12.1.De rechtbank maakt deze overwegingen van de voorzieningenrechter tot de hare en overweegt hiertoe dat, gelet op de genoemde bestemmingsplanregels, verweerders standpunt in het bestreden besluit dat het verschaffen van logies ter plaatse niet is toegestaan en het überhaupt huisvesten van arbeidsmigranten strijdig is met het bestemmingsplan, onjuist is. Immers, een hotelfunctie staat nachtverblijf toe en in het bestemmingsplan is niet bepaald dat het verstrekken van nachtverblijf beperkt is tot recreatieve doeleinden, wat betekent dat ook nachtverblijf met een zakelijk doel is toegestaan. Aangezien de arbeidsmigranten met een zakelijk doel, namelijk ten behoeve van het verrichten van arbeid, in het pand overnachten, is het verblijf van arbeidsmigranten voor een beperkte duur niet in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog slaagt in die zin dat het huisvesten van arbeidsmigranten op zich niet in strijd is met het bestemmingplan. Echter, op grond van artikel 11.3.1, onder a en c, van de regels van het bestemmingsplan is permanente en/of tijdelijke bewoning en kamerverhuur niet toegestaan. Blijkens de van de aanvraag deel uitmakende ruimtelijke motivering van 8 december 2020 is het uitgangspunt dat de arbeidsmigrant maximaal 18 maanden in het pand verblijft, mocht de arbeidsmigrant langer dan 18 maanden in het pand wensen te verblijven dan kan dat, echter zo kort mogelijk. Ter zitting is gebleken dat de arbeidsovereenkomsten met de arbeidsmigranten voor maximaal 18 maanden worden gesloten. Het begrip ‘tijdelijke bewoning’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Dat betekent dat onduidelijk is wanneer het overnachten van arbeidsmigranten in het pand nog valt onder het verstrekken van nachtverblijf en wanneer sprake wordt van tijdelijke bewoning. Naar het oordeel van de rechtbank is een verblijfsduur van 18 maanden in strijd met artikel 11.3.1, onder a, van de planregels, omdat dit gezien dient te worden als tijdelijke bewoning en niet passend is bij een gebruik als hotelfunctie. Gelet hierop is het aangevraagde gebruik van het pand voor het huisvesten van arbeidsmigranten voor de duur van (maximaal) 18 maanden in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.
Is de weigering van de omgevingsvergunning ondeugdelijk onderbouwd en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
13. Eiseres stelt dat de omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden en verweerder de weigering ondeugdelijk heeft onderbouwd. Dat de huisvesting van arbeidsmigranten in het pand ruimtelijk gezien niet passend is omdat niet voldaan zou worden aan de doelstellingen van de ‘Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen’ en ‘Peelbeeld [plaats 3] ’, komt voor eiseres volledig uit de lucht vallen. In de correspondentie en gesprekken kwam de ruimtelijke aanvaardbaarheid immers niet eerder naar voren als argument om niet mee te werken aan de vergunningaanvraag. Tijdens een overleg met onder meer de wethouder is besproken dat eiseres een omgevingsvergunning zal aanvragen die naar alle waarschijnlijkheid verleend kan worden, met als vergunningsvoorwaarde dat meegewerkt zal worden om de arbeidsmigrant, na een verblijf van 18 maanden, richting een zelfstandige woning te helpen. Dat blijkens een artikel van dagblad De Limburger, de wethouder in juni 2022 heeft besloten voorlopig geen aanvragen voor huisvesting van arbeidsmigranten meer te behandelen wegens de werkdruk onder de ambtenaren, kan geen reden zijn om eiseres ‘klem’ te zetten bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, waar bovendien zoveel voorbereidend overleg en werk aan is vooraf gegaan. Verder is eiseres van mening dat verweerder niet kan volstaan met een algemene verwijzing naar genoemd beleid. Hiertoe verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 februari 2018.Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
14. De rechtbank overweegt dat de beslissing - om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo - tot de bevoegdheden van verweerder behoort, waarbij deze beleidsruimte heeft en de rechtbank terughoudend moet toetsen. Verweerder moet daarbij de betrokken belangen afwegen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Vereist is dat de omgevingsvergunning niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, mits de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.