ECLI:NL:RBLIM:2024:4766

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 22/1650
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag voor lidmaatschap airsoftsportbond

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 23 juli 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor lidmaatschap van de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging (NABV) ongegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag op 28 december 2021 ingediend, maar deze werd op 4 maart 2022 afgewezen door de Minister van Justitie en Veiligheid, met een bevestiging van de afwijzing op 1 juli 2022 na bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht het juiste screeningsprofiel had toegepast, aangezien airsoftapparaten onder de Wet wapens en munitie vallen en eiser eerder was veroordeeld voor overtredingen van deze wet. De rechtbank benadrukte dat het belang van de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser betoogde dat het screeningsprofiel onjuist was en dat zijn strafbare feiten van gering gewicht waren, maar de rechtbank oordeelde dat de relevante omstandigheden bij de belangenafweging correct waren meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was, gezien de risico's voor de samenleving en de aard van de eerdere veroordeling van eiser. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, en het griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser van een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) voor een lidmaatschap airsoftsportbond bij de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging te [plaats] .
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van de VOG heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Verweerder heeft de aanvraag van afgifte van een VOG mogen weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Op 28 december 2021 heeft eiser een VOG aangevraagd ten behoeve van een lidmaatschap van de airsoft sportbond Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging (hierna: de NABV) te [plaats] .
4.1.
Verweerder heeft de afgifte van de VOG geweigerd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat eiser volgens registratie in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) op 13 november 2019 met politie/justitie in aanraking is gekomen wegens overtreding van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm). Eiser is hiervoor op 10 maart 2022 veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een proeftijd van twee jaren. Deze uitspraak is op 25 maart 2022 onherroepelijk geworden. Het door eiser gepleegde strafbare feit is een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Volgens verweerder is daarmee voldaan aan het objectieve criterium. Gelet op het plegen van strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag, weegt op dit moment volgens verweerder het belang van de samenleving bij bescherming zwaarder, dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de VOG. Hij is van mening dat het verkeerde screeningsprofiel (lidmaatschap schietvereniging) is gebruikt. Binnen de airsoftsport is geen sprake is van echte vuurwapens en deze wapens leveren dan ook geen risico op voor de samenleving. Ten aanzien van zijn strafzaak is eiser van mening dat deze ging over het aanwezig hebben van speelgoed(wapens) en onklare munitiedelen, waardoor aan de aard van de overtreding gering gewicht moet worden toegekend. Eiser was in het bezit van deze voorwerpen omdat hij een serieuze historische verzameling had en deze artikelen werden gebruikt voor lessen op scholen. Eiser heeft belang bij het verkrijgen van deze VOG nu hij niet kan deelnemen aan zijn gewenste sport en het daarbij behorende sociale leven. Ook is de VOG van belang, gezien zijn baanperspectief. Mocht hij geen VOG toegekend krijgen dan heeft dit ook gevolgen voor de toekomst.
Wat is het toetsingskader?
6. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
7. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in zijn beleid. Ten tijde van de beslissingen op de aanvraag en het bezwaar van eiser waren dit de Beleidsregels VOG NP-RP 2018 (hierna: de Beleidsregels).
7.1.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS, de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
7.2.
Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
7.3.
Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
8. Verweerder heeft ingevolge artikel 35 van de Wjsg beoordelingsvrijheid bij de vraag of de VOG moet worden geweigerd. Ter invulling hiervan zijn de Beleidsregels vastgesteld. De bestuursrechter moet de door verweerder te verrichten beoordeling terughoudend toetsen. [1]
Is het juiste screeningsprofiel gebruikt?
9. Om vast te stellen of aangetroffen antecedenten een belemmering kunnen vormen voor de afgifte van een VOG, hanteert verweerder bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen.
9.1.
Bij de screening van de aanvraag van eiser is het screeningsprofiel “lidmaatschap schietvereniging” gehanteerd. Dit screeningsprofiel luidt als volgt:
“Bij de schietvereniging kan men gebruik maken van wapens en munitie. Het toegang hebben tot wapens en munitie kan een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving. Het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie kan ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoringen van de rechtsorde tot gevolg hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van acht jaren.
Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn/haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.”
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het verkeerde screeningsprofiel heeft gebruikt. Binnen de airsoftsport wordt er geen gebruik gemaakt van echte vuurwapens maar wordt deze sport beoefend met replica’s. Eiser is dan ook van mening dat verweerder het screeningsprofiel voor een gewone sportvereniging had moeten hanteren, in plaats van het screeningsprofiel voor het lidmaatschap van een schietvereniging.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het juiste screeningsprofiel toegepast bij de beoordeling van eisers aanvraag. De screening van een VOG-aanvraag vindt plaats op basis van het door de organisatie of instelling op het aanvraagformulier aangegeven specifieke screeningsprofiel. In dit geval heeft de NABV het screeningsprofiel “lidmaatschap schietvereniging” aangevinkt. Pas als blijkt dat er een evident onjuist screeningsprofiel is aangekruist, is verweerder gehouden om de aanvraag te corrigeren. [2] Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Een airsoftapparaat is een wapen volgens de Wwm (artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7: ‘voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn’). Het risico voor de samenleving bestaat dan ook uit de dreiging die uitgaat van een op een vuurwapen gelijkend airsoftapparaat, zoals ook bij vuurwapens. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van toetsing aan een evident onjuist screeningsprofiel.
Heeft eiser voldaan aan het objectieve criterium?
12. De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de Beleidsregels blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het JDS van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt. De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt dus of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie.
13. Eiser betoogt dat hij niet heeft voldaan aan het objectieve criterium. Eiser is van mening dat airsoft “balletjes pistolen en geweren” zijn waardoor het in zijn geheel geen risico kan opleveren voor de samenleving, nu deze niet geschikt zijn om mensen mee te verwonden of te doden. Eiser wijst ook op Richtlijn 2009/48/EG (de Speelgoedrichtlijn). Op grond van de Speelgoedrichtlijn is het namelijk toegestaan om over een replica van een wapen te beschikken. Hierin wordt kennelijk geen risico voor de samenleving gezien. Eiser ziet dan ook geen verband tussen de bij hem aangetroffen munitieresten uit de Tweede Wereldoorlog, waarvoor hij is veroordeeld, en het voorhanden hebben van een airsoft wapen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waaruit het risico bestaat voor de veiligheid en het welzijn van personen indien het justitiële gegeven van eiser wordt herhaald bij lidmaatschap van de NABV.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Hieraan heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat airsoftapparaten wel degelijk onder de beschrijving van wapens in de Wwm vallen. Hierdoor zijn de openbare orde en veiligheid en daarmee het algemeen belang sterk betrokken bij de regulering van de airsoftsport omdat airsoftapparaten grote gelijkenissen (kunnen) vertonen met vuurwapens. Replica’s van een vuurwapen kunnen op een oneigenlijke manier gebruikt worden, zoals bedreiging. Door bedreiging worden deze personen of op de locatie aanwezige personen in gevaar gebracht. Of een airsoftwapen ook onder de Speelgoedrichtlijn valt of kan vallen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Daarnaast blijkt uit het JDS dat eiser met justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld, juist wegens overtreding van de Wwm. Dat verhoudt zich niet tot het lidmaatschap van een schietvereniging of airsoft sportbond. Indien herhaald in de hoedanigheid van lid van een airsoft sportbond, bestaat een risico voor het welzijn van personen, onder wie de leden van deze airsoft sportbond. Eiser heeft zich niet gehouden aan de geldende wet- en regelgeving, terwijl dit wel van hem had mogen worden verwacht. Eiser heeft zich onbewust getoond van de risico’s die de wapens en munitie met zich meebrengen.
Had de belangenafweging bij de beoordeling van het subjectieve criterium in het voordeel van eiser moeten uitvallen?
15. Ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium, kan verweerder toch overgaan tot verstrekking van de VOG als het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het aan de hand van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven.
16. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit staat vol slordigheden en verweerder heeft niet alle relevante omstandigheden meegewogen. Eiser betoogt dat de strafzaak alleen zag op het aanwezig hebben van speelgoed of onklaar gemaakte munitiedelen, waardoor de aard van de overtreding van gering gewicht is. Ook mede doordat de zitting pas twee en een half jaar na de geconstateerde feiten heeft plaatsgevonden. Daarnaast is de opgelegde straf geheel voorwaardelijk. Verweerder is volgens eiser hieraan voorbijgegaan. Verder zijn de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden onvoldoende meegewogen, nu eiser een verzamelaar is van attributen uit de Tweede Wereldoorlog. Deze artikelen werden gebruikt voor geschiedenislessen op scholen. Verder wordt eiser gehinderd in zijn belang aan zijn gewenste sport indien hij geen VOG krijgt. Tevens kan dit van invloed zijn op zijn werkzaamheden voor de nationale veiligheid en de NAVO.
17. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit diverse spel- en schrijffouten bevat. Die fouten doen niets af aan de inhoud van het bestreden besluit en eiser wordt daardoor niet in zijn belangen geschaad. Dat geldt evenzo voor de foutieve vermelding op de eerste pagina van het bestreden besluit dat verweerder geen documenten inzake de ‘security clearance’ zou hebben ontvangen. Die documenten had verweerder namelijk wel ontvangen en uit de verdere tekst van het bestreden besluit blijkt ook dat verweerder die informatie bij de beoordeling heeft betrokken. Dat verweerder verder hier en daar melding maakt van ‘meerdere strafbare feiten/meerdere relevante antecedenten’ is slordig. Uit het bestreden besluit blijkt echter eenduidig dat verweerder zich heeft gebaseerd op het strafvonnis van 10 maart 2022, waarmee eiser één keer is veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wwm. Er is hier derhalve naar het oordeel van de rechtbank hoogstens sprake van kennelijke verschrijvingen, die geen gebrek in de besluitvorming opleveren.
17.1.
Ten aanzien van het tijdverloop geldt dat op grond van de Beleidsregels (paragraaf 3.1.2) wordt gekeken naar de datum van uitspraak in eerste aanleg. Van dit uitgangspunt wordt afgewezen wanneer tussen de pleegdatum en de datum van uitspraak in eerste aanleg een langere termijn ligt dan twee jaren en er geen sprake is van fraude- en zedendelicten. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat in het onderhavige geval moet worden uitgegaan van de datum van de uitspraak in eerste aanleg. Dat is echter niet juist. De periode tussen de pleegdatum (13 november 2019) en de uitspraak in eerste aanleg
(10 maart 2022) bestrijkt meer dan twee jaren, waardoor verweerder ten onrechte de pleegdatum in plaats van de datum van de uitspraak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft genomen. Dat levert een gebrek op in het bestreden besluit.
17.2.
In het bestreden besluit overweegt verweerder verder dat hij omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd niet hoefde te betrekken bij de beoordeling. In de Beleidsregels (paragraaf 3.3.1) staat namelijk dat slechts wanneer verweerder na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd worden betrokken. Volgens verweerder was er geen sprake van dergelijke twijfel. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van
29 maart 2023. [3] Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat de genoemde passage uit paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels op zichzelf in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. De passage voorziet er namelijk in dat in bepaalde situaties de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling moet worden betrokken. Het evenredigheidsbeginsel staat echter in de weg aan een uitleg ("a contrario") dat uit deze passage ook volgt dat, als verweerder wel tot een goede oordeelsvorming kan komen en niet twijfelt over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, hij de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden niet in zijn beoordeling hoeft te betrekken. De minister moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Daaronder vallen ook de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Ook dit levert een gebrek op in het bestreden besluit.
18. De geconstateerde gebreken in het bestreden besluit leveren eiser geen gegrond beroep op. De rechtbank constateert namelijk dat verweerder deze gebreken heeft onderkend en hersteld in het verweerschrift, althans door in het verweerschrift alsnog de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden te betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, het verweerschrift meegerekend, alle relevante omstandigheden bij de belangenafweging betrokken. Dat verweerder een ander gewicht aan deze omstandigheden toekent dan dat eiser had gewild, betekent niet dat de belangenafweging onjuist is. De rechtbank zal de gebreken daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank licht hieronder nader toe waarom dat in dit geval mogelijk is.
18.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en dat de weigering van de VOG niet evident disproportioneel of onevenredig is. Ten tijde van het bestreden besluit was sinds de pleegdatum van het strafbare feit ongeveer twee en een half jaar verstreken. Bezien in het licht van de terugkijktermijn van acht jaren, heeft verweerder dat nog te kort kunnen achten om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat aan eiser een voorwaardelijke straf is opgelegd en dat de daaraan gekoppelde proeftijd van twee jaar ten tijde van het bestreden besluit nog niet was verstreken. Verweerder heeft onderkend dat uit het strafvonnis blijkt dat het vergrijp eiser licht is aangerekend, en dat dit in het voordeel van eiser weegt. Verweerder heeft daar echter de ernst en aard van het gepleegde delict tegenover kunnen stellen. Het gaat immers om een overtreding van de Wwm en uit het strafvonnis blijkt dat verschillende objecten al een direct gevaar konden opleveren tijdens de opslag en het vervoer en dat de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) een aantal wapens en munitie heeft meegenomen en vernietigd. Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat eiser zich bij de gepleegde strafbare feiten onbewust heeft getoond van de risico’s die wapens en munitie met zich meebrengen en dat ook bij airsoftapparaten eisen worden gesteld aan het voorhanden hebben en het gebruik en vervoer. Het belang van eiser bij het uitoefenen van zijn hobby weegt niet op tegen het belang van de veiligheid van de samenleving. Dat eiser voor zijn werk een ‘security clearance’ heeft gekregen maakt verder niet dat de belangenafweging anders zou moeten uitvallen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij voor de feiten waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, van zijn werkgever en berisping heeft ontvangen. Niet valt in te zien dat de afwijzing van de VOG eiser nóg een sanctie van zijn werkgever zou opleveren. Bovendien is de VOG afgewezen voor de functie van het lidmaatschap van de airsoftsportbond. Dat heeft niet direct invloed op andere VOG aanvragen. Er wordt elke keer uitdrukkelijk gekeken naar het doel van de aanvraag en het daarbij behorende risico. Bij een eventuele nieuwe aanvraag moeten bovendien alle feiten en omstandigheden meegewogen worden, waaronder het verdere tijdverloop.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De afwijzing van de gevraagde VOG blijft in stand.
19.1.
Nu de rechtbank gebreken heeft geconstateerd in het bestreden besluit, welke gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, zal de rechtbank verweerder veroordelen in vergoeding van de kosten die eiser in verband met de procedure bij de rechtbank heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1). Verweerder moet daarnaast het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3614.
2.Zie hierover de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1094.