ECLI:NL:RBLIM:2024:386

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
C/03/315279 HA ZA 23-108
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht en overbouw tussen buren met betrekking tot aanbouwen

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 31 januari 2024, staat de vraag centraal of de aanbouwen van twee buren met elkaar zijn verbonden en of er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht. De eisende partijen, [eisers], hebben gesteld dat de aanbouw van de gedaagde partij, [gedaagde], onrechtmatig is omdat deze zou zijn bevestigd aan hun privémuur. De rechtbank overweegt dat een eigenaar een inbreuk op zijn eigendom moet dulden indien de inbreukmaker een gerechtvaardigd belang heeft en de eigenaar geen schade lijdt of hinder ondervindt. In reconventie vordert [gedaagde] dat de rechtbank de eisende partijen hoofdelijk veroordeelt tot verwijdering van hun aanbouw, omdat deze gedeeltelijk op haar perceel zou staan. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de aanbouwen met elkaar zijn verbonden en dat [eisers] geen schade lijdt door de aanbouw van [gedaagde]. De vorderingen van [eisers] worden afgewezen, terwijl [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie wordt veroordeeld tot het verlenen van een erfdienstbaarheid ten behoeve van de strook grond onder de aanbouw van [eisers]. De rechtbank wijst de vordering tot schadeloosstelling van [gedaagde] af, omdat het causaal verband onvoldoende is aangetoond. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/315279 / HA ZA 23-108
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch te Roermond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte aanvullende producties 5 en 6 van [gedaagde] tevens vermeerdering van eis
- de akte aanvullende producties 23 t/m 25 van [eisers]
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 6 december 2023
- de spreekaantekeningen van [eisers] en van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] is sinds 1 september 1998 eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] , [kadastrale gegevens adres 1] . [gedaagde] is sinds 18 maart 2011 eigenaar van het naastgelegen perceel aan de [adres 2] te [woonplaats] , [kadastrale gegevens adres 2] .
2.2.
In 1999 heeft [eisers] samen met de rechtsvoorgangers van [gedaagde] , [familie X] , een dubbelsteens spouwmuur geplaatst op de grens die beide percelen scheidt.
2.3.
In 2004 heeft [eisers] een aanbouw gerealiseerd en daarbij met toestemming van de rechtsvoorgangers van [gedaagde] gebruik gemaakt van de dubbelsteens spouwmuur.
2.4.
Medio 2022 heeft ook [gedaagde] een aanbouw gerealiseerd aan de zijde van de dubbelsteens spouwmuur.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eisers] ;
[gedaagde] veroordeelt om haar aanbouw binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, volledig los te koppelen van de privémuur van [eisers] zodat die privémuur bouwkundig en technisch gezien volledig vrij komt te staan, hetgeen inhoudt dat [gedaagde] alle materialen die zij aan de privémuur heeft bevestigd dan wel de materialen die rechtstreeks contact hebben met de privémuur dient te verwijderen en verwijderd dient te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat zij niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 50.000,00;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de deskundigenkosten ad € 659,45 binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen een termijn van 14 dagen na dit vonnis uitblijft.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] hoofdelijk veroordeelt om binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis zijn aanbouw op eigen kosten te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag(deel) dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
[eisers] hoofdelijk veroordeelt om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te voldoen € 5.445,00 inclusief btw, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 althans vanaf de datum van dit vonnis, tot aan de dag der volledige betaling;
[eisers] hoofdelijk veroordeelt om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te voldoende proces- en nakosten.
3.5.
[eisers] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijk reconventie
3.7.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, onder de voorwaarde dat het beroep van [eisers] op artikel 5:54 lid 1 BW wordt gehonoreerd en een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of ter keuze van [gedaagde] en daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen, [eisers] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een in redelijkheid te bepalen schadevergoeding.
3.8.
[eisers] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eisers] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig handelt op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) omdat haar aanbouw is bevestigd aan of is gebouwd tegen de buitengevel van de aanbouw van [eisers] , te weten een privémuur.
4.2.
[gedaagde] betwist dat haar aanbouw is bevestigd aan de buitengevel van de aanbouw van [eisers] of ertegenaan is gebouwd. Voor zover daar wel sprake van zou zijn, lijdt [eisers] hierdoor geen nadeel zodat ieder belang ontbreekt bij zijn vorderingen.
4.3.
Niet in geschil is dat [eisers] in 2004 een aanbouw heeft gerealiseerd en de dubbelsteens spouwmuur, die de percelen sinds 1999 feitelijk scheidt, heeft gebruikt als buitengevel aan de zijkant van de aanbouw.
4.4.
Dat die buitengevel op, over of tegen de erfgrens staat, doet er niet aan af dat deze door het realiseren van de aanbouw tot het eigendom van [eisers] is gaan behoren en niet (meer) mandelig is ex artikel 5:62 BW. Er is namelijk sprake van horizontale natrekking zie ook artikel 5:20 lid 1 sub e BW. Eigendom is het meest omvattende recht dat een eigenaar op een zaak kan hebben, maar ook dit recht is niet absoluut of onbeperkt. Ook een eigenaar moet rechten van anderen en wettelijke of krachtens ongeschreven recht geldende beperkingen respecteren. Dat is al vele malen in de jurisprudentie bevestigd (zie onder meer ECLI:NL:GHSHE:2017:4697 r.o. 3.9., ECLI:NL:GHARL:2019:7324 r.o. 4.3. en 4.4. en ECLI:NL:GHAMS:2017:1713 r.o. 3.6. en 3.7.). Een eigenaar dient een inbreuk op zijn eigendom te dulden indien de inbreukmaker een gerechtvaardigd belang heeft bij de inbreuk en de eigenaar daardoor geen schade lijdt, niet in zijn gebruiksmogelijkheden wordt beperkt en geen hinder van de inbreuk ondervindt.
4.5.
De rechtbank overweegt dat niet blijkt dat de aanbouw van [gedaagde] aan de buitengevel van [eisers] is bevestigd. De (partij)deskundige die door [eisers] is ingeschakeld, BCR Bouwconsultancy Roermond (hierna: BCR), heeft foto’s in het rapport opgenomen waaruit weliswaar blijkt dat het isolatiemateriaal aan het binnenblad van de aanbouw van [gedaagde] is bevestigd en dat een buitenblad ontbreekt (productie 14 bij dagvaarding) maar BCR heeft nog het volgende opgemerkt. BCR heeft geantwoord op de onderzoeksvraag of beide aanbouwen los van elkaar staan: “
Door de aannemer is telefonisch medegedeeld dat er geen verankeringen zijn aangebracht in de privémuur. En dat ook de aanzet van de fundering vrij is gehouden van de fundering van de uitbouw van de opdrachtgever. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de aanbouwen los staan van elkaar. (…) Tijdens de schouw op 15-08-2022 heeft de aannemer aangegeven dat er geen ankers in de privémuur van de opdrachtgever zijn bevestigd.”(productie 14 blz. 13 bij dagvaarding). Dat er geen sprake is van een verbinding tussen de aanbouw van [gedaagde] en de buitengevel van [eisers] volgt ook uit de bevindingen van de (partij)deskundige van [gedaagde] , [bouwadviesbureau X] (productie 16 bij dagvaarding), en de brief van [gemeentemedewerker X] , inspecteur bouwtoezicht van de gemeente Roermond (productie 1 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). Dit betekent dat dat, voor zover de stelling van [eisers] is gebaseerd op het onbevoegd gebruik maken van de buitenmuur van hun aanbouw, deze stelling niet deugdelijk is onderbouwd en dat daaraan voorbij moet worden gegaan.
4.6.
Maar ook wanneer de rechtbank voorshands ervan uit zou gaan dat de aanbouw van [gedaagde] is bevestigd aan of gebouwd is tegen de buitengevel van [eisers] , geldt het volgende. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in overleg en samen met de rechtsvoorgangers van [gedaagde] een dubbelsteens spouwmuur op de erfgrens tussen de percelen heeft geplaatst zodat
beideburen daar indien nodig gebruik van konden maken. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van de muur door de ene partij ertoe zou leiden dat de andere partij daarvan geen gebruik meer zou kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook vanuit worden gegaan dat de dubbelsteens spouwmuur geschikt was om door
beidepartijen als buitenmuur te gebruiken bij een eventuele aanbouw. Alleen al daaruit volgt dat [eisers] dient te dulden dat de eigenaar van het naastgelegen perceel ook gebruikmaakt van de dubbelsteens spouwmuur omdat zij dit bij het realiseren van de spouwmuur zo voor ogen hadden. Dat [eisers] vervolgens als eerste de spouwmuur in gebruik heeft genomen, maakt dat oordeel niet anders. Als er al sprake zou zijn van enige verbondenheid van de twee aanbouwen van partijen en daarmee ook een inbreuk op het eigendomsrecht, dan heeft [gedaagde] daar een gerechtvaardigd belang bij.
4.7.
Er is bovendien onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [eisers] door die inbreuk concreet schade lijdt, in zijn gebruiksmogelijkheden wordt beperkt of onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW ondervindt. [eisers] heeft ter zitting aangegeven op dit moment geen overlast te hebben. Verder zijn slechts toekomstige omstandigheden genoemd die tot schade of onrechtmatige hinder zouden kunnen leiden, maar dat staat in een te ver verwijderd verband om nu al van schade of onrechtmatige hinder te kunnen spreken. Dat er zich problemen zullen voordoen met betrekking tot de ventilatie en vocht, kan de rechtbank niet volgen omdat het een dubbelsteens spouwmuur betreft zodat er voldoende luchtcirculatie in de muur zelf aanwezig is. [eisers] heeft dat ook verder niet deugdelijk onderbouwd.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat, ook als wordt aangenomen dat de aanbouwen op enige wijze met elkaar zijn verbonden, niet gebleken is dat [eisers] hiervan nadeel ondervindt. Een belangenafweging dient daarom in het voordeel van [gedaagde] uit te vallen, omdat haar belang bij behoudt van de huidige toestand zwaarder weegt dan het belang van [eisers] bij (gedeeltelijke) afbraak daarvan. Dat betekent dat de gevraagde verklaring voor recht niet kan worden gegeven en dat de vordering tot het loskoppelen of verwijderen van de aanbouw niet toewijsbaar is.
4.9.
De nevenvordering deskundigenkosten volgt hetzelfde lot als de hoofdvorderingen.
4.10.
[eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
4.11.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in (voorwaardelijk) reconventie
4.12.
[gedaagde] stelt dat de aanbouw van [eisers] gedeeltelijk op haar perceel staat zonder haar toestemming, zodat er een inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrecht op grond van artikel 6:162 BW. De overbouw moet worden verwijderd, aldus [gedaagde] .
4.13.
[eisers] voert eerst aan dat hij door verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW te goeder trouw eigenaar is geworden van de strook grond onder de aanbouw en subsidiair dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] toestemming hebben verleend om de spouwmuur én de grond te gebruiken. [gedaagde] heeft het perceel ten tijde van de koop aanvaard in de staat waarin deze zich bevond en daarmee ook impliciet toestemming gegeven. Meer subsidiair beroept [eisers] zich op artikel 5:54 lid 1 BW.
4.14.
Indien het beroep van [eisers] op artikel 5:54 lid 1 BW wordt gehonoreerd, vraagt [gedaagde] een in redelijkheid te bepalen bedrag aan schadevergoeding.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van overbouw en dat een deel van de aanbouw van [eisers] op het perceel van [gedaagde] staat.
4.16.
Ten aanzien van het beroep op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW overweegt de rechtbank dat niet gebleken is van enige door [eisers] verrichte bezitsdaden. Indien [eisers] met toestemming van de rechtsvoorgangers van [gedaagde] heeft gehandeld om de spouwmuur te gebruiken bij het realiseren van zijn aanbouw, dan volgt daaruit dat geen sprake is van inbezitneming van de spouwmuur en/of de daaronder gelegen strook grond en dat [eisers] slechts houder is geweest. In ieder geval verzet die gegeven toestemming zich ertegen dat [eisers] zich als bezitter heeft kunnen gedragen als ware hij eigenaar van de spouwmuur en de daaronder gelegen strook grond. Van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 3:111 BW is geen sprake, zodat [eisers] al die tijd slechts houder is geweest. Dat er sprake is van verticale natrekking waardoor ook de strook grond onder de spouwmuur eigendom van [eisers] is geworden, kan de rechtbank niet volgen. Artikel 5:20 lid 1 onder e BW bepaalt dat eigendom van de grond mede omvat de eigendom van de gebouwen en werken die duurzaam met die grond zijn verenigd tenzij deze gebouwen of werken een bestanddeel zijn van een andere onroerende zaak, zoals hier aan de orde. Er is sprake van horizontale natrekking, waarbij niet zonder meer de grond onder de spouwmuur ook eigendom is geworden van [eisers] Het beroep op artikel 3:99 BW faalt.
4.17.
Voor zover [eisers] aanvoert dat hij op basis van (impliciete) toestemming van [gedaagde] ten tijde van de koop handelt, gaat hij eraan voorbij dat die toestemming ook weer kan worden ingetrokken, hetgeen [gedaagde] hier doet. In zoverre kan een beroep op de door [gedaagde] voorheen verleende (impliciete) toestemming, voor zover juist, niet baten.
4.18.
Aangezien de hiervoor genoemde verweren van [eisers] niet slagen, leidt dat in beginsel tot verwijdering van de overbouw tenzij [eisers] hierdoor onevenredig veel zwaarder worden benadeeld dan [gedaagde] door handhaving daarvan zoals bedoeld in artikel 5:54 BW.
4.19.
Artikel 5:54 BW bepaalt dat, als een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander is gebouwd en de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde kan vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een gedeelte van het erf wordt overgedragen.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] bij (gedeeltelijke) verwijdering van de aanbouw onevenredig zwaarder wordt benadeeld dan [gedaagde] bij instandhouding van de huidige situatie. Daarbij is van belang dat [eisers] destijds toestemming had van de rechtsvoorgangers van [gedaagde] , de huidige situatie al sinds 2004 bestaat en [gedaagde] circa tien jaar niet heeft geklaagd. Verder is niet gebleken van een groot belang zijdens [gedaagde] bij afbraak van de overbouw, omdat zij ter zitting heeft verklaard dat zij eigenlijk wil dat er niet langer een conflict is tussen partijen, terwijl afbraak aanzienlijke kosten met zich brengt voor [eisers] en mogelijk tot meer conflict kan leiden. Dat leidt ertoe dat de vordering tot verwijdering niet toewijsbaar is. Ten aanzien van het beroep van [eisers] op artikel 5:54 BW, overweegt de rechtbank dat overdracht van de strook grond vereist dat [gedaagde] daarmee instemt en van een dergelijke instemming is niet gebleken. Daarmee resteert het vestigen van een erfdienstbaarheid ten behoeve van de strook grond. Aangezien [gedaagde] in voorwaardelijk reconventie aanspraak maakt op een schadeloosstelling indien het beroep op artikel 5:54 BW wordt gehonoreerd, dient zij de erfdienstbaarheid ten aanzien van het gebruik van de strook grond te verlenen. Hoewel niet gevorderd is op welke wijze dit dient te gebeuren en er evenmin is gevraagd om hieraan reële executiemogelijkheden te verbinden, geeft de rechtbank partijen mee daarvoor een notaris te benaderen om het recht van erfdienstbaarheid notarieel te laten vastleggen.
4.21.
Zoals al uit het voorgaande blijkt, wordt aan de beoordeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie toegekomen omdat de daarvoor gestelde voorwaarde, te weten dat het beroep op artikel 5:54 BW wordt gehonoreerd, is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat artikel 5:54 BW in een schadeloosstelling voorziet van de eigenaar van de strook grond die een erfdienstbaarheid dient te verlenen / dulden. Daartoe zal [eisers] dan ook worden veroordeeld. Geen van partijen heeft de hoogte van schadeloosstelling gespecificeerd of zich uitgelaten over de vraag waarmee bij de vaststelling van de schadeloosstelling rekening moet worden gehouden. Daarom zal de rechtbank het bedrag schatten conform artikel 6:97 BW rekening houden met de grondprijs per vierkante meter van het perceel van [gedaagde] , te weten een bedrag van (€ 337.500,00 : 538 m2 =) € 627,32 per vierkante meter. Het gedeelte van het perceel van [gedaagde] waarvoor een erfdienstbaarheid zal worden verleend, wordt daarmee gewaardeerd op (0,85 m2 x € 627,32 =) € 533,22. Dit bedrag dient [eisers] aan [gedaagde] te voldoen.
4.22.
Daarnaast vordert [gedaagde] vergoeding van schade ter hoogte van € 5.445,00, omdat [eisers] de bouw van de aanbouw van [gedaagde] heeft vertraagd. Het causaal verband tussen de gedragingen van [eisers] en de vertraging in de bouw van de aanbouw wordt betwist en is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond. Daar komt nog bij dat de bedragen in de meest recente kostenspecificatie van de aannemer zoals door [gedaagde] overgelegd afwijken van het door [gedaagde] hier gevorderde schadebedrag, zodat dit niet ter onderbouwing van de hoogte van de schade kan dienen. De rechtbank wijst de vordering af.
4.23.
Aangezien partijen in reconventie over en weer in het gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de kosten van de procedure compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 498,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na dagtekening vonnis aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
in (voorwaardelijk) reconventie
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] ex artikel 5:54 lid 1 BW ten laste van haar perceel aan de [adres 2] te [woonplaats] en ten behoeve van het naastgelegen perceel van [eisers] aan de [adres 1] te [woonplaats] een erfdienstbaarheid verleent ten aanzien van de strook grond waarop de aanbouw van [eisers] is geplaatst en waarbij sprake is van overbouw,
5.5.
veroordeelt [eisers] tot schadeloosstelling van [gedaagde] ex artikel 5:54 lid 1 BW tot een bedrag van € 533,22,
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en (voorwaardelijk) reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
JC