202103688/1/R2.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Grathem, gemeente Leudal,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Grathem, gemeente Leudal,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Grathem, gemeente Leudal,
4. [appellant sub 4], wonend te Grathem, gemeente Leudal,
5. [appellant sub 5], wonend te Grathem, gemeente Leudal,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Grathem" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij], de initiatiefnemer, [appellant sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2023, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. D. Heuker of Hoek, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 5], bijgestaan door ing. H.N.J.M. Steins, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, en P.J.T.M. Wijnhoven, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en ing. P.S.J. van Lier, als partij gehoord.
Overwegingen
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. Het plan maakt een hondenpension mogelijk op het perceel [locatie 1] in Grathem. In het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een agrarische bestemming met de aanduiding "intensieve veehouderij". Een hondenpension was ter plaatse niet toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in de planologisch juridische regeling om het hondenpension mogelijk te maken. Op het perceel is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het agrarische bedrijf voert akkerbouwactiviteiten uit en op het perceel werden ook varkens gehouden. De initiatiefnemer is gestopt met het houden van varkens. Hij is voornemens om de akkerbouwactiviteiten voort te zetten en de op het perceel bestaande varkensstal te gebruiken als een hondenpension voor maximaal 40 honden, inclusief de eigen honden. Op het perceel zijn ook paardenweides en een paardenbak aanwezig voor de hobbypaarden van de initiatiefnemer.
Het plangebied ligt in het buitengebied tussen de kernen Grathem, Kelpen-Oler en Baexem. De dichtstbij gelegen woning en bedrijf liggen op een afstand van ongeveer 110 meter van de begrenzing van het plangebied.
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn omwonenden. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij vrezen vooral voor geluidoverlast. Van hen woont [appellant sub 3] het dichtst bij het plangebied. Zijn woning ligt op ongeveer 110 meter afstand van de begrenzing van het plangebied en op ongeveer 170 meter afstand van de stal. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wonen op grotere afstanden, namelijk ongeveer 140 tot 250 meter, van de begrenzing van het plangebied.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Besluitvorming en overleg
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de besluitvorming voor het vaststellen van het bestemmingsplan door de raad niet zorgvuldig is verlopen. Zij stellen dat geen sprake is van een onafhankelijk en objectief besluitvormingsproces. Volgens hen is de raad, gelet op handelingen van gemeentezijde voorafgaand aan de planvaststelling, bij het nemen van het besluit vooringenomen geweest en is het besluit daarom in strijd artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vastgesteld. Zij wijzen er op dat een eerdere aanvraag van de initiatiefnemer om een omgevingsvergunning voor het houden van een hondenpension op het perceel juist is afgewezen. Volgens hen heeft het college, anders dan de raad, het hondenpension dus niet ruimtelijk aanvaardbaar geacht.
[appellant sub 4] betoogt dat de besluitvorming voor het vaststellen van het bestemmingsplan door de raad niet zorgvuldig is verlopen, omdat er na het indienen van zijn zienswijze ten onrechte geen overleg meer met hem is geweest. [appellant sub 4] stelt dat hij ten onrechte niet voor overleg is betrokken bij de voorbereiding van het plan en ook niet bij de aanpassingen van het plan na het indienen van zijn zienswijze.
5.1. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn taak wat betreft de vaststelling van het bestemmingsplan met vooringenomenheid heeft vervuld.
De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de door de initiatiefnemers ingediende eerdere omgevingsvergunningsaanvraag voor het houden van een hondenpension weliswaar is afgewezen door het college, maar dat de afwijzing niet was gebaseerd op inhoudelijke, maar op formele gronden. Het college wilde het besluit om al dan niet een hondenpension toe te staan namelijk niet beoordelen in het kader van een procedure voor een omgevingsvergunningsaanvraag om af te mogen wijken van het bestemmingsplan, maar in het kader van een procedure voor de herziening van het bestemmingsplan. De raad wijst erop dat hij in het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan heeft beoordeeld of het hondenpension ruimtelijk aanvaardbaar is en de daarbij behorende belangen heeft afgewogen. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daarbij is beïnvloed door persoonlijke belangen of voorkeuren.
Het betoog slaagt niet.
5.2. In wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd over het ontbreken van overleg na het indienen van zijn zienswijze, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen.
Het plan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in overeenstemming met afdeling 3.4 van de Awb voorbereid. Daarbij staat voor een ieder de mogelijkheid open om een zienswijze naar voren te brengen, waarvan [appellant sub 4] gebruik heeft gemaakt. Er bestaat voor de raad geen wettelijke verplichting tot het bieden van gelegenheid aan de indieners van zienswijzen om een nadere toelichting te geven op hun zienswijze of anderszins met hen van gedachten te wisselen voordat de raad beslist over de vaststelling van het ontwerpplan. Niet is gebleken dat het besluit niet op de juiste wijze is voorbereid.
Het betoog slaagt niet.
Nut en noodzaak
6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de raad de nut en noodzaak van het met het plan toegestane hondenpension niet heeft onderbouwd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren in dit verband aan dat de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het toestaan van het hondenpension leidt tot vermindering van de milieudruk voor de omgeving. De raad heeft namelijk miskend dat er op het agrarische perceel al enige tijd geen varkenshouderij meer aanwezig is.
[appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte niet is onderbouwd waarom het nodig is om te voorzien in een hondenpension voor maximaal 40 honden. Hij stelt hiertoe dat buiten de piekperiodes met een kleiner maximum aantal honden kan worden volstaan.
6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, als opgenomen in de Structuurvisie Leudal uit 2010. De raad wijst erop dat het plan, anders dan het voorheen geldende plan, geen intensieve veehouderij op het perceel meer toestaat. Volgens de raad wordt, door het verwijderen van de aanduiding "intensieve veehouderij" en het in plaats daarvan toestaan van een hondenpension, de milieubelasting op de omgeving juist aanzienlijk verminderd.
6.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016", vastgesteld door de raad op 4 september 2019, had het perceel de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "intensieve veehouderij" en de aanduiding "bouwvlak".
In het voorliggende plan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension", de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing" en de aanduiding "bouwvlak". Het plan maakt op het perceel geen intensieve veehouderij meer mogelijk.
6.3. In de Structuurvisie staat over agrarische bedrijvigheid in het buitengebied dat het behoud van bedrijvigheid in deze sector voorop staat. Gestreefd wordt naar een goed woon- en leefklimaat in combinatie met het behouden van agrarische bedrijvigheid. Daarbij wordt het accent gelegd op het behouden van bestaande bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen. Om dit zo goed mogelijk te kunnen bewerkstelligen heeft de gemeente de ambitie om in de agrarische sector maatwerk te leveren. De Structuurvisie vermeldt dat vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kansen tot functiewijziging bieden. Door hiervan gebruikt te maken blijft het landelijk gebied vitaal en leefbaar. De gemeente Leudal wil onder randvoorwaarden initiatieven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen faciliteren. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen de invloed van de nieuwe functie op de omgeving. Bij de beoordeling van een initiatief moet onder meer worden bezien of dit niet leidt tot een milieuhygiënische overlast voor de omgeving.
6.4. In de zienswijzennota, onder punt 8, en in paragraaf 2.3.1 van de plantoelichting is ingegaan op de uitgangspunten van de Structuurvisie en geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie. Eén van de beleidsuitgangspunten, die in de Structuurvisie worden nagestreefd, is het toestaan van maatwerk in het kader van agrarische bedrijvigheid en opgaves in het buitengebied. Daarbij bestaat bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van kleinschalige bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied, samenhangend met verbreding en/of beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering. Daardoor neemt het aantal bedrijven in het buitengebied dat niet-agrarische diensten, zoals bijvoorbeeld zorg, recreatie en educatie, verleent, gestaag toe. De plantoelichting vermeldt dat de gemeente deze verbreding van activiteiten in het buitengebied ter invulling van de Structuurvisie ondersteunt. Volgens de raad wordt in dit licht het gedeeltelijk hergebruiken van agrarische bedrijfsbebouwing voor een hondenpension, zoals met dit plan is beoogd, aangemerkt als een ruimtelijke ontwikkeling die invulling geeft aan het in de Structuurvisie opgenomen beleid. Het betreft een kleinschalige bedrijfsontwikkeling, die qua aard en omvang passend is in het buitengebied en die niet direct in de kernen kan plaatsvinden.
De plantoelichting vermeldt verder dat in de Structuurvisie ook als uitgangspunt is opgenomen het nastreven van een vitaal en leefbaar buitengebied. Ter invulling hiervan ondersteunt de gemeente de (gedeeltelijke) herontwikkeling van agrarische locaties, de mogelijkheid tot het ontplooien van nieuwe (aan het buitengebied) gerelateerde economische activiteiten en het hergebruik van agrarische bedrijfsbebouwing. Volgens de raad wordt met het toestaan van de exploitatie van het hondenpension op het perceel en het hergebruik van de bestaande varkensstal hieraan invulling gegeven. Leegstand en verval van bestaande bebouwing worden hiermee voorkomen. Daarnaast wordt met deze ruimtelijke ontwikkeling, door het verwijderen van de aanduiding "intensieve veehouderij" en het in plaats daarvan toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing", bereikt dat de milieubelasting in het buitengebied wordt verminderd. De raad heeft dit aangemerkt als een positieve invloed op de omgeving.
6.5. Gelet op deze in de zienswijze en de plantoelichting opgenomen onderbouwing, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad nut en noodzaak van het hondenpension niet of onvoldoende heeft gemotiveerd. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat er op het agrarische perceel geen varkenshouderij meer aanwezig is en dat met het vestigen van het hondenpension sprake zal zijn van een verslechtering van de milieubelasting op de omgeving, overweegt de Afdeling dat bij de vaststelling van een plan moet worden uitgegaan van de maximale invulling van de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende plan. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er weliswaar feitelijk geen varkenshouderij op het perceel aanwezig is, maar dat daar planologisch wel een intensieve veehouderij was toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat door het verwijderen van de aanduiding "intensieve veehouderij" en het in plaats daarvan toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension", de toegestane milieubelasting op de omgeving juist zal afnemen.
Het betoog slaagt niet.
6.6. Over het betoog van [appellant sub 4] dat ten onrechte niet is onderbouwd waarom het nodig is om te voorzien in een hondenpension voor maximaal 40 honden, overweegt de Afdeling als volgt.
In het verweerschrift en de plantoelichting stelt de raad zich op het standpunt dat er een groeiende vraag is naar hondenpensions. In de plantoelichting staat verder dat de initiatiefnemer tijdens vakantieperiodes al honden opvangt voor familie en vrienden. Naar aanleiding daarvan heeft de initiatiefnemer zich georiënteerd op de mogelijkheden van de exploitatie van een hondenpension. In de regio blijkt er een grote vraag te bestaan naar de opvang van honden van particulieren. De initiatiefnemer wijst er in dit verband op dat het hondenpension al twee kalenderjaren succesvol draait, waarbij 2021 als opstartjaar en 2022 als representatief jaar geldt. De groeiende vraag varieert van structurele opvang van honden gedurende de werkweek (dagopvang) tot opvang van honden tijdens bijvoorbeeld weekenden en vakanties (pension), waarbij de vraag regelmatig het aanbod overstijgt.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat niet is onderbouwd waarom het nodig is om te voorzien in een hondenpension voor maximaal 40 honden.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] betogen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van het plan en voeren daartoe aan dat zij vrezen voor onaanvaardbare geluidhinder vanwege het voorziene hondenpension. Zij betwisten de juistheid van de uitkomst van het in opdracht van de raad opgestelde akoestisch rapport, dat aan het plan ten grondslag is gelegd.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben in dit verband de notitie "Kanttekeningen bij geluidsaspecten" (hierna: het tegenrapport) van 25 mei 2021 van bureau Peutz overgelegd. Daarin wordt geconcludeerd dat in het akoestisch rapport dat aan het plan ten grondslag is gelegd ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Met name de geluidgevolgen vanwege de maximale omvang van het gebied waar het hondenpension is toegestaan, het maximaal toegestane aantal van 40 opvanghonden en de maximale blafbronhoogten zijn ten onrechte niet bij het akoestisch rapport betrokken. Het plan is volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daarom niet voldoende gemotiveerd.
Over de maximale omvang van het gebied staat in het tegenrapport dat ten onrechte niet het totale plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension", zijnde het gebied waar het hondenpension is toegestaan, bij het akoestisch rapport is betrokken. Ten onrechte is het gebied buiten de hondenweiden niet bij het akoestisch rapport betrokken, terwijl daar wel honden mogen verblijven. Daarom had in de planregels moeten worden vastgelegd dat de honden niet buiten de hondenweiden mogen verblijven. Ook [appellant sub 5] heeft dit betoog naar voren gebracht.
Over het maximaal toegestane aantal opvanghonden staat in het tegenrapport dat in het akoestisch rapport bij het plan ten onrechte niet is uitgegaan van het maximaal toegestane aantal van 40 opvanghonden. In de planregels is ten onrechte niet vastgelegd dat er maximaal 40 honden mogen verblijven.
Over de toegestane blafbronhoogten staat in het tegenrapport dat in het akoestisch rapport ten onrechte is uitgegaan van een te lage blafbronhoogte van 0,50 meter.
In het tegenrapport staat verder dat in het plan ten onrechte niet is gemotiveerd waarom er niet voor is gekozen om een hoog geluidscherm met een effectievere geluidsbescherming op de grondwal te plaatsen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen dat de lage grondwal, waarvan in het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan, niet afdoende is.
Verder betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat het binnenverblijf van de honden van voldoende geluidisolatie wordt voorzien. Ten onrechte is, wat betreft de geluidisolatie van het binnenverblijf, niet gekozen voor de best beschikbare techniek (hierna: BBT).
[appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte niet alle maatregelen van de initiatiefnemer om geluidoverlast vanwege het plan te beperken, die worden genoemd in de plantoelichting, zijn vastgelegd in de planregels. Zo is ten onrechte niet in het plan opgenomen dat de honden in de hondenweides altijd onder toezicht moeten staan en dat aanhoudend blaffende honden in afzondering moeten worden geplaatst.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ook na de realisering van het plan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft toegelicht dat bij de beoordeling van de geluidbelasting aansluiting is gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Op dierenpensions gelegen in een "rustig buitengebied" is een richtafstand van 100 m van toepassing. In de gegeven situatie wordt daar ruimschoots aan voldaan, omdat binnen een straal van 100 meter geen gevoelige objecten aanwezig zijn. De raad heeft uiteengezet dat ondanks dat aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand wordt voldaan, er bij de voorbereiding van het plan toch een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. De raad stelt dat uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat in de dag-, avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). De raad wijst er in dit verband op dat in het akoestisch onderzoek, dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, ook is getoetst aan het gemeentelijke geluidbeleid. De geluidnormering uit het gemeentelijke geluidbeleid is strenger dan de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat ook in alle perioden wordt voldaan aan de richtwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid.
7.2. Aan het bestemmingsplan is ten grondslag gelegd het rapport "Akoestisch onderzoek, [locatie 1] te Grathem" van M&A Omgeving van 26 januari 2021 (hierna: het akoestisch rapport), dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd. In het akoestisch rapport staat dat is getoetst aan het Activiteitenbesluit en aan het gemeentelijke geluidbeleid, als opgenomen in de "Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid, gemeente Leudal" (hierna: de Beleidsnota). In de Beleidsnota is een gebiedsgerichte geluidnormering opgenomen. Hierbij zijn richtwaarden voor wonen gesteld en wordt als richtwaarde een afstand van 50 meter tot de inrichting gesteld.
Het plangebied ligt in het gebiedstype ‘landelijk’, waarvoor volgens de Beleidsnota richtwaarden voor het maximaal toelaatbare geluidniveau (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) voor wonen gelden van 45, 40 en 35 dB(A) etmaalwaarde voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor bedrijfswoningen geldt dat de richtwaarden met 5 dB(A) worden verhoogd. Het akoestisch rapport vermeldt dat als gevolg van het plan het hoogste geluidsniveau in de dagperiode 44 dB(A) (inclusief impulscorrectie hondengeblaf) zal bedragen bij de woning aan de [locatie 2]; deze woning is de dichtst bij het plangebied gelegen woning op ongeveer 110 meter afstand. Geconcludeerd is dat met het plan kan worden voldaan aan de in de Beleidsnota gestelde geluidrichtwaarden voor wonen.
Over de in de Beleidsnota gestelde richtwaarde van 50 meter afstand tot de inrichting vermeldt het akoestisch rapport dat op de referentiepunten gelegen op 50 meter van de inrichting niet kan worden voldaan aan de richtwaarden voor het maximaal toelaatbare geluidniveau voor wonen. Maar, omdat er binnen 50 meter vanaf de inrichting geen woningen zijn gesitueerd, kan volgens het akoestisch rapport worden afgeweken van de richtwaarden. De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 110 meter van het plangebied en daar kan worden voldaan aan de richtwaarden voor het maximaal toelaatbare geluidniveau voor wonen, zo staat in het akoestisch rapport.
7.3. Over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] dat ten onrechte niet alle gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension", zijnde het gebied waar het hondenpension is toegestaan, bij het akoestisch rapport is betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. Vaststaat dat niet alle gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" bij het akoestisch rapport zijn betrokken. In het akoestisch rapport is voor de beoordeling van de geluidbelasting voornamelijk uitgegaan van puntbronnen ter plaatse van het parkeerterrein, het binnenverblijf van de honden en de hondenweides. Er is voor de beoordeling van de geluidbelasting niet uitgegaan van puntbronnen ter plaatse van de paardenweides. De paardenweides zijn niet als zodanig in de verbeelding aangeduid, maar in de verbeelding heeft een deel van de gronden ter plaatse van de paardenweides de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension". Het plan staat dus toe dat er honden in dat deel van de paardenweides mogen verblijven.
De raad stelt dat in het akoestisch rapport voor de beoordeling van de geluidbelasting is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie en van een reële invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Allereerst heeft de raad erop gewezen dat in dit geval, wat betreft de afstanden van het gebied met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" tot gevoelige objecten, ruimschoots wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen afstanden. Verder heeft de raad toegelicht dat het de bedoeling is dat de honden als zij worden uitgelaten alleen in de hondenweides zullen verblijven. De hondenweides zijn volledig omheind. De raad betoogt dat het niet realistisch is dat de honden ook buiten de hondenweides, te weten in de aangrenzende paardenweides, zullen verblijven. De raad wijst erop dat de paardenweides onvoldoende zijn omheind en daarom niet geschikt zijn om de honden daar uit te laten. Dat is ook niet met het plan beoogd. Daarom zijn in het akoestisch rapport geen puntbronnen toegepast in de paardenweides.
De Afdeling volgt de raad, gelet op deze toelichting, in zijn standpunt dat in het akoestisch rapport niet hoefde te worden uitgegaan van puntbronnen in de paardenweides. De Afdeling is evenwel van oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, voor zover met het plan is beoogd dat er geen honden in de paardenweides mogen verblijven, maar dit niet uitdrukkelijk is geregeld. In het landschappelijke inpassingplan, bijlage 3 bij de planregels, is de locatie van de paardenweides weergegeven. Ter zitting heeft de raad desgevraagd erkend dat duidelijker in het plan geregeld had moeten worden dat de honden niet mogen verblijven in die paardenweides. Omdat de raad iets anders heeft bedoeld dan hij in de planregels heeft opgeschreven, is het bestreden besluit op dit punt genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt in zoverre.
7.4. Over de betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat bij het akoestisch onderzoek ten onrechte niet het maximaal toegestane aantal dagopvanghonden is betrokken en dat in de planregels ten onrechte niet is vastgelegd dat er maximaal 40 honden mogen verblijven, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 3.1.1, aanhef en onder e, en in artikel 3.5.4, onder a, van de planregels is opgenomen dat er binnen de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" maximaal 40 honden mogen worden gehouden, inclusief de eigen honden. In het akoestisch rapport staat dat bij de beoordeling van de geluidbelasting van dit aantal honden uitgegaan.
De betogen slagen niet.
7.5. Over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat in het akoestisch rapport ten onrechte is uitgegaan van een te lage blafbronhoogte van 0,50 meter, overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat in het hondenpension geen onderscheid wordt gemaakt in de grootte van een hond; er kunnen verschillende hondenrassen van verschillende hoogten worden toegelaten. Zo is de schofthoogte van een Deense Dog ongeveer 0,80 meter en de schofthoogte van een Chihuahua ongeveer 0,20 meter. De raad stelt dat door bij het akoestisch onderzoek voor de berekening van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus uit te gaan van een gemiddelde bronhoogte van 0,50 meter is uitgegaan van een juiste berekeningswijze. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen dat hierdoor bij de berekening van de maximale geluidniveaus een mogelijke onderschatting is berekend, constateert de Afdeling dat de raad na de planvaststelling een aanvullende berekening laten heeft uitvoeren. Uit de aanvullende berekening volgt dat ook met een bronhoogte van 1,50 meter en zonder de aanwezigheid van een aarden grondwal (de worst-case benadering) nog altijd wordt voldaan aan de gehanteerde geluidnormering. Die aanvullende berekening is niet bestreden.
Het betoog slaagt niet.
7.6. Over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat in het plan ten onrechte niet is gemotiveerd waarom er niet voor is gekozen om een hoog geluidscherm met een effectievere geluidsbescherming op de grondwal te plaatsen en de vrees dat de lage grondwal, waarvan in het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan, niet afdoende is, overweegt de Afdeling als volgt. In bijlage 3 bij de planregels, het "Landschappelijke inpassingplan, [locatie 1], Grathem", is de landschappelijke inpassing weergegeven. In artikel 3.5.3, van de planregels is bepaald dat de landschappelijke inpassing dient te worden uitgevoerd, als beschreven in bijlage 3 bij de planregels. In bijlage 3 en in bijlage 7 bij de planregels is vastgelegd dat er als akoestische maatregel een grondwal wordt aangelegd. Beschreven is waar de grondwal komt te liggen, hoe hoog deze zal zijn en waarmee de grondwal zal worden aangeplant. De grondwal is beoogd op de lijn, zoals weergegeven in bijlage 7 van de planregels, te weten direct rondom de hondenweides. In de landschappelijke inpassing is verder beschreven dat de grondwal een breedte zal hebben van ongeveer 4 tot 5 meter en een hoogte van ongeveer 2,10 meter. Op de grondwal zal een robuuste singel worden aangeplant met verschillende boomsoorten. De raad wijst erop dat bij de aanvullende berekening van de geluidbelasting ervan is uitgegaan dat de top van de aarden wal 2,50 meter naar binnen is gesitueerd. Dit leidt volgens de aanvullende berekening tot een effectieve geluidreductie, waarbij ook in het worst-case scenario aan de gehanteerde geluidnormering wordt voldaan. De raad heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om, naast deze akoestische maatregelen, ook nog een geluidscherm te plaatsen op de top van de grondwal, als extra geluidreducerende maatregel. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van dit standpunt heeft mogen uitgaan of dat het plan op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
De betogen slagen niet.
7.7. Over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat het binnenverblijf van de honden van voldoende geluidisolatie wordt voorzien en dat, wat betreft de geluidisolatie van het binnenverblijf, ten onrechte niet is gekozen voor de BBT, overweegt de Afdeling als volgt.
In het akoestisch rapport is beschreven dat er BBT-maatregelen worden toegepast en op welke wijze en met welke materialen het binnenverblijf wordt geïsoleerd. Op grond van de berekeningen heeft de raad de voor het binnenverblijf gekozen geluidisolatie voldoende geluidwerend geacht. De raad wijst er op dat, wat betreft het blaffen van honden in de buitenlucht, de geluidbelasting bij de woningen ten hoogste 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode mag bedragen. Hieraan wordt volgens het akoestisch onderzoek ruimschoots voldaan. Zelfs als de honden daadwerkelijk in de nachtperiode buiten zouden verblijven, zullen de hoogst berekende maximale geluidniveaus nog steeds voldoen aan de gehanteerde geluidnormering. De raad heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat, wat betreft het blaffen van honden in het binnenverblijf, ook in de dag-, avond-, en nachtperiode aan de geluidwaarden bij de woningen zal worden voldaan. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt is na de planvaststelling nog een aanvullende berekening uitgevoerd, waarbij op de berekende binnenniveaus een toeslag van 40 dB impulsgeluid is toegepast. Geconcludeerd is dat ook in dat geval aan de gehanteerde geluidnormering wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het binnenverblijf van de honden voldoende wordt geïsoleerd wat betreft geluid. De raad heeft in het aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om voor het binnenverblijf te kiezen voor het gebruik van andere geluidisolatietechnieken.
Het betoog slaagt niet.
7.8. Over het betoog van [appellant sub 4] dat ten onrechte niet in het plan is vastgelegd dat de honden in de hondenweides altijd onder toezicht moeten staan en dat aanhoudend blaffende honden in afzondering moeten worden geplaatst, overweegt de Afdeling dat zij, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, geen reden ziet voor het oordeel dat het plan op dit punt onzorgvuldig is voorbereid, mede gelet op de problematische handhaving van een dergelijke, door [appellant sub 4] gewenste, planregel. Op de zitting heeft de initiatiefnemer overigens verklaard dat hij begrip heeft voor de door [appellant sub 4] geuite zorg over aanhoudend blaffende honden en bereid is de daarmee gepaard gaande hinder te beperken.
Het betoog slaagt niet.
Nevenactiviteit
8. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat het hondenpension in het plan ten onrechte is aangemerkt als een ondergeschikte nevenactiviteit. Zij wijzen er op dat het hondenpension is toegestaan op vrijwel het hele agrarische perceel.
8.1. De Afdeling stelt vast dat het plan, op grond van artikel 3.1.1, aanhef en onder a, van de planregels, op het perceel een agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering toestaat. Op grond van artikel 3.1.1, aanhef en onder e, van de planregels is als ondergeschikte nevenactiviteit ter plaatse ook een hondenpension toegestaan.
Op het perceel is een agrarisch bedrijf is gevestigd; de initiatiefnemers exploiteren er een agrarisch akkerbouwbedrijf. De raad heeft toegelicht dat het bedrijf niet alleen uit het perceel aan de [locatie 1] bestaat, maar ook uit landbouwgronden in de omgeving. Het bedrijf voert de akkerbouwactiviteiten uit op ongeveer 25 hectare grond (in eigendom) en op pachtgronden. Ten opzichte hiervan maakt het hondenpension met een oppervlak van ongeveer 0,96 hectare slechts een klein percentage uit van het geheel aan gronden dat het agrarische akkerbouwbedrijf in eigendom heeft en pacht. De raad heeft er verder op gewezen dat de geschatte jaaropbrengst van het hondenpension ruim onder de jaaromzet ligt van de jaaromzet die met de akkerbouwactiviteiten wordt behaald. De raad heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het hondenpension een nevenactiviteit betreft, die ondergeschikt is aan de planologisch toegestane agrarische bedrijfsvoering. De Afdeling acht dit aannemelijk. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het hondenpension in het plan ten onrechte is aangemerkt als een ondergeschikte nevenactiviteit.
Het betoog slaagt niet.
Begrip hondenpension
9. [appellant sub 5] betoogt dat het begrip hondenpension ten onrechte niet in het plan is gedefinieerd. Omdat onduidelijk is wat daaronder dient te worden begrepen, leidt dit tot rechtsonzekerheid.
9.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de planregels op het standpunt dat in het plan duidelijk is geregeld wat onder het begrip hondenpension moet worden verstaan.
9.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318, moet voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting, voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis, zoals deze in het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" (hierna: Van Dale) is gegeven, worden betrokken. In de Van Dale is het begrip "dierenpension" gedefinieerd als een plaats waar huisdieren bij afwezigheid van hun eigenaar tijdelijk kunnen verblijven. De Afdeling stelt vast dat de met het plan toegelaten hondenpension aan deze definitie voldoet. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
10. [appellant sub 5] vreest voor parkeeroverlast als gevolg van het plan in de vorm van parkeren op de openbare weg. Hij voert hiertoe aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in 40 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hij stelt dat er 40 honden zijn toegestaan en dat er daarom dus ook 40 parkeerplaatsen nodig zijn.
10.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast voor de omgeving en dat in het plan is geregeld dat er geparkeerd wordt op eigen terrein. In de zienswijzennota, die deel uitmaakt van het besluit van de raad tot vaststelling van het plan, staat dat er op het perceel een verharding is aangelegd, die ruimte biedt aan in totaal 10 tot 11 parkeerplaatsen. Het brengen en halen van de honden vindt plaats tussen 07.00 - 09.00 uur en 17.00 - 19.00 uur. Deze breng- en haaltijden zijn in het plan vastgelegd in artikel 3.5.4, onder c, van de planregels.
Het brengen en halen van honden duurt gemiddeld 15 tot 30 minuten per hond. In totaal kunnen maximaal 33 honden (veertig honden minus de zeven eigen honden van de initiatiefnemer) worden gebracht. Door met de klanten de breng- en haaltijden af te stemmen wordt parkeeroverlast voorkomen. De raad heeft er verder op gewezen dat, ingeval er in de toekomst behoefte bestaat aan meer parkeerplaatsen, er nog voldoende ruimte is om deze op het perceel aan te leggen. De raad stelt zich op het standpunt dat daarom niet te verwachten is dat er als gevolg van het plan parkeeroverlast of problemen met de doorstroming van het verkeer en/of de verkeersveiligheid ter plaatse van en in de directe omgeving van het plangebied zullen voordoen. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van dit standpunt heeft mogen uitgaan en in het plan had moeten voorzien in 40 parkeerplaatsen in het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Breng- en haaltijden
11. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom bij de planvaststelling de breng- en haaltijden zijn verruimd ten opzichte van het ontwerpplan. Ook staat het plan ten onrechte toe dat er honden mogen worden gebracht en gehaald op zondag.
11.1. De raad heeft zich in de zienswijzennota op het standpunt gesteld dat de breng- en haaltijden in het vastgestelde plan naar aanleiding van de door omwonenden ingediende zienswijzen zijn aangepast.
In het ontwerpplan waren de vaste breng- en haaltijden gesteld op 08.00 - 09.00 uur en 17.00 - 18.00 uur. Daarnaast was in het ontwerpplan de mogelijkheid opgenomen om de honden incidenteel ook buiten de vaste tijden te halen en te brengen. Om tegemoet te komen aan de wensen van de omwonenden is de mogelijkheid om de honden incidenteel buiten de vaste tijden te brengen en te halen uit het vastgestelde plan geschrapt. Om die reden zijn in het vastgestelde plan de vaste breng- en haaltijden uitgebreid tot 07.00 - 09.00 uur en 17.00 - 19.00 uur. De raad heeft toegelicht dat uit ervaringen van andere hondenpensionhouders is gebleken dat het halen en brengen van honden binnen een tijdsbestek van één uur in de ochtend en één uur in de avond, zoals was opgenomen in het ontwerpplan, te krap is. In het ontwerpplan was de initiatiefnemer daarvan uitgegaan om aan de wensen van de omwonenden te voldoen. Maar omdat breng- en haaltijden van één uur in de praktijk niet werkbaar blijken, zijn deze bij het vastgestelde plan verruimd tot twee uur. De Afdeling acht dit aannemelijk. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.
Wat betreft het betoog dat het plan ten onrechte toestaat dat er honden ook mogen worden gebracht en gehaald op zondag, overweegt de Afdeling dat de opvang van honden niet alleen plaatsvindt gedurende de werkweek, maar ook tijdens weekenden en vakanties. Gelet hierop heeft de raad in het aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om in het plan het brengen en halen van honden op de zondag uit te sluiten.
De betogen slagen niet.
Uitsluiting van bepaalde hondenrassen
12. [appellant sub 4] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is geregeld welke hondenrassen wel en welke hondenrassen niet in het hondenpension mogen worden toegelaten. Hij wijst erop dat agressieve honden ten onrechte niet zijn uitgesloten van opvang.
12.1. De Afdeling volgt [appellant sub 4] niet in dit betoog. De raad heeft erop gewezen dat in artikel 3.5.4, onder e, van de planregels is opgenomen dat honden uit de top 10 van rassen in de ‘Lijst hoog risico honden van de Raad voor Dierenaangelegenheden’ (RDA.2017.031 ‘Hondenbeten aan de kaak gesteld’) niet in het hondenpension mogen worden geplaatst. De Raad voor Dierenaangelegenheden (hierna: RDA) brengt adviezen uit aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De RDA heeft ook advies uitgebracht over hondenrassen die vallen onder de categorie ‘hoog risico honden’. De raad heeft in het plan in artikel 3.5.4, onder e, van de planregels aansluiting gezocht bij dat advies.
Het betoog slaagt niet.
Winterlindes
13. [appellant sub 2] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is vastgelegd waar er precies winterlindes komen te staan. Hij vreest voor overlast door overhangende takken, die schadelijk kunnen zijn voor zijn oogst en zijn landbouwwerktuigen.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan voldoende duidelijk is vastgelegd waar de aanplant van een bomensingel is beoogd. De raad wijst erop dat in de plantoelichting, paragraaf 1.5 en in figuur 5, is aangegeven dat er winterlindes aan de zuidzijde binnen het plangebied en dus geheel op eigen terrein zullen worden aangeplant. De raad heeft voorts aangegeven dat daarbij de afstand van de bomen tot de perceelsgrens in acht moet worden genomen in overeenstemming met het burenrecht, als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).
13.2. De Afdeling stelt voorop dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het plan. De landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in de plantoelichting, is dan ook niet bindend. Maar in artikel 3.5.3, van de planregels is bepaald dat de landschappelijke inpassing dient te worden uitgevoerd, als beschreven in het "Landschappelijke inpassingplan, [locatie 1], Grathem", dat als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen. De Afdeling stelt vast dat daarin de exacte locatie van de singel (S1) is vastgelegd. Over deze singel vermeldt het landschappelijke inpassingsplan dat bij de keuze voor de aan te planten groenelementen in de singel rekening is gehouden met de directe omgeving. De singel zal binnen het plangebied en geheel op eigen terrein worden aangeplant op een grondwal. Deze grondwal zal 2,10 meter hoog en 4 tot 5 meter breed zijn. In het landschappelijke inpassingsplan is beschreven met welke boomsoorten de grondwal zal worden aangeplant. De aanplant vindt plaats in plantverband van 1,25 meter bij 1,25 meter, zo staat in het landschappelijke inpassingsplan. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat hiermee in het plan voldoende duidelijk is vastgelegd waar de bomen zullen worden aangeplant. Wat betreft de vrees voor overlast vanwege overhangende takken, wijst de Afdeling erop dat de raad terecht heeft uiteengezet dat bij de aanplant de afstand van de bomen tot de perceelsgrens in acht moet worden genomen in overeenstemming met het burenrecht, als bedoeld in artikel 5:42 van het BW. Verder is in artikel 5:44 van het BW geregeld dat en door wie overhangende takken mogen worden verwijderd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Gelet op wat is overwogen onder 7.3 over de betreffende beroepsgrond zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] gegrond, maar hun andere beroepsgronden slagen niet. De Afdeling zal het besluit van de raad wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vernietigen wat artikel 3.5.4, onder d, van de planregels betreft, voor zover daarin niet is opgenomen dat de honden niet in de paardenweides mogen verblijven.
Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
15. Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling gelet op artikel 8:41a van de Awb, dat bepaalt dat de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslecht, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door een zinsnede toe te voegen aan artikel 3.5.4, onder d, van de planregels en te bepalen dat de uitspraak op dit onderdeel in de plaats treedt van het besluit van de raad, voor zover het is vernietigd.
16. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
17. De raad moet de proceskosten vergoeden van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5].
De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 4] niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 5] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 16 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1], Grathem", voor zover in artikel 3.5.4, onder d, van de planregels niet is opgenomen dat de honden niet in de paardenweides mogen verblijven;
III. bepaalt dat aan artikel 3.5.4, onder d, van de planregels de volgende zinsnede wordt toegevoegd: "De honden mogen voorts niet verblijven in de paardenweides, zoals weergegeven in bijlage 3, "Landschappelijke inpassingplan, [locatie 1], Grathem";
IV. bepaalt dat deze uitspraak, wat onderdeel III betreft, in de plaats treedt van het onder II bedoelde besluit, voor zover dit is vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Leudal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 4] ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van de bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep hierna genoemde opgekomen proceskosten ten bedrage van:
a. € 837,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 837,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. € 1.674,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
d. € 1.674,00 aan [appellant sub 5] geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast de raad van de gemeente Leudal aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 5] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 181,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 181,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. € 181,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
d. € 181,00 aan [appellant sub 5].
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
408
BIJLAGE
Awb
Artikel 2:4, eerste lid
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
Planregels
Artikel 1
In deze regels wordt verstaan onder:
1.83 nevenactiviteit:
een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.
Artikel 3.1.1
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering;
b. agrarisch grondgebruik;
c. extensief recreatief medegebruik;
d. een bed & breakfast in de bedrijfswoning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
met dien verstande dat onderstaande nevenactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", uitsluitend zijn toegestaan ondergeschikt aan de planologisch toegestane bedrijfsvoering ter plaatse:
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" tevens een hondenpension voor de opvang van maximaal 40 honden, inclusief de eigen honden;
met de daarbij behorende:
f. bedrijfswoning;
g. uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 5.1;
h. tuinen en erven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
i. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen binnen het bouwvlak;
j. groenvoorzieningen;
k. landschappelijke inpassing en grondwal binnen het bouwvlak;
l. voorzieningen van algemeen nut;
m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
n. (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen binnen het bouwvlak.
Artikel 3.5.3
Landschappelijke inpassing
a. Binnen de bestemming "Agrarisch" is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing":
1.bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan;
2.gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 is toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3 lid 1.1 sub k binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan conform het inpassingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 3 "Landschappelijk inpassingsplan, [locatie 1], Grathem", is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
3.Gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 is enkel toegestaan als de grondwal, zoals opgenomen in artikel 3 lid 1.1 sub k met een minimale hoogte van 2,1 meter en conform Bijlage 7 "Grondwal" is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Artikel 3.5.4
Hondenpension
a. Binnen de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hondenpension" mogen maximaal 40 honden worden gehouden, inclusief de eigen honden.
b. De eigenaar van het hondenpension dient dagelijks een registratie bij te houden van het aantal honden dat aanwezig is in het hondenpension.
c. De breng- en haaltijden van de honden voor gebruikers van het ter plaatse functionerende hondenpension zijn beperkt tot de periode tussen 07.00 - 09.00 uur en tussen 17.00 - 19.00 uur.
d. De uitlaattijden van de honden, dat wil zeggen de momenten dat gebruik kan worden gemaakt van de hondenuitloopweides, zijn beperkt tot de periodes 07.30 - 11.00 (ochtend), 15.30 - 18.00 (middag) en 21.30 - 22.00 (avond).
e. Honden uit de top 10 rassen in de ‘Lijst hoog risico honden van de Raad voor dierenaangelegenheden’ (RDA.2017.031 ‘Hondenbeten aan de kaak gesteld’) mogen niet in het hondenpension worden geplaatst. Eventuele wijzigingen in deze lijst moeten worden gevolgd.