13.5.Dat uit de omschrijving van vergunninghoudster in het Handelsregister (SBI-code) zou blijken dat zij andere doelen nastreeft dan hetgeen door Zij Vrouwenzorg als hoofdactiviteit wordt gesuggereerd, staat los van het beoogde gebruik dat vergunninghoudster wenst te maken met het pand aan de [adres 1] . Hiervoor is de aanvraag om een omgevingsvergunning van 27 augustus 2021 leidend. Verweerder dient uit te gaan van de aanvraag zoals deze is ingediend en heeft dit dan ook terecht gedaan.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase is aangevoerd dat vergunninghoudster activiteiten uitvoert respectievelijk zal uitvoeren die als ‘horeca-gerelateerd’ moeten worden beschouwd. Dit betreffen het ‘ [café 1] ’, het ‘ [café 2] ’ en het ‘ [café 3] ’, aangezien het woord café een zeer duidelijke aanwijzing is voor het feit dat er horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden. Immers, voor zover de verkoop van drank daarmee niet ook zou worden bedoeld, waarom worden de bijeenkomsten dan niet met bijvoorbeeld ‘informatiebijeenkomst’ aangeduid? Horecavoorzieningen passen niet binnen de bestemming en passen evenmin binnen het betreffende plangebied als (voornamelijk) woonwijk.
15. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het plan geen horeca als genoemd in artikel 1.52 van de planregels, omdat uit de aanvraag blijkt dat het bedrijf van vergunninghoudster aan de [adres 1] niet gericht is op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse. Ook blijkt uit de verklaringen en reacties van vergunninghoudster dat het ‘ [café 1] ’ (1,5 uur per maand), het ‘ [café 2] ’ en het ‘ [café 3] ’ niet meer dan een aanduiding zijn voor educatieve informatiebijeenkomsten op het gebied van zwangerschap/ouderschap, sociaaleconomisch en onderwijsvlak, waarbij enkel koffie en thee verstrekt worden, zoals gebruikelijk is op een informatiebijeenkomst. Dergelijk gebruik is passend binnen de functieaanduiding ‘onderwijs’. Het betoog slaagt niet.
16. De rechtbank concludeert op grond van hetgeen onder 7 tot en met 15 is overwogen dat verweerder terecht heeft gesteld dat vergunninghoudster geen omgevingsvergunning nodig heeft voor het gebruik van haar pand als vrouwenzorg centrum als omschreven in de aanvraag, omdat dit gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan.
17. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de gronden van beroep als genoemd onder ‘c. strijd met goede ruimtelijke ordening’, omdat de rechtbank van oordeel is dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en er derhalve geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik nodig is.
18. Volgens eiser zal grootschalige overlast wegens toename aan verkeer en derhalve de parkeerbehoefte plaatsvinden. Duidelijk is dat een zorgcentrum waarin minimaal 6 spreekkamers (inclusief eventuele horecavoorzieningen) aanwezig zijn een aanzienlijke parkeerbehoefte nodig hebben die de twaalf te realiseren parkeerplaatsen zullen overstijgen. Dit klemt te meer nu op de [weg] slechts een zeer gering aantal parkeerplaatsen ter beschikking staat, die vaan reeds ten behoeve van het Aandachtscentrum worden benodigd. Verweerder interpreteert de regels voortvloeiende uit de Parkeernota Heerlen 2010 zeer ruim. Voor elke behandelkamer zijn reeds 2 parkeerplaatsen voorgeschreven. Hierbij komt alsdan de aangevoerde “evenementenhal” binnen het pand. Evenmin zijn parkeermogelijkheden voor medewerkers en derden die de behandelingskamers huren meegenomen.
19. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit de aanvraag blijkt dat geen bouwvergunningplichtige werkzaamheden zijn aangevraagd. Daarnaast is van belang dat er, gezien het feit dat het voorgenomen gebruik binnen het bestemmingsplan past, geen vergunning nodig is voor het wijzigen van het gebruik. Dit alles maakt dat het plan niet hoeft te worden getoetst aan onder meer artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan. Ook van strijd met het facetbestemmingsplan is daarmee geen sprake.
20. In artikel 4.10.1, onder a, van het facetbestemmingsplan is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen vast dient te staan dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen die in de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010) of diens rechtsopvolger, op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
In artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan is bepaald dat bij het wijzigen van het gebruik de parkeerbehoefte behorende bij die nieuwe functie(s) op eigen terrein gerealiseerd dient te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010), of diens rechtsopvolger.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat nu geen sprake is van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan niet van toepassing is. Bij de berekening van de parkeerbehoefte van het plan gaat het immers enkel om de extra perkeerbehoefte ten behoeve van de activiteiten waarvan wordt afgeweken van het bestemmingsplan. In onderhavig geval wordt, gelet op overweging 12, niet afgeweken van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.