ECLI:NL:RBLIM:2024:4862

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
ROE 22/2375
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de toepassing van de Wet open overheid door de gemeente Leudal

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 25 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal behandeld. Eiser had op 14 november 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een handelsnaam. Het primaire besluit van 30 maart 2021 en het bestreden besluit van 30 augustus 2022, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, worden door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de Commissie Bezwaarschriften, die had geadviseerd de bezwaren van eiser gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelt dat het informatieverzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als misbruik van recht en dat de hoge werkbelasting van verweerder geen geldige reden is om het verzoek te weigeren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: mr. H.M.J.G. Neelis).

Inleiding

1. In het besluit van 30 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
1.1.
In het besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard met een wijziging van de motivering.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [gemachtigde] (eisers gemachtigde) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de besluitvorming van verweerder op eisers verzoek om openbaarmaking van informatie. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is en licht dit oordeel als volgt toe.
3. Eiser heeft op 14 november 2019 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder, waarbij hij (kort gezegd) verzocht heeft om openbaarmaking van alle documenten, die betrekking hebben op [handelsnaam] . Verweerder heeft de verzochte informatie op verschillende momenten openbaar gemaakt, met uitzondering van enkele documenten of namen van personen. Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, omdat naar zijn mening niet alle documenten zijn verstrekt waarop het verzoek betrekking heeft.
3.1.
Op 7 april 2022 heeft de Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Leudal (de Commissie) de bezwaren van eiser behandeld. De Commissie heeft op 21 april 2022 verweerder geadviseerd om de bezwaren van eiser gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en na een nieuwe zoekslag een nieuw besluit te nemen. De Commissie heeft in het advies aangegeven dat in onvoldoende mate gezocht is naar e-mailberichten. Ook de meldingen door middel van het meldsysteem Melddesk zijn ten onrechte niet betrokken bij de zoekslag. Daarnaast vallen volgens de Commissie ook concepten van documenten -anders dan verweerder stelt - onder de reikwijdte van het Wob-verzoek.
3.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van de Wet open overheid (Woo) - en in afwijking van het advies van de Commissie - de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en zich - onder meer - op het standpunt gesteld dat verweerder met het bestreden besluit geen recht doet aan het advies van de Commissie en zo begrijpt de rechtbank ten onrechte daarvan is afgeweken.
4. De relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. De Wob is per die dag ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming de bepalingen in de Woo moeten worden genomen [1] . Het bestreden besluit dat in deze zaak ter beoordeling voorligt, is genomen na 1 mei 2022. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze zaak dient te worden beoordeeld op grond van het recht dat gold ten tijde van het bestreden besluit, namelijk de Woo.
6. Indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld en de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van die commissie, wordt -volgens artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van het commissieadvies is afgeweken. In dat besluit en ook tijdens de zitting heeft verweerder uiteengezet waarom hij hiervan afwijkt en waarom het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard. Volgens verweerder was het niet de intentie van eiser om de gevraagde informatie openbaar te maken voor eenieder. Eiser had naar de mening van verweerder de gevraagde informatie nodig voor een schadevergoedingsprocedure tegen de gemeente Leudal. De complexiteit en omvang van het informatieverzoek en het ontbreken van een redelijk belang bij openbaarmaking van de verzochte informatie maakt volgens verweerder dat er sprake is van misbruik van recht. Daarnaast is de omvang van het verzoek zodanig dat het inzetten van interne medewerkers hiervoor niet mogelijk is zonder dat de reguliere dienstverlening en bedrijfsvoering worden ontregeld. Verweerder verwijst in dit kader naar artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Dit in onderlinge samenhang bezien, maakt dat verweerder het bezwaar - in afwijking van het commissieadvies - ongegrond heeft verklaard.
6.1.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het informatieverzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek. Uit vaste rechtspraak [2] op dit punt blijkt dat voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist. Deze gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Het doel van de Woo (en voorheen de Wob) is onder meer om overheidshandelen controleerbaar te maken. Eiser heeft in het verzoek om informatie een beroep gedaan op de Wob en tijdens de zitting verklaart dat het ook zijn bedoeling was en is de gevraagde informatie voor eenieder openbaar te maken omdat het betreffende [handelsnaam] in de publieke belangstelling staat, ook in de media wordt besproken en dus maatschappelijk actueel is. Dit heeft verweerder niet weersproken. Daarmee heeft eiser de bevoegdheid een verzoek op grond van de Wob in te dienen niet evident aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven is. Dat eiser ook een persoonlijk belang heeft bij het verkrijgen van informatie omdat hij deze (ook) wil gebruiken in een andere procedure (tegen verweerders gemeente) is onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen. Ook niet wanneer daarbij wordt betrokken dat eiser inmiddels meerdere informatieverzoeken heeft ingediend bij verweerders gemeente waardoor verweerder stelt zwaar te worden belast. In wat verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het aannemen van de vereiste zwaarwichtige gronden. Dat betekent dat er geen sprake is van misbruik van recht.
6.2.
Verweerders stelling dat de omvang van eisers verzoek zodanig is dat het ambtelijk apparaat van verweerders gemeente wordt ontregeld en dat dit zo een onevenredig nadeel voor de gemeente met zich meebrengt dat het openbaar maken van de gevraagde informatie niet van verweerder kan worden verlangd, kan de rechtbank evenmin volgen. Het uitgangspunt van de Woo is namelijk openbaarheid, zodat in ieder geval de door verweerder aangetroffen resultaten van een zoekslag, voor zover deze resultaten onder eisers verzoek vallen, openbaar dienen te worden gemaakt, behoudens de aanwezigheid van een uitzonderingsgrond. De Woo voorziet niet in de mogelijkheid om openbaarmaking van informatie te weigeren op de enkele grond dat het voldoen aan het verzoek veel werk met zich mee brengt. [3] In artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo, is weliswaar bepaald dat informatie die het goed functioneren van een publiekrechtelijk lichaam zou kunnen schaden niet openbaar wordt gemaakt maar dit artikel ziet, zo blijkt uit de memorie van toelichting [4] , op situaties waarbij het verstrekken van informatie ertoe leidt dat toekomstige overleggen met bijvoorbeeld medewerkers, bestuursorganen of derden wordt bemoeilijkt, omdat het belang van vertrouwelijkheid speelt. Gesteld noch gebleken is dat deze situatie zich voordoet ten aanzien van de door eiser gevraagde informatie.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder ten onrechte het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat sprake is van misbruik van recht en/of op de grond dat het verzoek te veel werk met zich meebrengt. Daarmee heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de Commissie. Om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen of een bestuurlijke lus toe te passen omdat het bij uitstek aan verweerder is om indien hij het advies van de Commissie overneemt verder onderzoek in te stellen naar de door eiser verzochte informatie en de zaak daarna opnieuw zal moeten beoordelen. Indien verweerder dit niet doet zal in het nieuw te nemen besluit, met inachtneming van deze uitspraak, verweerder draagkrachtig moeten motiveren waarom hij dat advies niet overneemt. Een bestuurlijke lus is gelet hierop niet efficiënt of doelmatig. De rechtbank geeft verweerder een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit op het door eiser ingediende bezwaar.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Verweerder dient verder de door eiser gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 30,18 op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2022;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 905,18 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024
griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Wet open overheid(Woo)
Artikel 1.1
Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i
Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256 en de uitspraak van de Afdeling genoemd in voetnoot 1.
3.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:27.
4.Zie Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 9, p. 46-50.