van gebruikers blijkt dat de vangkooi werkt en dus een effectief middel is gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat standpunt, zoals nadien nader toegelicht, toereikend onderbouwd en in wat eiseressen hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerders standpunt voor onjuist te houden. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat verweerder per individuele locatie vooraf had moeten aantonen dat inzet van de meest geschikte maatregelen uit de (vernieuwde) preventiekit niet afdoende dan wel niet inzetbaar zijn voordat de conclusie kon worden getrokken dat er geen andere bevredigende oplossing dan inzet van de vangkooi was. De rechtbank volgt eiseressen ook niet in hun betoog op grond van wat in de ‘Richtsnoeren van de Europese Commissie’ is aangegeven dat verweerder onvoldoende andere bevredigende oplossingen heeft beoordeeld. Op basis van de gegevens, publicaties, onderzoeken en projecten, zoals bekend ten tijde van verweerders besluitvorming, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat er voor de locaties met schadegevoelige gewassen geen andere bevredigende oplossing dan inzet van de vangkooi bestaat. Daarnaast is door het verbinden van voorschrift 6 aan de ontheffingen geborgd dat op perceelniveau feitelijk preventieve maatregelen uit (vernieuwde) preventiekit zijn ingezet voordat tot plaatsing van een vangkooi wordt overgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met artikel 3.3, aanhef en onder b, van de Wnb (ontheffing niet nodig naast landelijke vrijstelling, effectiviteit vangkooien is niet aangetoond en (dreiging van) belangrijke schade is niet aangetoond)
14. Eiseressen voeren aan dat de ontheffing niet nodig is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen omdat de landelijke vrijstelling al ruimhartige mogelijkheden biedt om schade te bestrijden. Verweerder dient eerst met concrete gegevens inzichtelijk te maken waarom de landelijke vrijstelling onvoldoende is. De enkele verwachting dat er ondanks de mogelijkheid van afschot in de toekomst schade zal optreden, is daarvoor onvoldoende. Verder dient een onderbouwing actueel te zijn. De pilot uit 2013 is dat niet. Eiseressen verwijzen in dit verband naast de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 januari 2021 naar de uitspraak van die rechtbank van 5 januari 2021 [5] . In het Faunabeheerplan staat onder 7.11.4.2 (kauw) en 7.13.4.3 (zwarte kraai) dat over de aard en omvang van schade op voorhand geen uitspraken kunnen worden gedaan. In het aanvullend verweerschrift zijn wel bedragen genoemd, maar dat geeft geen inzicht in de vraag wanneer deze schade is ontstaan, om hoeveel gevallen en om welke gewassen het gaat en welke preventieve maatregelen in die gevallen zijn genomen. Met die cijfers wordt niet aangetoond dat sprake is van belangrijke schade in de zin van de Vogelrichtlijn en dat daarom nodig is om in heel Limburg een ontheffing te verlenen voor inzet van vangkooien. Eiseressen verwijzen hierbij ook naar het Gidsdocument, waarin is aangegeven dat het moet gaan om ‘belangrijke’ schade. Dat kan niet gewoon ongemak betreffen of schade die onder het normaal bedrijfsrisico valt, aldus eiseressen. Zij wijzen in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland [6] waarin is overwogen dat het uitgangspunt van verweerder om in alle gevallen een bedrag van € 250,00 per geval per bedrijf per jaar te hanteren ter invulling van het begrip belangrijke schade ontoereikend is. Daarbij voeren eiseressen aan dat een schadebedrag altijd aan andere relevante gegevens moet worden gerelateerd om te kunnen onderbouwen dat van belangrijke schade voor de agrariër sprake is. Verder voeren eiseressen in dit verband aan dat de effectiviteit van vangkooien niet is aangetoond te meer nu in het verweerschrift is vermeld dat uit het Faunabeheerplan blijkt dat schade aan percelen zelfs groter kan zijn na het plaatsen van een vangkooi. Ten slotte voeren zij aan dat de noodzaak ook niet blijkt uit de zeer beperkte inzet van vangkooien in 2021 en 2022.
15. Verweerder voert aan dat hij niet hoeft te motiveren waarom de ontheffing in aanvulling op de landelijke vrijstelling nodig is maar dat hij wel moet aantonen dat de ontheffing nodig is ter voorkoming van (dreigende) belangrijke schade aan gewassen. Volgens verweerder is dat genoegzaam aangetoond. De plaatsing op de landelijke lijst is volgens verweerder wel een indicatie omdat uit het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, blijkt dat kauwen en zwarte kraaien in heel Nederland jaarlijks een schade veroorzaken van
€ 13.700.00,00. Die schade treedt ook in de provincie Limburg op. Verder wijst verweerder erop dat de zwarte kraai en de kauw korte tijd waren beschermd op grond de Flora- en Faunawet toen die in 2002 in werking trad. In de periode daarna zijn landelijke schadecijfers bijgehouden voor deze soorten. In 2013 is een specifieke pilot in Limburg uitgevoerd. Hoewel het onderzoek gedateerd is, blijkt daar uit dat gewasschade door toedoen van zwarte kraaien en kauwen nog altijd voor komt. Uit bij-taxaties die recent zijn uitgevoerd, blijkt ook dat er nog steeds gewasschade wordt veroorzaakt door kraaien en kauwen. Verweerder wijst er daarbij op dat hij weliswaar heeft verwezen naar de voorhanden cijfers uit het schadevergoedingsrecht maar dat hij in dit verband niet een grens van € 250,00 heeft gehanteerd. Hoewel afschot op basis van de landelijke vrijstelling veel gemakkelijker en sneller is dan het inzetten van de onderhavige ontheffingen, omdat de machtigingen via de FBE moeten worden aangevraagd, zijn de ontheffingen in aanvulling daarop nodig om effectief schade te voorkomen. In dit verband heeft verweerder ook toegelicht dat uitgangspunt bij ontheffing is dat zij voor een meerjarige periode wordt verleend waardoor er een planmatige en samenhangende regionale aanpak tot stand komt waarmee het beheer van soorten door de faunabeheereenheid gecoördineerd kan plaatsvinden. Omdat schade heel snel kan ontstaan moeten faunabeheerplannen ruimte laten voor grondgebruikers om flexibel te reageren. Een losse ontheffing voor elk perceel, komt te laat en laat geen beheer toe. Uit inventarisatie van het Faunafonds is bekend welke diersoorten bij welke gewassen (in welke periode) belangrijke schade kunnen veroorzaken. Dat is in de Faunaschade Preventie Kit, module kraaiachtigen voor de onderhavige soort onderbouwd aangegeven. De Wnb biedt de mogelijkheid ontheffing te verlenen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Daarvoor hoeft nog geen schadebeeld te zijn ontstaan, aldus verweerder.
16. De rechtbank stelt met verweerder vast dat de Afdeling in de onder 10.1 vermelde uitspraak van 8 november 2023 heeft overwogen dat het tot ontheffing verlening bevoegd gezag niet hoeft te motiveren waarom de ontheffing in aanvulling op de vrijstelling nodig is omdat de Wnb die voorwaarde niet stelt. De Wnb bepaalt wel dat ontheffing uitsluitend kan worden verleend als op dat moment wordt voldaan aan de voorwaarde dat zij nodig is ter voorkoming van schade dan wel op de andere genoemde gronden. Over de vraag in hoeverre verweerder concreet inzichtelijk moet maken dat de schade zich daadwerkelijk heeft voorgedaan of dreigde voor te doen in een omvang die noopte tot het verlenen van een ontheffing heeft de Afdeling in die uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“Zoals de Afdeling in de uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3366, heeft overwogen, is aan het gestelde vereiste van belangrijke schade voldaan, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Bij de invulling van het begrip ‘belangrijke schade’ en bij het bepalen van een concrete dreiging daarvan, komt het college beoordelingsruimte toe. Niet vereist is dat de belangrijke schade zich al heeft voorgedaan. Uit het enkele gegeven dat een schadeveroorzakende diersoort en schadegevoelige gewassen in een gebied voorkomen, kan niet de conclusie worden getrokken dat belangrijke schade zich in die gebieden voordoet. Daarbij komt aan de schadehistorie belangrijke betekenis toe”.
16.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een concrete dreiging van belangrijke schade bestaat en dat inzet van een vangkooi daarom nodig is. Uit de gegevens, vermeld in het Faunabeheerplan, blijkt dat in de periode dat schadecijfers bekend waren, regelmatig aanzienlijke gewasschade door zwarte kraaien en kauwen werd veroorzaakt. Deze vogelsoorten komen nog steeds vrijwel overal in Limburg en vooral in agrarisch landschap in grote getale voor. Ter zitting is door de gemachtigde van de FBE toegelicht dat met name in midden en noord Limburg grote telers van schadegevoelige gewassen zijn gevestigd en dat, wanneer zwarte kraaien en/of kauwen daar neerstrijken, in korte tijd aanzienlijke gewasschade ontstaat. Zodra de vogels worden gesignaleerd, moet ter voorkoming van dreigende schade snel kunnen worden ingegrepen door inzet van een vangkooi. Het initiatief daartoe ligt bij de ondernemer die om doorschrijven van een ontheffing vraagt. Dat zal niet zonder concrete reden gebeuren omdat gebruikmaken van de ontheffing voor plaatsing van een vangkooi bewerkelijk is en een groot aantal verplichtingen met zich brengt. Dat de schadehistorie in Limburg niet compleet in beeld is omdat na de landelijke vrijstelling geen schade meer wordt vergoed en op basis van die vrijstelling en de voorheen geldende ontheffingen schadebestrijding heeft plaatsgevonden, doet niet af aan de conclusie dat inzet van de vangkooi, gezien de populaties zwarte kraaien en kauwen, nog steeds nodig is. Wat aan schadecijfers voorhanden is, bevestigt die conclusie. De verleende ontheffingen maken snelle inzet van een vangkooi mogelijk daar waar de inzet van afschot op basis van de landelijke vrijstelling en preventieve maatregelen ontoereikend zijn gebleken. In het FBP is voldoende aannemelijk gemaakt dat de vangkooi een geschikt middel is om het aantal schadeveroorzakende dieren lokaal effectief naar beneden te brengen. De vangkooi wordt ingezet gedurende de periode dat het gewas schadegevoelig is. Bij verlening van een individuele ontheffing op perceelniveau, zoals eiseressen bepleiten, waarbij eerst zou worden beoordeeld in hoeverre de dreigende schade het voor het schadegevoelige bedrijf geldende normale bedrijfsrisico overstijgt, kan dreigende schade niet effectief worden bestreden/voorkomen. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat hij zich bij de ontheffing verlening niet op het standpunt heeft gesteld dat alle schade boven een drempel van € 250,00 altijd belangrijke schade is. Over de vraag boven welk exact bedrag sprake is van belangrijke schade voor een individueel bedrijf, waar gewasschade door zwarte kraaien en/of kauwen dreigt, heeft verweerder zich niet uitgelaten. Met in achtneming van de beoordelingsruimte die verweerder heeft bij de vaststelling of een ontheffing nodig is ter voorkoming van belangrijke schade, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verleende ontheffingen nodig zijn ter voorkoming van belangrijke gewasschade. De beroepsgrond slaagt niet.
Gunstige staat van instandhouding zwarte kraai
17. Eiseressen voeren aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de ontheffing niet mag leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Volgens eiseressen is dit evident nu de zwarte kraai al te lijden heeft onder de landelijke vrijstelling. Uit tellingen en meldingen van gedode vogels blijkt dat de populatie afneemt terwijl het afschot toeneemt. Volgens eiseressen hanteert verweerder een onjuiste maatstaf door tegen te werpen dat de staat van instandhouding niet in geding is omdat de soort is opgenomen op de landelijke vrijstellingslijst.
18. Verweerder heeft gewezen op SOVON Vogelonderzoek Nederland 2022. De totaalbeoordeling voor de staat van instandhouding van de zwarte kraai in Nederland en in Limburg wordt in het SOVON rapport als gunstig beoordeeld. Dit ondanks het feit dat de zwarte kraai op basis van de landelijke vrijstelling ook in Limburg jaarrond wordt bestreden en er sinds 2010 een ontheffing ter beschikking is gesteld voor de inzet van de vangkooi ter preventie van gewasschade door zwarte kraaien. Dit alles heeft de staat van instandhouding van de zwarte kraai niet in gevaar gebracht, waarmee voldoende is onderbouwd dat de inzet van de vangkooi niet zal leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van deze vogelsoort. Daarbij heeft verweerder gewezen op een tabel waarin het aantal gedode zwarte kraaien in de jaren 2013 tot en met 2023 zijn vermeld op basis van de landelijke vrijstelling en op basis van de afgegeven ontheffing. Uit die tabel blijkt dat er met uitzondering van het jaar 2013 een minimaal aantal zwarte kraaien op basis van de ontheffing zijn gedood, afgezet tegen de aantallen die jaarlijks op basis van de vrijstelling zijn gedood.
19. Gelet op de omvang van de huidige populatie in Limburg en de maximering van het gebruik van de vangkooi, is de rechtbank van oordeel dat verweerder toereikend heeft onderbouwd dat de inzet van de vangkooi ter voorkoming van gewasschade door zwarte kraaien geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoort. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
20. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 2 september 2024
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage bij de uitspraak ROE 21/2780 en 21/2782.
Artikel 1.1, eerste lid, Wet natuurbescherming (Wnb):
- gunstige staat van instandhouding van een soort: staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:
uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
Artikel 3.1, eerste lid, Wnb:
“Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
Artikel 3.3 Wnb:
“1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
2. Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
3. Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van:
a. de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, ten aanzien van vogels, dood of levend, of gemakkelijk herkenbare delen daarvan, of ten aanzien van uit deze vogels verkregen producten van daarbij aangewezen soorten, of
b. regels, gesteld krachtens artikel 3.2, vierde lid.
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°. ter bescherming van flora of fauna;
5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of
6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
5. In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
de tijd en plaats waarvoor de ontheffing of vrijstelling geldt, en
de wijze waarop het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.
6. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2, zesde lid, zijn niet van toepassing op handelingen ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat het desbetreffende besluit de handelingen uitsluitend toelaat indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, en dat aan het besluit de voorschriften worden verbonden, bedoeld in het vijfde lid”.
Artikel 3.12, eerste lid, Wnb:
Er zijn faunabeheereenheden die voor hun werkgebied een faunabeheerplan vaststellen. Het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan.
Artikel 3.15 Wnb:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken.
In zoverre in afwijking van de artikelen 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, en 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, kan Onze Minister een vrijstelling van verboden als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, tweede lid, 3.5, 3.6, tweede lid, en 3.10, eerste lid, verlenen voor de bestrijding door grondgebruikers van schadeveroorzakende vogels en dieren als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.17 Wnb:
1.Ten behoeve van de beperking van de omvang van een populatie van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, verlenen gedeputeerde staten ontheffing als bedoeld artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, 3.4, tweede lid, 3.8, eerste en vijfde lid, 3.9, tweede lid, of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:
a. in geval van vogels:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren, of
4°. ter bescherming van flora en fauna;
2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend aan een faunabeheereenheid , die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan.
3. De faunabeheereenheid kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de haar ingevolge het eerste en tweede lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.
4. In afwijking van het tweede lid kan een ontheffing ook aan een wildbeheereenheid of aan anderen dan een faunabeheereenheid worden verleend, indien de noodzaak ontbreekt voor verrichting van de handelingen door tussenkomst van een faunabeheereenheid .
Artikel 3.25, eerste lid, Wnb:
1. Bij het verlenen van een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste onderscheidenlijk tweede lid, 3.4, tweede lid, 3.8, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, 3.9, tweede lid, of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, eerste of tweede lid, en met artikel 3.9, tweede lid, en bij het geven van een opdracht als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, worden de middelen aangewezen die voor het vangen en doden van de aldaar bedoelde vogels en dieren mogen worden gebruikt.
Artikel 3.1 Besluit natuurbescherming:
“Als vogels en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii);
b. houtduif (Columba palumbus);
c. kauw (Corvus monedula);
d. konijn (Oryctolagus cuniculus);
e. vos (Vulpes vulpes), en
f. zwarte kraai (Corvus corone corone)”.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 15 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:200.
2.www.bij12.nl.
3.Uitspraken van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3471, r.o. 2 en 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4116, r.o. 2.
4.https://www.bij12.nl/onderwerp/faunaschade/schade-voorkomen/kraaiachtigen/
5.Uitspraak RBDHA:2021:199, r.o. 8.5.